Besluit van 25 april 1959, tot regeling van het financieel beheer van de Centrale Raad voor de Volksgezondheid
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 10 december 1958, no. 18361, Directie Volksgezondheid, Afdeling Medische Beroepen en Ziektenbestrijding;
Gelet op artikel 19, tweede lid, en artikel 62 van de Gezondheidswet (wet van 18 januari 1956, Stb. 51);
De Raad van State gehoord (advies van 6 januari 1959, no. 29);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid a.i. van 20 april 1959, no. 3347, Directie Volksgezondheid, Afdeling Medische Beroepen en Ziektenbestrijding;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a.
"Onze Minister": Onze Minister belast met de zaken betreffende de Volksgezondheid;
b.
"Centrale Raad": de Centrale Raad voor de Volksgezondheid;
c.
"de Wet": de
Gezondheidswet (wet van 18 januari 1956, Stb. 51).
Artikel 2
De door de Centrale Raad vastgestelde begroting, bedoeld in
artikel 19, eerste lid, van de Wet, gaat vergezeld van een toelichting, vermeldende de gronden, waarop de gegeven raming van inkomsten en uitgaven berust.
Artikel 3
In de begroting mag een post voor onvoorziene uitgaven worden opgenomen tot dekking van uitgaven, welke haar omschrijving niet vinden in een der andere begrotingsposten en welke in de loop van het jaar onverwachts moet worden gedaan.
1.
Indien het verloop der uitgaven daartoe aanleiding geeft, kan de Centrale Raad een suppletoire begroting vaststellen.
Artikel 2 is van overeenkomstige toepassing.
2.
Is op een zodanige suppletoire begroting de goedkeuring van Onze Minister verkregen, dan wordt zij geacht met de goedgekeurde begroting een geheel uit te maken.
1.
In de onderscheidene posten der goedgekeurde begroting mogen zonder voorafgaande goedkeuring van Onze Minister geen wijzigingen worden aangebracht, ongeacht de invloed, welke die wijzigingen op het totale bedrag der begroting hebben.
2.
De goedkeuring door Onze Minister van de begroting, van de daarin aan te brengen wijzigingen en van de suppletoire begrotingen zal schriftelijk ter kennis van de Centrale Raad worden gebracht.
1.
Na goedkeuring van de begroting kan de Centrale Raad, met inachtneming van de bepalingen van dit besluit, de uitgaven doen, welke in de begroting zijn voorzien.
2.
Indien bij de aanvang van enig kalenderjaar de goedkeuring van de begroting voor dat jaar nog niet is verkregen, kunnen voor zolang die goedkeuring uitblijft slechts uitgaven worden gedaan, welke kunnen worden gerekend tot de normale dagelijkse uitgaven.
3.
Onze Minister bepaalt het bedrag, dat de in het voorgaande lid bedoelde uitgaven niet te boven mag gaan.
Artikel 7
De inrichting der begroting geschiedt overeenkomstig de door Onze Minister te geven voorschriften.
Artikel 8
De geldmiddelen van de Centrale Raad bestaan uit:
1.
Onze Minister kan een aanvraag om gelden afwijzen, indien hem blijkt, dat:
a.
de voorgenomen uitgave niet of slechts ten dele in de goedgekeurde begroting is voorzien;
b.
de som der uitgaven ten laste van enige begrotingspost een met het oog op het ten tijde der aanvraag verstreken jaargedeelte, redelijk deel van het voor die post in totaal uitgetrokken bedrag overschrijdt;
c.
ten aanzien van de voorgenomen uitgave niet is voldaan aan hetgeen dit besluit voorschrijft.
2.
De gelden, bedoeld in het eerste lid, worden beschouwd als voorschotten op de Rijksbijdrage.
1.
Een ambtenaar van de Centrale Raad is Hoofd van de Financiële Administratie. Deze is belast met de administratie van uitgaven en inkomsten en met het beheer der kasgelden.
2.
De Centrale Raad stelt een instructie op, regelende de taak, bevoegdheden en verplichtingen van het Hoofd van de Financiële Administratie.
3.
De aanwijzing van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar en zijn instructie behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
4.
De inrichting der financiële administratie geschiedt overeenkomstig de door Onze Minister te geven voorschriften.
1.
Alle inkomsten en uitgaven worden ten gunste, respectievelijk ten laste van de posten der begroting gebracht, waaronder zij naar hun aard moeten worden gerangschikt.
2.
De uitgaven worden gedaan in opdracht van de Centrale Raad, ten blijke waarvan alle betalingsstukken door of namens de Voorzitter voor gezien en goedgekeurd worden getekend.
