Besluit van 20 maart 1991, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 3, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, en derde lid, 4, 9, 10, tweede lid, 14, eerste lid, 15, 28, 29, 44, 45 en 47 tot en met 52 van de Binnenschepenwet (Stb. 1981, 678)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat a.i. van 13 maart 1991, nr. S/J 30.417/91, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;
Gelet op artikel 64 van de Binnenschepenwet ( Stb. 1981, 678);
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
De artikelen 3, eerste lid, aanhef en onder a en c , en derde lid, 4, 9, 10, tweede lid, 14, eerste lid, 15, 28, 29, 44, 45 en 47 tot en met 52 van de
Binnenschepenwet ( Stb. 1981, 678) treden in werking met ingang van 1 april 1991.
2.
Artikel 3, eerste lid, onder d , treedt in werking met ingang van 1 oktober 1991.
1.
Het bepaalde in
artikel 1, eerste lid, is met betrekking tot artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a , van de
Binnenschepenwet niet van toepassing op:
a.
schepen met een laadvermogen van 15 ton of meer, die zijn bestemd voor de bedrijfsmatige visvangst;
b.
bestaande vrachtschepen met een laadvermogen van minder dan 1500 ton.
2.
Het bepaalde in
artikel 1, eerste lid, is met betrekking tot artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c , van de
Binnenschepenwet niet van toepassing op bestaande sleep- en duwboten.
3.
Het bepaalde in
artikel 1, tweede lid, is niet van toepassing op passagiersschepen ingericht of bestemd om te worden ingericht om hoofdzakelijk door middel van zeilen te worden voortbewogen.
's-Gravenhage, 20 maart 1991
De Minister van Verkeer en Waterstaat a.i.,
Uitgegeven de achtentwintigste maart 1991
De Minister van Justitie,