Besluit van 21 februari 2002, houdende regels voor glastuinbouwbedrijven en voor bepaalde akkerbouwbedrijven (Besluit glastuinbouw)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 juni 2001, nr. MJZ 2001064015 Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;
Gelet op richtlijn nr. 76/464/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEG L 129), richtlijn nr. 91/271/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG L 135), richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraat uit agrarische bronnen (PbEG L 375) en richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 377), de artikelen 8.19, 8.40, 8.41, 8.42, 8.44 en 21.8 van de Wet milieubeheer, de artikelen 1, 1a, 2a, 2b, 2c en 31, vierde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, artikel 13 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en de artikelen 72 en 93 van de Wet bodembescherming;
De Raad van State gehoord (advies van 3 december 2001, nr. W01.01.0291/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 15 januari 2002, nr. MJZ 2002013892, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
ADR: op 30 september 1957 te Genève tot stand gekomen Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer voor gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 171);
bedrijfsriolering: voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar riool of naar een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater;
bijlage 1: de bij dit besluit behorende
bijlage 1 ;
bijlage 2: de bij dit besluit behorende
bijlage 2 ;
bijlage 3: de bij dit besluit behorende
bijlage 3 ;
drainagewater: water dat wordt afgevoerd via een stelsel van geperforeerde buizen die in de grond zijn aangebracht;
drainwater: voedingswater dat bij substraatteelt niet wordt opgenomen door het gewas;
gasfles: verplaatsbare drukhouder met een waterinhoud van niet meer dan 150 liter;
gasolie: gasolie in de zin van de
Wet op de accijns ;
gevaarlijke stoffen: stoffen, preparaten en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen waarden is toegestaan;
gewas: een in lijst 1 behorende bij
bijlage 1 opgenomen gewas of een in lijst 2 behorende bij
die bijlage bij een gewasgroep ingedeeld gewas;
gewasgroep: een groep waarvan in lijst 2 behorende bij
bijlage 1 is aangegeven welke gewassen erbij zijn ingedeeld;
inrichting-bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is, onderscheidenlijk zou zijn, een omgevingsvergunning te verlenen voor een glastuinbouwbedrijf of een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf met open grondteelt waarop het
Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer niet van toepassing is in verband met
artikel 1, onder a, onder 11°, van dat besluit;
kunstmeststoffen: meststoffen van niet organische oorsprong;
lozen: lozen op een oppervlaktewaterlichaam of lozen op een riolering;
lozen op een oppervlaktewaterlichaam:brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in een oppervlaktewaterlichaam;
lozen op een riolering: al dan niet door middel van een bedrijfsriolering brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater die is aangesloten op een zuiveringstechnisch werk;
a.
een beschikking waarbij het Wtw- of het inrichting- bevoegd gezag aanvullende eisen stelt; dan wel
b.
een ontheffing waarbij het Wtw- of het inrichting- bevoegd gezag de daarbij aangewezen bepalingen niet van toepassing verklaart al dan niet onder het stellen van beperkingen of voorwaarden;
NEN: een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm;
NVN: een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven voornorm;
1°.
aaneengesloten woonbebouwing, bestaande uit drie of meer woningen die op telkens minder dan 5 meter afstand van elkaar zijn gelegen, gerekend van gevel tot gevel;
2°.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat bestemd is voor het verblijf van personen of een object of terrein dat bestemd is voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een van een agrarisch bedrijf deel uitmakend kleinschalig object of terrein dat ter beschikking wordt gesteld voor het plaatsen van enkele kampeermiddelen, waarbij onder kampeermiddelen worden verstaan onderkomens of voertuigen die bestemd of geschikt zijn voor recreatief nachtverblijf en die geen bouwwerk zijn in de zin van de
Woningwet ;
omgevingsvergunning: omgevingsvergunning voor een inrichting;
openbaar riool: gemeentelijke voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater;
PGS 7: publicatie nr. 7 van de «Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen», getiteld «Opslag van vaste minerale anorganische meststoffen», uitgave oktober 2007;
riolering: bedrijfsriolering of een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater;
spuiwater: water dat vanuit het recirculatiesysteem geloosd wordt, omdat het niet meer geschikt is om als voedingswater te worden toegepast;
stookinstallatie: stookinstallatie als bedoeld in het
Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer ;
substraatteelt: wijze van telen waarbij gewassen groeien op een bodem die los van de ondergrond is;
voedingswater: water dat aan het gewas wordt toegediend en waar eventueel meststoffen aan zijn toegevoegd;
vooronderzoek: onderzoek uit te voeren op een wijze als aangegeven in NVN 5725 «Bodem – leidraad voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek», uitgave 1999, dan wel een door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen norm;
warmtekrachtinstallatie: stookinstallatie, bestemd voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht waarbij de warmte nuttig wordt aangewend;
woning: een gebouw of gedeelte van een gebouw, dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van een dienst- of bedrijfswoning behorende bij een inrichting als bedoeld in
artikel 2 onder a;
2.