Artikel 12
Alvorens verplichtingen aan te gaan, welke kunnen leiden tot uitgaven, als bedoeld in
artikel 3 van dit besluit, pleegt de Centrale Raad overleg met Onze Minister.
Artikel 13
Onze Minister kan bepalen, dat ten laste van door hem, de Centrale Raad gehoord, nader aan te wijzen posten van de goedgekeurde begroting slechts verplichtingen mogen worden aangegaan of uitgaven worden gedaan, welke vooraf door hem zijn goedgekeurd.
Artikel 14
De Centrale Raad maakt onder meer bij aanschaffing van goederen en verlening van opdrachten gebruik van de bemiddeling van 's Rijks technische hulpdiensten, voor zover zulks mogelijk en nuttig is.
Artikel 15
Het aangaan van geldleningen, het geven van borgstellingen, het aangaan van dadingen, de kwijtschelding van rechtens ontstane vorderingen en het voeren van rechtsgedingen behoeven de voorafgaande goedkeuring van Onze Minister.
1.
De Centrale Raad draagt zorg voor een doelmatig gebruik van de bij hem in beheer zijnde goederen en doet daarvan aantekening houden.
2.
Kan van enig goed door de Centrale Raad geen gebruik meer worden gemaakt, dan stelt hij dat goed ter beschikking van Onze Minister.
1.
De inrichting van de rekening en verantwoording, geschiedt overeenkomstig door Onze Minister te geven voorschriften.
2.
Naast de rekening en verantwoording, hiervoren bedoeld, verstrekt de Centrale Raad, zo dikwijls Onze Minister dit nodig oordeelt, overzichten van de stand der aangegane verplichtingen en het verloop der uitgaven en inkomsten.
1.
De Centrale Raad draagt zorg, dat de door het Rijk of de Centrale Raad geleden schade geheel of gedeeltelijk wordt vergoed door het lid van zijn secretariaat, door wiens schuld of nalatigheid zij is ontstaan.
2.
Het bedrag van de schadevergoeding wordt vastgesteld na overleg met Onze Minister en niet dan nadat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden.
3.
De Centrale Raad, of indien de Centrale Raad niet zelf daartoe overgaat, het Rijk, kan een lid of plaatsvervangend lid van de Centrale Raad geheel of gedeeltelijk aansprakelijk stellen voor de schade, welke voor de Centrale Raad of het Rijk voortvloeit uit zijn handelen of nalaten in strijd met de bepalingen van dit besluit of uit zijn handelen met overschrijding van de hem verleende bevoegdheid.
1.
Indien het Hoofd van de Financiële Administratie nalatig of niet in staat is zijn taak naar behoren te vervullen, failliet verklaard wordt, of komt te overlijden, doet de Centrale Raad daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister.
2.
Door een vanwege Onze Minister aan te wijzen ambtenaar worden, in gevallen als in het voorgaande lid bedoeld, zo spoedig mogelijk de stand van de kas en van de boekhouding van de Centrale Raad opgenomen.
3.
Van deze opneming wordt een verslag gemaakt, waarvan een afschrift aan de Centrale Raad wordt aangeboden.
1.
Ter controle van de boeken, bescheiden, inventaris en voorraden verleent de Centrale Raad aan de in
artikel 19, vierde lid, der Wet bedoelde ambtenaren, alsmede aan die van de Algemene Rekenkamer, toegang tot zijn burelen en verstrekt of doet verstrekken, alle inlichtingen welke zij voor de juiste uitvoering van hun taak behoeven.
2.
Van een proces-verbaal van kasopneming, hetwelk moet worden mede-ondertekend door het Hoofd van de Financiële Administratie, wordt een afschrift aan de Centrale Raad aangeboden.
Artikel 21
De Centrale Raad doet alle boeken en bescheiden, waarin en aan de hand waarvan de financiële administratie is gevoerd, gedurende dertig jaren, en alle ontvangen brieven en telegrammen, alsmede de afschriften van alle uitgezonden brieven en telegrammen, gedurende tenminste tien jaren, ordelijk bewaren.
Artikel 22
De Centrale Raad doet aan Onze Minister en aan de Algemene Rekenkamer mededeling, welke personen bevoegd zijn namens de Voorzitter te tekenen.
Artikel 23
Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit Financieel Beheer Centrale Raad voor de Volksgezondheid.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid a.i.,
Uitgegeven de vijftiende mei 1959.
De Minister van Justitie a.i.,