Artikel 1.19. Reikwijdte scheiden dieren van ouderdier
Als diercategorieën als bedoeld in
artikel 2.2, zevende lid, van de wet worden aangewezen honden, katten, konijnen, papegaaiachtigen, apen behorende tot de soort van de Chimpansee, de Rhesus-aap, de Beermakaak, de Java-aap, de Marmoset, de Doeroecoeli of de Doodshoofdaap, varkens en nertsen.
d.
papegaaiachtigen: de voor de desbetreffende soort papegaaiachtigen in
bijlage I bij dit besluit vermelde leeftijd;
j.
Doeroecoeli’s: 1,5 jaar;
k.
Doodshoofdapen: 9 maanden;
2.
Indien de dieren onmiddellijk na het scheiden worden ondergebracht in groepen met soortgenoten of indien het konijnen betreft op het geboortebedrijf verblijven totdat zij ten minste de leeftijd, bedoeld in het eerste lid, hebben bereikt, is de leeftijd, bedoeld in
artikel 2.2, zevende lid, van de wet, in afwijking van het eerste lid, voor:
g.
Doeroecoeli’s: 1 jaar;
h.
Doodshoofdapen: 7 maanden.
3.
In afwijking van het eerste lid, is de leeftijd, bedoeld in
artikel 2.2, zevende lid, van de wet, voor varkens 21 dagen, indien de biggen naar gespecialiseerde voorzieningen worden gebracht die:
a.
volledig worden leeggemaakt en grondig zijn gereinigd en ontsmet voordat een nieuwe groep biggen is binnengebracht, en
b.
gescheiden zijn van de voorzieningen waar zeugen zijn gehouden om het overdragen van ziekten op de biggen zo veel mogelijk te beperken.
4.
Artikel 2.2, zevende lid, van de wet, is niet van toepassing indien de houder aannemelijk kan maken dat het scheiden van een dier van het ouderdier noodzakelijk is met het oog op de gezondheid en het welzijn van het dier of het ouderdier.