Besluit van 20 mei 1998, houdende regels voor inrichtingen voor de uitoefening van horeca, sport of recreatie (Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 28 april 1997, nr. MJZ97098435, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op de artikelen 8.40, 8.41 en 8.42 van de Wet milieubeheer, richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 377) en richtlijn nr. 91/271/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 betreffende stedelijk afvalwater (PbEG L 135);
De Raad van State gehoord (advies van 3 december 1997, nr. W08.97.0250);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 mei 1998, nr. MJZ 98043942, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
b.
bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn een vergunning te verlenen voor een inrichting als bedoeld in
artikel 2;
d.
bijlage: de bij dit besluit behorende bijlage;
e.
brandbare vloeistof: een vloeistof of een verfproduct waarvan het vlampunt gelegen is op 55°C of hoger (K3-vloeistof);
f.
gevaarlijke stof: een stof die of preparaat dat bij of krachtens het
Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in
artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen ;
g.
geluidniveau: het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Electrotechnische Commissie (IEC) opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie nr. 651, uitgave 1979;
h.
equivalent geluidniveau: het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de «Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01», Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 1981;
i.
woning: een gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van een dienst- of bedrijfswoning of een woning die deel uitmaakt van een inrichting;
k.
piekniveau Lmax: maximaal geluidniveau gemeten in de meterstand «F» of «fast»;
l.
vuurwerk: vuurwerk in de zin van het
Vuurwerkbesluit .
1.
Dit besluit is van toepassing op een inrichting waarbij:
a.
uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van:
1°.
een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, of
2°.
een gelegenheid tot zwemmen of baden;
b.
uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van een of meer voorzieningen of installaties voor:
1°.
het in een besloten ruimte dansen of geven van dansonderricht;
2°.
het in een besloten ruimte onderrichten van muziek of toneel, of oefenen of houden van muziek-, toneel- of daarmee verwante uitvoeringen;
3°.
het in een besloten ruimte vertonen van films, houden van presentaties, vergaderingen of congressen, of tentoonstellen van gebruiksvoorwerpen of voortbrengsels van kunst, cultuur of wetenschap;
4°.
het in de open lucht of in een besloten ruimte beoefenen van sport in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden, of
5°.
het in de open lucht vertonen van films, houden van muziek-, toneel- of daarmee verwante uitvoeringen, of tentoonstellen van gebruiksvoorwerpen of voortbrengsels van kunst, cultuur of wetenschap;
c.
uitsluitend of in hoofdzaak gelegenheid wordt geboden tot het deelnemen aan kansspelen of om mee te dingen naar prijzen of premies door enige kansbepaling of tot het gebruiken van speelautomaten, of
d.
uitsluitend of in hoofdzaak:
1°.
recreatief dagverblijf wordt geboden of waar een of meer voorzieningen aanwezig zijn voor recreatieve doeleinden met een capaciteit van ten hoogste 500 000 bezoekers per jaar;
2°.
recreatief nachtverblijf wordt geboden in ten hoogste 400 vakantiewoningen, of
2.
Dit besluit is eveneens van toepassing op inrichtingen waarin uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van een samenstel van bedrijvigheden als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met d.
1.
Dit besluit is niet van toepassing op een inrichting als bedoeld in
artikel 2, indien:
a.
in de inrichting of een onderdeel daarvan een of meer stookinstallaties voor verwarming of warmtekrachtopwekking aanwezig zijn met een thermisch vermogen per toestel van 2500 kW of meer;
b.
in de inrichting of een onderdeel daarvan een of meer installaties of voorzieningen aanwezig zijn die kunnen worden gebruikt voor het verstoken of verbranden van andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie, tenzij sprake is van een open haard voor het verbranden van hout, die alleen is bedoeld voor bij- of sfeerverwarming;
c.
in de inrichting of een onderdeel daarvan koel- of vriesinstallaties, installaties voor ijsvloer- of sneeuwvervaardiging of warmtepompen aanwezig zijn met een capaciteit of een totale capaciteit van meer dan 200 kg ammoniak of van meer dan 100 kg propaan, butaan of mengsels van propaan en butaan;
d.
in de inrichting of een onderdeel daarvan voorzieningen of installaties aanwezig zijn voor het:
1°.