Voor de toepassing van
artikel 2, onder e, en
bijlage 3 , wordt het aantal inwonerequivalenten van een lozing van huishoudelijk afvalwater berekend door:
a.
het aantal kubieke meters gebruikt water per 365 dagen te vermenigvuldigen met de factor 0,023 of
b.
het aantal mandagen per 365 dagen te vermenigvuldigen met de factor 0,001.
Artikel 2
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt voorts verstaan onder:
a.
glastuinbouwbedrijf: een inrichting die tot een krachtens
artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot het onder een permanente opstand van glas of van kunststof telen van gewassen, met uitzondering van een zodanige inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot het onder een zodanige opstand telen van eetbare paddestoelen of witlof;
b.
glastuinbouwbedrijf type A: glastuinbouwbedrijf, waar:
1°.
gedeputeerde staten het inrichting-bevoegd gezag voor zijn;
2°.
een of meer installaties aanwezig zijn voor het verstoken of verbranden van andere stoffen dan aardgas, propaangas, butaangas, gasolie of biodiesel, die voldoen aan NEN-EN 14.214, met een individueel nominaal vermogen van meer dan 20 kilowatt;
3°.
een andere brandstof dan aardgas, propaangas of butaangas dan wel in een combinatie van deze brandstoffen wordt gestookt ten behoeve van een warmtekrachtinstallatie;
4°.
een of meer elektromotoren of verbrandingsmotoren aanwezig zijn met een totaal geïnstalleerd vermogen van 15 MW of meer;
5°.
activiteiten of handelingen plaatsvinden, als bedoeld in categorie 21 van
bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht ;
6°.
in een specifieke daartoe ingerichte ruimte behandeling voor derden van bloembollen of knollen met gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt;
7°.
kunstmeststoffen worden opgeslagen behorende tot groep 3 of groep 4 als bedoeld in PGS 7 of meer dan 50 ton kunstmeststoffen behorende tot groep 2 wordt opgeslagen als bedoeld in PGS 7;
8°.
verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde kunstmeststoffen, worden opgeslagen in een opslagvoorziening met een opslagcapaciteit van meer dan 10.000 kilogram;
9°.
windenergie in elektrische energie wordt omgezet met één of meer windturbines, tenzij:
aa.
windturbines elk afzonderlijk een vaste verbinding hebben met de bodem of waterbodem in de vorm van een mast,
bb.
windturbines zijn voorzien van een horizontale draaias van de rotor,
cc.
de afstand tussen een afzonderlijke windturbine en de dichtstbijzijnde woning of andere geluidgevoelige bestemming, ten minste viermaal de ashoogte bedraagt, en
dd.
de windturbine of het samenstel van windturbines een gezamenlijk elektrisch vermogen heeft, kleiner dan 15 MW;
10°.
vloeibare gevaarlijke stoffen, vloeibare brandstoffen of afgewerkte olie in tanks worden opgeslagen, tenzij sprake is van:
a.
opslaan van vloeibare brandstoffen, biodiesel of afgewerkte olie in ondergrondse tanks met een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 150 kubieke meter,
b.
opslaan van diesel, huisbrandolie, gasolie, lichte stookolie, biodiesel of afgewerkte olie in bovengrondse tanks in de buitenlucht met een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 150 kubieke meter,
c.
opslaan van diesel, huisbrandolie, gasolie, lichte stookolie, biodiesel of afgewerkte olie in bovengrondse tanks inpandig met een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 15 kubieke meter,
d.
opslaan van vloeibare kunstmeststoffen in bovengrondse tanks;
e.
