{**}
Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
Artikel 1. Begripsbepalingen
Artikel 2. Doelstelling experiment
Artikel 3. Selectie van studenten voor bacheloropleidingen
Artikel 4. Aanvullende toelatingseisen voor masteropleidingen
Artikel 5. Collegegeldverhoging voor masteropleidingen
Artikel 6. Experimenteel programma
Artikel 7. Uitbreiding rechtsmacht colleges van beroep voor de examens
Artikel 8. Medezeggenschap
Artikel 9. Uitvoering experiment
Artikel 10. Duur experiment
Artikel 11. Evaluatie
Artikel 12. Inwerkingtreding
Artikel 13. Expiratie
Artikel 14. Citeertitel
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Besluit experiment excellentie in het hoger onderwijs

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Besluit van 1 april 2010, houdende bepalingen voor een experiment met het oog op het bevorderen van excellentie in het hoger onderwijs (Besluit experiment excellentie in het hoger onderwijs)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 24 november 2009, nr. WJZ/170222(4857), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Gelet op artikel 1.7a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
De Raad van State gehoord (advies van 15 januari 2010, nr. W05.09.0494/l);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 30 maart 2010, nr. WJZ/186329 (4857), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. wet: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek ;
b. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het onderwijs en onderzoek op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
c. instellingsbestuur: het instellingsbestuur van een bekostigde instelling, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, van de wet;
d. studiejaar: het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende jaar;
e. experimenteel programma: programma binnen een masteropleiding waarvan de duur van het programma gelijk is aan de duur van die masteropleiding en waarvoor aanvullende toelatingseisen of collegegeldverhoging worden toegestaan.
1.
Het is bekostigde instellingen voor hoger onderwijs, waarvan de daartoe strekkende aanvragen door Onze Minister op grond van dit besluit zijn goedgekeurd met het oog op de stimulering van excellentie in het hoger onderwijs, toegestaan experimenten uit te voeren op het terrein van selectie van studenten en verhoging van collegegeld.
2.
Aan de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, kunnen verplichtingen worden verbonden.
1.
Onverminderd artikel 7.37, eerste lid, van de wet kan Onze Minister op aanvraag van het instellingsbestuur goedkeuren dat ten aanzien van een of meer bacheloropleidingen selectie plaatsvindt van de gegadigden voor inschrijving aan die bacheloropleidingen.
2.
Indien een goedkeuring als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op een bacheloropleiding waarvoor een toelatingsbeperking als bedoeld in de artikelen 7.53, 7.55 en 7.56 van de wet van kracht is, blijft hoofdstuk 7, titel 3, paragraaf 4a, van de wet buiten toepassing.
3.
Onze Minister keurt selectie voor een of meer bacheloropleidingen uitsluitend goed, indien de instelling aannemelijk heeft gemaakt dat:
a. er een relatie is tussen de selectie van de gegadigden en de doelstelling van het experiment, bedoeld in artikel 2;
b. er een relatie is tussen de te hanteren selectiecriteria en de opzet en inhoud van de bacheloropleiding;
c. selectie van de gegadigden voor inschrijving voor de bacheloropleiding de voorkeur heeft boven selectie van studenten na inschrijving voor de bacheloropleiding; en
d. de instelling een op excellentie in het hoger onderwijs gericht instellingsbreed project zal verzorgen.
4.
Onze Minister kan de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval intrekken indien:
a. de instelling niet langer een door Onze Minister gesubsidieerd, op excellentie in het hoger onderwijs gericht, instellingsbreed project verzorgt; of
b. de selectie naar het oordeel van Onze Minister niet meer voldoet aan de eisen, bedoeld in het derde lid, onder a tot en met c.
5.
Het instellingsbestuur stelt de selectiecriteria vast.
6.
Het instellingsbestuur voert de selectie voorafgaand aan de aanvang van het studiejaar uit.
7.
De selectiecriteria en de selectieprocedure worden opgenomen in de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13 van de wet.
1.
Onze Minister kan op aanvraag van het instellingsbestuur goedkeuren dat ten aanzien van een of meer masteropleidingen als bedoeld in artikel 7.30b, eerste lid, van de wet de toelatingseisen voor die masteropleidingen tevens betrekking hebben op andere aspecten dan kennis, inzicht en vaardigheden die zijn verworven bij het beëindigen van een bacheloropleiding.
2.
Onze Minister keurt aanvullende toelatingseisen voor een of meer masteropleidingen uitsluitend goed, indien het instellingsbestuur aannemelijk heeft gemaakt dat:
a. er een relatie is tussen de aanvullende toelatingseisen en de doelstelling van het experiment, bedoeld in artikel 2;
b. er een relatie is tussen de te hanteren aanvullende toelatingseisen en de opzet en inhoud van de masteropleiding;
c. selectie van de gegadigden voor inschrijving voor de masteropleiding de voorkeur heeft boven selectie van studenten na inschrijving voor de masteropleiding; en
d. de instelling een op excellentie in het hoger onderwijs gericht instellingsbreed project zal verzorgen.
3.