opslaan van gevaarlijke stoffen met een capaciteit van 10 000 kg of meer;
2°.
afleveren van brandstoffen aan andere transportmiddelen dan die welke voor eigen gebruik binnen de inrichting worden gebruikt;
3°.
opslaan van vloeibare gevaarlijke stoffen of vloeibare gevaarlijke afvalstoffen in tanks, tenzij sprake is van opslaan in ondergrondse tanks, waarop het
Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 van toepassing is, dan wel sprake is van opslaan van brandbare vloeistoffen in bovengrondse tanks dan wel sprake is van een opslag overeenkomstig voorschrift 2.1.5, onder a;
4°.
opslaan van gassen of gasmengsels in tanks tenzij sprake is van opslag waarop het
Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer van toepassing is;
6°.
bedrijfsmatig houden, fokken, verhandelen of slachten van dieren, of
2°.
voor het in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden gebruiken van gemotoriseerde voertuigen of modelvoertuigen, gemotoriseerde vaartuigen of modelvaartuigen, gemotoriseerde vliegtuigen of modelvliegtuigen;
3°.
voor het schieten met vuurwapens, het werpen van ontvlambare of explosieve voorwerpen, het beoefenen van het paintballspel of het in de buitenlucht of op een open terrein van de inrichting schieten met wapens werkend met luchtdruk of gasdruk, of
2.
Dit besluit is eveneens niet van toepassing:
b.
op een inrichting als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, onder a, b, ten eerste tot en met ten derde, of c voorzover in de inrichting permanente voorzieningen aanwezig zijn ten behoeve van de gelijktijdige aanwezigheid van meer dan 2000 bezoekers, en
c.
op een inrichting als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, onder b, ten vierde of ten vijfde, indien in de inrichting permanente voorzieningen aanwezig zijn ten behoeve van de gelijktijdige aanwezigheid van meer dan 6000 toeschouwers.
1.
De voorschriften die zijn opgenomen in de bijlage gelden voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de voorschriften van paragraaf 1.1 van de bijlage die betrekking hebben op een concentratiegebied voor horecabedrijven dat bij of krachtens een gemeentelijke verordening is aangewezen.
3.
Indien een voorschrift dat is opgenomen in de bijlage, hoofdstukken 1 tot en met 3, inhoudt dat daarbij aangegeven middelen ter bescherming van het milieu moeten worden toegepast, kan degene die de inrichting drijft, andere middelen toepassen mits hij, voordat hij die andere middelen toepast, aan het bevoegd gezag aantoont dat met de door hem gekozen middelen een ten minste gelijkwaardige bescherming voor het milieu wordt bereikt.
1.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot:
a.
de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, trilling, energie, afvalstoffen, afvalwater, waterbesparing, lucht en verlichting, voorzover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven, of
b.
de aanwezigheid van brandbestrijdingsmiddelen, de veiligheid van toestellen en installaties voor gas of elektriciteit, de veiligheid van de opslag van stoffen, het verbruik van grondstoffen, onderzoek naar bodemverontreiniging voorzover dat in hoofdstuk 4 van de bijlage is aangegeven, de gevolgen van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting, en de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken waarop paragraaf 1.8 van de bijlage betrekking heeft, indien dat bijzonder is aangewezen in het belang van de bescherming van het milieu.
2.
De nadere eisen gelden voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de nadere eisen worden nageleefd.
3.
Nadere eisen kunnen worden gewijzigd of ingetrokken indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.
1.
Degene die een inrichting opricht, meldt dit tevoren aan het bevoegd gezag.
2.
De melding geschiedt ten minste vier weken voor het tijdstip waarop de inrichting zal worden opgericht.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een inrichting en het veranderen van de werking daarvan. Deze melding is niet vereist, indien eerder een melding overeenkomstig dit artikel is gedaan en door dit veranderen geen afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens.
4.
Bij de melding wordt vermeld:
a.
het adres van de inrichting;
b.
de naam en het adres van degene die de inrichting opricht dan wel verandert of de werking daarvan verandert, en, indien dit iemand anders is, van degene die de inrichting drijft of zal drijven;
c.
de aard van en de activiteiten of processen in de inrichting;
d.
de indeling en de uitvoering van de inrichting, en
e.
het tijdstip waarop de inrichting of de verandering daarvan in werking zal worden gebracht, dan wel de verandering van de werking daarvan verwezenlijkt zal zijn.