opslaan van petroleum in een of meer bovengrondse tanks met een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 1,5 kubieke meter;
11°.
gassen of gasmengsels in tanks worden opgeslagen, tenzij sprake is van de opslag van propaan waarop het
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van toepassing is of van de opslag van vloeibare kooldioxide;
12°.
aflevering van brandstoffen ten behoeve van tractiedoeleinden plaatsvindt aan motorvoertuigen van derden;
13°.
per transportmiddel meer dan één wisselreservoir met een waterinhoud van ten hoogste 150 liter aanwezig is;
14°.
bloemen en planten worden geverfd;
15°.
vee bedrijfsmatig wordt gehouden;
16°.
koel- en vriesinstallaties of warmtepompen aanwezig zijn met een inhoud per installatie van meer dan 1500 kg ammoniak of van meer dan 100 kg propaan, butaan of mengels van propaan en butaan;
17°.
het
Besluit externe veiligheid inrichtingen op van toepassing is;
18°.
de oprichting van heeft plaatsgevonden:
aa.
na 30 april 1996 en het glastuinbouwbedrijf is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 25 meter van een object categorie II, of
bb.
voor 1 mei 1996 en het glastuinbouwbedrijf, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, is gelegen op een afstand van minder dan 25 meter van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 10 meter van een object categorie II, of het glastuinbouwbedrijf, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, na 1 oktober 2009 komt te liggen op een afstand van minder dan 50 meter van enig object categorie I dan wel tot minder dan 25 meter van enig object categorie II,
waarbij geldt dat voor de bepaling van de afstanden wordt gemeten vanaf het onderdeel van het glastuinbouwbedrijf dat het dichtst bij het genoemde object is gelegen, waarbij een waterbassin, een watersilo, een warmwateropslagtank en het open erf niet als een zodanig onderdeel worden beschouwd;
c.
glastuinbouwbedrijf type B: glastuinbouwbedrijf, niet zijnde glastuinbouwbedrijf type A;
d.
glastuinbouwactiviteiten: het bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig was onder een permanente opstand van glas of van kunststof telen van gewassen, met uitzondering van eetbare paddestoelen of witlof;
e.
lozen type I: het ten gevolge van glastuinbouwactiviteiten of activiteiten die daar direct mee verband houden, lozen op:
2°.
een oppervlaktewaterlichaam van:
een werk, niet zijnde een voorziening als bedoeld in
artikel 10.30, eerste lid, van de Wet milieubeheer, dat is aangesloten op een inrichting, in gebruik bij een provincie, een gemeente, een waterschap of een ander openbaar lichaam voor het zuiveren van afvalwater;
aa.
spuiwater, drainwater, onderscheidenlijk drainagewater, vanaf een perceel dat vóór 1 november 1994 nog niet voor glastuinbouwactiviteiten werd gebruikt, of
4°.
huishoudelijk afvalwater als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, van meer dan 10 inwonerequivalenten, tenzij de afstand tot de dichtstbijzijnde riolering waarop kan worden aangesloten, gemeten vanaf de plaats waar dat afvalwater ontstaat, minder bedraagt dan:
100 meter bij 11 tot 25 inwonerequivalenten,
600 meter bij 25 tot 50 inwonerequivalenten,
1500 meter bij 50 tot 100 inwonerequivalenten,
3000 meter bij 100 inwonerequivalenten of meer doch niet meer dan 200 inwonerequivalenten;
f.
lozen type II: het lozen ten gevolge van glastuinbouwactiviteiten of daarmee direct verband houdende activiteiten, niet zijnde lozen type I.
1.
De voorschriften, opgenomen in
bijlagen 1 en
2 , gelden voor een ieder die een glastuinbouwbedrijf type B drijft.
2.
De voorschriften, opgenomen in
bijlage 3 , gelden voor een ieder die loost type II vanuit een glastuinbouwbedrijf type B.
3.
De voorschriften, opgenomen in
bijlage 2 , zijn niet van toepassing op drukapparatuur, samenstellen en druksystemen waarop het
Warenwetbesluit drukapparatuur van toepassing is, voorzover de voorschriften betrekking hebben op het ontwerp, de vervaardiging, de overeenstemmingsbeoordeling, de ingebruikneming en het gebruik bedoeld in dat besluit.
4.