Onze Minister kan de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval intrekken indien:
a. de instelling niet langer een door Onze Minister gesubsidieerd, op excellentie in het hoger onderwijs gericht, instellingsbreed project verzorgt; of
b. de selectie naar het oordeel van Onze Minister niet meer voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met c.
4.
Het instellingsbestuur stelt de aanvullende toelatingseisen vast.
5.
Het instellingsbestuur beslist voorafgaand aan een studiejaar of een student voldoet aan de aanvullende toelatingseisen.
6.
De aanvullende toelatingseisen worden opgenomen in de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13 van de wet.
1.
Onze Minister kan op aanvraag van het instellingsbestuur goedkeuren dat in afwijking van artikel 7.43 van de wet een hoger collegegeld ten aanzien van een of meer masteropleidingen wordt vastgesteld.
2.
Onze Minister keurt een hoger collegegeld voor een of meer masteropleidingen uitsluitend goed, indien het instellingsbestuur aannemelijk heeft gemaakt dat:
a. er een relatie is tussen de verhoging van het collegegeld en de doelstelling van het experiment, bedoeld in artikel 2;
b. er een relatie is tussen de verhoging van het collegegeld en de opzet en inhoud van de masteropleiding; en
c. de instelling een op excellentie in het hoger onderwijs gericht instellingsbreed project zal verzorgen.
3.
Onze Minister kan de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval intrekken indien:
a. de instelling niet langer een door Onze Minister gesubsidieerd, op excellentie in het hoger onderwijs gericht, instellingsbreed project verzorgt; of
b. de selectie naar het oordeel van Onze Minister niet meer voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
4.
Voor de masteropleidingen, bedoeld in het eerste lid, geldt dat het instellingsbestuur een collegegeld vaststelt van minimaal het wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.43 van de wet, en ten hoogste vijf maal dit collegegeld.
5.
Het instellingsbestuur kan op aanvraag van een student gehele of gedeeltelijke dispensatie van betaling van het hogere collegegeld, bedoeld in het eerste lid, verlenen.
6.
Het instellingsbestuur stelt een regeling vast ter gehele of gedeeltelijke dispensatie van betaling van het hogere collegegeld.
1.
Onze Minister kan op aanvraag van het instellingsbestuur goedkeuren dat ten aanzien van een of meer experimentele programma’s in afwijking van de artikelen 7.30a en 7.30b van de wet aanvullende toelatingseisen gelden. Artikel 4, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2.
Onze Minister kan op aanvraag van het instellingsbestuur goedkeuren dat in afwijking van artikel 7.43 van de wet een hoger collegegeld ten aanzien van een of meer experimentele programma’s wordt vastgesteld. Artikel 5, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Het afsluitend examen van een goedgekeurd experimenteel programma wordt aangemerkt als het afsluitend examen van de masteropleiding waarbinnen het programma is ingesteld. Op het getuigschrift, bedoeld in artikel 7.11 van de wet, wordt vermeld welk experimenteel programma het betreft.
4.
De bepalingen van hoofdstuk 7 van de wet, voorzover die betrekking hebben op masteropleidingen, en artikel 9.15, eerste lid, onder h, van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op een goedgekeurd experimenteel programma.
1.
Een college van beroep voor de examens als bedoeld in artikel 7.60 van de wet oordeelt tevens over het beroep tegen beslissingen van het instellingsbestuur als bedoeld in de artikelen 3, zesde lid, en 4, vijfde lid.
2.
De artikelen 7.61, tweede tot en met zesde lid, en 7.63 van de wet zijn van toepassing op het beroep, bedoeld in het eerste lid.
1.
De artikelen 9.34, derde lid, onder b, 10.22, onderdeel b, en 11.15 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op het onderdeel van de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in de artikelen 3, zevende lid, 4, zesde lid, en 6, eerste lid, alsmede op de regeling, bedoeld in artikel 5, zesde lid.
2.
De artikelen 9.43 en 10.30 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9. Uitvoering experiment
In een ministeriële regeling worden regels gesteld over de aanvraag van een goedkeuring door Onze Minister, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 6, de termijn die geldt voor de indiening van de aanvragen van het experiment, de indieningsvereisten van de aanvragen en de wijze van beoordeling van de aanvragen.
Artikel 10. Duur experiment
De experimenten op grond van dit besluit duren zes studiejaren en vangen aan met ingang van het studiejaar volgend op de goedkeuring van het experiment.
1.
Onze Minister evalueert het experiment.
2.
De evaluatie heeft in ieder geval betrekking op de volgende aspecten:
a. de excellentie die als gevolg van het in artikel 3, derde lid, onder d, artikel 4, tweede lid, onder d, en artikel 5, tweede lid, onder c, genoemde instellingsbrede project wordt verwacht; en
b. de relatie tussen deze excellentie en selectie en collegegeldverhoging in de uitgevoerde experimenten.
Artikel 12. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Artikel 13. Expiratie
Dit besluit wordt ingetrokken op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 14. Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit experiment excellentie in het hoger onderwijs.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 1 april 2010
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Uitgegeven de negenentwintigste april 2010
De Minister van Justitie,