5.
Bij de melding wordt tevens een rapportage van een akoestisch onderzoek gevoegd indien het aannemelijk is dat:
a.
in enig vertrek van de inrichting het equivalente geluidniveau veroorzaakt door de ten gehore gebrachte muziek in de representatieve bedrijfssituatie, meer bedraagt dan:
1°.
70 dB(A), indien dit vertrek in- of aanpandig is gelegen met woningen of met ruimten deel uitmakend van andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen;
2°.
80 dB(A), indien dit vertrek niet in- of aanpandig is gelegen met woningen of met ruimten deel uitmakend van andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen;
of
b.
in de buitenlucht of op een open terrein van de inrichting muziek ten gehore zal worden gebracht.
6.
Uit de rapportage van het akoestisch onderzoek blijkt op grond van verrichte geluidmetingen of geluidberekeningen of aan voorschrift 1.1.1, 1.1.5 of 1.1.7 van de bijlage kan worden voldaan. In de rapportage wordt aangegeven welke de hiertoe te treffen voorzieningen zijn.
7.
Voor zover het een melding betreft als bedoeld in het derde lid, is het overleggen van een rapportage van een akoestisch onderzoek alleen vereist, indien een beoogde uitbreiding of verandering van de inrichting of het veranderen van de werking daarvan naar verwachting van nadelige invloed zal zijn op de geluidbelasting die door de inrichting wordt veroorzaakt.
8.
Het bevoegd gezag kan besluiten dat het overleggen van een rapportage van een akoestisch onderzoek niet is vereist, indien het aannemelijk is dat het equivalente geluidniveau en de piekniveaus veroorzaakt door de inrichting niet meer bedragen dan de waarden, bedoeld in voorschrift 1.1.1, 1.1.5 of 1.1.7.
9.
De in het vierde tot en met achtste lid vermelde gegevens behoeven niet te worden verstrekt indien degene die de inrichting drijft deze gegevens reeds aan het bevoegd gezag heeft verschaft en het bevoegd gezag over die gegevens beschikt.
10.
Degene die de melding doet, geeft in voorkomend geval bij de melding aan welke gegevens hij reeds aan het bevoegd gezag heeft verschaft.
1.
Voor een inrichting die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit reeds was opgericht en waarvoor onmiddellijk daaraan voorafgaand een vergunning gold, blijven de voorschriften van die vergunning gelden als nadere eis, bedoeld in
artikel 5, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften, gedurende drie jaar na het tijdstip van het van toepassing worden van dit besluit op die inrichting mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in
artikel 5, eerste lid.
2.
De nadere eisen die onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit golden krachtens het Besluit horecabedrijven milieubeheer blijven gelden als nadere eis, bedoeld in
artikel 5, na het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in
artikel 5, eerste lid.
1.
Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt een inrichting reeds is opgericht en voor die inrichting onmiddellijk voor dat tijdstip geen vergunning gold of geen melding was gedaan krachtens het Besluit horecabedrijven milieubeheer, meldt degene die de inrichting drijft aan het bevoegd gezag dat hij de inrichting in werking heeft.
2.
De melding geschiedt ten hoogste twaalf weken na het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt.
Artikel 6, vierde tot en met zesde en achtste tot en met tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt een aanvraag om een vergunning voor het oprichten van de inrichting door het bevoegd gezag in behandeling is genomen en dit besluit op de inrichting van toepassing is of zal zijn, zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing. De aanvraag om de vergunning wordt in dat geval aangemerkt als een melding overeenkomstig
artikel 6.
1.
Het Besluit horecabedrijven milieubeheer wordt ingetrokken.
2.
Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling slibvangputten en vetafscheiders op het in de bijlage opgenomen voorschrift 1.3.11, onder b en c.
Artikel 10
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 1998.
Artikel 11
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.
's-Gravenhage, 20 mei 1998
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Uitgegeven zestiende juni 1998
De Minister van Justitie a.i.,