De voorschriften opgenomen in
bijlage 1 , voor zover zij betrekking hebben op meststoffen, gelden niet indien geen emissie van meststoffen naar bodem, lucht of een oppervlaktewaterlichaam plaatsvindt.
5.
De verbruiksdoelstellingen genoemd in
bijlage 1 , lijst 1, onderdelen C en D, gelden niet voor substraatteelt.
6.
Vanaf 1 januari 2011 gelden de voorschriften 3.1.1, onderdelen b en c, 3.1.2, onderdelen b en c, en 3.1.3, onderdelen b en c, van
bijlage 1 niet voor substraatteelt.
1.
Degene die een glastuinbouwbedrijf type B drijft, draagt er zorg voor dat de voor het betrokken glastuinbouwbedrijf geldende artikelen en voorschriften worden nageleefd.
2.
Indien een voorschrift dat is opgenomen in
bijlage 2 , hoofdstukken 1 tot en met 3, inhoudt dat daarbij aangegeven middelen ter bescherming van het milieu moeten worden toegepast, meldt degene die de inrichting drijft en die voornemens is andere middelen toe te passen, dit voornemen ten minste vier weken voordat hij die andere middelen wil toepassen aan het inrichting-bevoegd gezag, onder overlegging van de in
artikel 7, achtste lid, bedoelde gegevens. Het inrichting-bevoegd gezag beslist over de juistheid van een gekozen middel.
3.
Indien een voorschrift dat is opgenomen in
bijlage 3 , inhoudt dat daarbij aangegeven middelen ter bescherming van een oppervlaktewaterlichaam of ter bescherming van de doelmatige werking van de betrokken zuiveringstechnische werken moeten worden toegepast, meldt degene die loost type II en die voornemens is andere middelen toe te passen, dit voornemen ten minste vier weken voordat hij die andere middelen wil toepassen aan het Wtw-bevoegd gezag, onder overlegging van de in
artikel 8, zesde lid, bedoelde gegevens. Het Wtw-bevoegd gezag beslist over de juistheid van een gekozen middel.
1.
Het inrichting-bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot:
a.
de in
bijlage 2 opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, afvalstoffen, afvalwater, waterbesparing, assimilatiebelichting, bestrijdingsmiddelen, bodembescherming, lucht, opslag vloeibare kooldioxide, opslag vaste mest en gebruikt substraatmateriaal en het composteren en de opslag van afgedragen gewas, voor zover dat in hoofdstuk 4 van
die bijlage is aangegeven, of
b.
de aanwezigheid van brandbestrijdingsmiddelen, de veiligheid van toestellen en installaties voor gas of elektriciteit, de veiligheid van de opslag van stoffen, het verbruik van grondstoffen, de gevolgen van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting en de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken waarop paragraaf 1.9 van
bijlage 2 betrekking heeft, indien dat bijzonder is aangewezen in het belang van de bescherming van het milieu.
2.
Het Wtw-bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot de in
bijlage 3 opgenomen voorschriften ten aanzien van het volume van lozen, buffervoorzieningen, voorzieningen voor de gespreide afvoer van afvalwater, voorzieningen voor de individuele behandeling van afvalwater, controlevoorzieningen, samenstelling en hergebruik van afvalwater, toediening van meststoffen alsmede metingen en analyses, voor zover dat in
die bijlage is aangegeven.
3.
De maatwerkvoorschriften gelden voor een ieder die het glastuinbouwbedrijf type B drijft. Deze draagt er zorg voor dat de maatwerkvoorschriften worden nageleefd.
4.
De maatwerkvoorschriften, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden gewijzigd of ingetrokken, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.
5.
De maatwerkvoorschriften, bedoeld in het tweede lid, kunnen worden gewijzigd of ingetrokken, indien het belang van de bescherming van een oppervlaktewaterlichaam en de doelmatige werking van de betrokken zuiveringstechnische werken zich daartegen niet verzetten.
6.
Van de beschikking waarbij een maatwerkvoorschrift wordt gesteld krachtens dit besluit, wordt kennisgegeven in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.
1.
Degene die een glastuinbouwbedrijf type B opricht, meldt dit ten minste acht weken voor de oprichting aan het inrichting-bevoegd gezag.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een glastuinbouwbedrijf type B en het veranderen van de werking daarvan. Deze melding is niet vereist, indien eerder een melding overeenkomstig dit artikel is gedaan en door dit uitbreiden, wijzigen of veranderen van de werking van het glastuinbouwbedrijf geen afwijking ontstaat van de bij die melding eerder verstrekte gegevens.
