Besluit van 8 maart 1991, houdende aanwijzing van de landen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder b, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, dd. 1 maart 1991, nr. 91M001599, in overeenstemming met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en van Defensie;
Gelet op artikel 21, eerste lid, onder b , van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
Als landen, bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder b , van de
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ( Stb. 1987, 635) worden aangewezen: Afghanistan (Republiek Afghanistan), Albanië (Socialistische Volksrepubliek Albanië), Bulgarije (Republiek Bulgarije), Cambodia (Staat Cambodia), China (Volksrepubliek China), Cuba (Republiek Cuba), Laos (Democratische Volksrepubliek Laos), Mongolië (Mongoolse Volksrepubliek), Noord-Korea (Democratische Volksrepubliek Korea), Roemenië (Roemenië), Sovjet Unie (Unie van Socialistische Sovjet Republieken), Vietnam (Socialistische Republiek Vietnam).
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
's-Gravenhage, 8 maart 1991
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
Uitgegeven de vierde april 1991
De Minister van Justitie,