3.
Bij een melding wordt vermeld:
a.
het adres van het glastuinbouwbedrijf;
b.
de naam en het adres van degene die het glastuinbouwbedrijf opricht dan wel verandert of de werking daarvan verandert, en, indien dat iemand anders is, van degene die het glastuinbouwbedrijf drijft of zal drijven;
c.
de aard en omvang van de activiteiten of processen in het glastuinbouwbedrijf;
d.
de indeling en de uitvoering van het glastuinbouwbedrijf;
e.
het tijdstip waarop het glastuinbouwbedrijf of de verandering daarvan in werking zal worden gebracht, dan wel de verandering van de werking verwezenlijkt zal zijn;
f.
de aard, omvang en frequentie van de transportactiviteiten en
g.
de plaats waar wordt geladen en gelost en
4.
Bij de melding worden voorts gevoegd
a.
een rapport van een onderzoek naar de nulsituatie van de bodem, gericht op het in beeld brengen van de toestand van de bodem voor het tijdstip waarop het glastuinbouwbedrijf of de verandering daarvan in werking is gebracht, dan wel de verandering van de verwerking is verwezenlijkt. Het onderzoek naar de nulsituatie richt zich uitsluitend op de stoffen die door de werkzaamheden ter plaatse een bedreiging voor de bodemkwaliteit vormen, en op de plaatsen waar bodembedreigende handelingen plaatsvinden dan wel zullen plaatsvinden;
b.
een rapportage van een vooronderzoek. Het vooronderzoek richt zich op de gehele inrichting;
c.
indien assimilatiebelichting wordt toegepast: de verlichtingssterkte, uitgedrukt in lux, alsmede het type lamp, het aantal Watt per vierkante meter en het totale vermogen van de geïnstalleerde lampen in Watt.
5.
Indien bij de melding geen rapport van een onderzoek naar de nulsituatie van de bodem is gevoegd, kan het bevoegd gezag besluiten dat een zodanig onderzoek niet is vereist, indien aannemelijk is dat de kans op toekomstige bodemverontreiniging afwezig is.
6.
Indien aannemelijk is dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau of het piekniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten hoger zal zijn dan de waarden, bedoeld in voorschrift 1.1.1, 1.1.2, 1.1.3 of 4.1.1 van
bijlage 2 , kan het bevoegd gezag binnen vier weken na ontvangst van de melding besluiten dat een rapport van een onderzoek naar de akoestische situatie moet worden overgelegd.
7.
Het onderzoek richt zich met gebruikmaking van geluidmetingen of geluidberekeningen op de bestaande en te verwachten geluidniveaus en op maatregelen en voorzieningen die ertoe kunnen leiden dat de geluidniveaus de waarden bedoeld in voorschrift 1.1.1, 1.1.2, 1.1.3 of 4.1.1 van
bijlage 2 niet zullen overschrijden.
8.
De in het derde en vierde lid vermelde gegevens behoeven niet te worden verstrekt, indien degene die het glastuinbouwbedrijf type B drijft, deze gegevens reeds aan het inrichting-bevoegd gezag heeft verschaft en het inrichting-bevoegd gezag over die gegevens beschikt.
9.
Degene die de melding doet, geeft in voorkomend geval bij de melding aan welke gegevens hij reeds aan het inrichting-bevoegd gezag heeft verschaft.
10.
Bij de melding overeenkomstig
artikel 5, tweede lid, worden aan het inrichting-bevoegd gezag gegevens verstrekt waaruit blijkt dat met de toe te passen andere middelen een ten minste gelijkwaardige bescherming voor het milieu wordt bereikt.
1.
Degene die voornemens is vanuit een glastuinbouwbedrijf type B te lozen type II, meldt dit ten minste acht weken voordat met dat lozen wordt aangevangen aan het Wtw-bevoegd gezag.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van het lozen, bedoeld in het eerste lid.
3.
Bij een melding wordt vermeld:
a.
de naam en het adres van degene die loost;
b.
de aard en omvang van de glastuinbouwactiviteiten;
c.
de indeling en de uitvoering van de gebouwen waar vanuit het lozen plaatsvindt;
d.
de plaats van in de gebouwen aanwezige lozingspunten;
e.
het volume en de samenstelling van het te lozen afvalwater;
g.
een opgave van het aantal inwonerequivalenten van huishoudelijk afvalwater, dat wordt geloosd;
h.
een opgave van de voorzieningen, bedoeld in de voorschriften 4, eerste en zesde lid, 5, tweede lid, 6, tweede lid, 7, derde lid, 8, derde lid, 9, tweede en vierde lid , 10, tweede lid, 11, tweede en vierde lid, 12, tweede lid, en 14, achtste lid opgenomen in
bijlage 3 en
4.
De in het derde lid vermelde gegevens behoeven niet te worden verstrekt, indien degene die loost, deze gegevens reeds aan het Wtw-bevoegd gezag heeft verschaft en het Wtw-bevoegd gezag over die gegevens beschikt.
5.
Degene die een melding doet, geeft in voorkomend geval bij de melding aan welke gegevens hij reeds aan het Wtw-bevoegd gezag heeft verschaft.
6.
Bij de melding overeenkomstig
artikel 5, derde lid, worden aan het Wtw-bevoegd gezag gegevens verstrekt waaruit blijkt dat met de toe te passen andere middelen een ten minste gelijkwaardige bescherming voor een oppervlaktewaterlichaam of de doelmatige werking van de betrokken zuiveringtechnische werken wordt bereikt.
Artikel 9
De meldingen bedoeld in
de artikelen 7 en
8 worden gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
1.
De voorschriften opgenomen in
bijlage 1 gelden voor een ieder die een glastuinbouwbedrijf type A drijft of een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf met open grondteelt, waarop het
Besluit landbouw milieubeheer in verband met
artikel 3, eerste lid, onder i, van dat besluit, niet van toepassing is.
Artikel 5, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De voorschriften, opgenomen in
bijlage 3 , gelden voor een ieder die loost type II anders dan vanuit een glastuinbouwbedrijf of een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf met open grondteelt als bedoeld in
artikel 10, eerste lid.
3.
Bij een melding als bedoeld in
artikel 8, wordt voorts een opgave van de teelt of teelten en teeltwijze of teeltwijzen overgelegd.
Artikel 12
[Wijzigt het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer.]
Artikel 13
[Wijzigt het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij.]
1.
Voor een glastuinbouwbedrijf type B dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit was opgericht en waarvoor onmiddellijk daaraan voorafgaand een Wm-vergunning in werking en onherroepelijk was, blijven de voorschriften van die vergunning in verbinding met de gegevens die behoren bij de aanvraag, alsmede de aanvraag voor zover die deel uitmaakt van de vergunning en gegevens bevat die zich lenen voor opname of omzetting in voorschriften, gelden als nadere eis, bedoeld in
artikel 6, eerste lid, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften, gedurende drie jaar na het tijdstip van toepassing worden van dit besluit op die inrichting, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in
artikel 6, eerste lid, onder a.
2.
De nadere eisen die onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit golden krachtens de Wm-vergunning dan wel krachtens het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer, blijven gelden als nadere eis, bedoeld in
artikel 6, eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in
artikel 6, eerste lid, onder a.
3.
Degene die een glastuinbouwbedrijf type B drijft waarop het eerste lid van toepassing is, legt de gegevens, bedoeld in
artikel 7, derde lid, onderdelen a tot en met g en vierde lid, over aan het inrichting-bevoegd gezag. Artikel 7, vijfde, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Voor zover de gegevens nog niet eerder in het kader van de Wm-vergunning behoefden te worden overgelegd, legt degene die het glastuinbouwbedrijf drijft, die gegevens over aan het inrichting-bevoegd gezag, ten hoogste twaalf weken na het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt.
4.
Degene die een glastuinbouwbedrijf type B drijft waarop onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer van toepassing was, legt de gegevens bedoeld in
artikel 7, derde lid, onderdelen f en g, en vierde lid, over aan het inrichting-bevoegd gezag. Artikel 7, vijfde, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Voor lozen type II, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit reeds plaatsvond en waarvoor onmiddellijk daaraan voorafgaand een Wvo-vergunning in werking en onherroepelijk was, blijven de voorschriften van die vergunning in verbinding met de gegevens die behoren bij de aanvraag, alsmede de aanvraag die deel uitmaakt van de vergunning en gegevens bevat die zich lenen voor opname of omzetting in voorschriften, gelden als nadere eis, bedoeld in
artikel 6, tweede lid, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften, gedurende drie jaar na het tijdstip van toepassing worden van dit besluit op dat lozen, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in
artikel 6, tweede lid.
2.
De nadere eisen die onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit golden krachtens de Wvo-vergunning dan wel krachtens het Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw voor lozen type II, blijven gelden als nadere eis, bedoeld in
artikel 6, tweede lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in
artikel 6, tweede lid.
3.
Degene die loost type II waarop het eerste lid van toepassing is, legt de gegevens, bedoeld in
artikel 8, derde lid, over aan het Wtw-bevoegd gezag. Artikel 8, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.
Degene die loost type II waarop onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit het Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw van toepassing was, legt de gegevens bedoeld in
artikel 8, derde lid, onderdeel h, over aan het Wtw-bevoegd gezag. Artikel 8, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, een glastuinbouwbedrijf type B reeds is opgericht en voor dat bedrijf onmiddellijk voor dat tijdstip geen Wm-vergunning in werking en onherroepelijk was of geen melding was gedaan krachtens het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer, meldt degene die de inrichting drijft, aan het Wm-bevoegd gezag dat hij de inrichting in werking heeft.
2.
De melding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt ten hoogste twaalf weken na het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt. Artikel 7, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op een melding als bedoeld in het eerste lid.
3.
Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, een glastuinbouwbedrijf type B reeds is opgericht en voor dat bedrijf onmiddellijk voor dat tijdstip een melding was gedaan krachtens het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer, legt degene die het glastuinbouwbedrijf drijft, ten hoogste twaalf weken na het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, de gegevens, bedoeld in
artikel 7, derde lid, onderdelen f en g, en vierde lid, over aan het Wm-bevoegd gezag. Artikel 7, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.
Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, een aanvraag om een vergunning voor het oprichten van een glastuinbouwbedrijf type B is ingediend en dit besluit op de inrichting van toepassing is of zal zijn, zijn het eerste en tweede lid, niet van toepassing. De aanvraag wordt in dat geval aangemerkt als een melding overeenkomstig
artikel 7.
1.
Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt lozen type II reeds plaatsvond en voor dat lozen onmiddellijk voor dat tijdstip geen Wvo-vergunning gold of geen melding was gedaan krachtens het Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw, meldt degene die loost, aan het Wtw-bevoegd gezag dat hij loost.
2.
De melding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt ten hoogste twaalf weken na het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt. Artikel 8, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op een melding als bedoeld in het eerste lid.
3.
Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt lozen type II reeds plaatsvond en voor dat lozen onmiddellijk voor dat tijdstip een melding was gedaan krachtens het Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw, legt degene die loost type II, ten hoogste twaalf weken na het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, de gegevens, bedoeld in
artikel 8, derde lid, onderdelen f en h, over aan het Wtw-bevoegd gezag. Artikel 8, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Met voorzieningen, toestellen en installaties genoemd in dit besluit of de bijlagen worden gelijkgesteld voorzieningen, toestellen en installaties die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel gebracht in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.
2.
Met een verklaring, keuring of erkenning als bedoeld in dit besluit of de bijlagen wordt gelijkgesteld een verklaring van goedkeuring, afgegeven door een onafhankelijke keuringsinstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, welke verklaring is afgegeven op basis van onderzoekingen die een beschermingsniveau bieden dan ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale onderzoekingen wordt nagestreefd.
3.
Met de beroepseisen ter zake van controle, beoordeling, inspectie, onderhoud of afstelling als bedoeld in dit besluitof de bijlagen worden gelijkgesteld beroepseisen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die een beroepsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.
Artikel 18
Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zendt in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk.
a.
het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer en
b.
het Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw.
3.
Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling slibvangputten en vet- of olie-afscheiders mede op het in
bijlage 2 opgenomen voorschrift 1.3.6, onder b en c.
Artikel 20
Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van voorschrift 1.1.6, opgenomen in
bijlage 1 en voorschrift 2.5.1 opgenomen in
bijlage 2 , die op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden.
Artikel 21
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit glastuinbouw.
's-Gravenhage, 21 februari 2002
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Uitgegeven de achtentwintigste februari 2002
De Minister van Justitie,