Besluit van 15 maart 1991, ter uitvoering van artikel 110 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 18 juli 1990, Stafafdeling Wetgeving Nieuw Burgerlijk Wetboek, nr. 24355/690, mede gedaan namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
Gelet op artikel 110 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;
De Raad van State gehoord (advies van 10 september 1990, nr. W03.90.0339);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 28 februari 1991, Stafafdeling Wetgeving Nieuw Burgerlijk Wetboek, nr. 46956/91/6;
Hebben goedgevonden en verstaan:
a.
€ 1.000.000 per reiziger met een maximum van € 15.000.000 per gebeurtenis in geval van vervoer over de weg of over krachtens
artikel 1, eerste lid, van de Locaalspoor- en Tramwegwet aangewezen locaalspoorwegen, of over krachtens
artikel 2, eerste lid, van de Wet lokaal spoor aangewezen lokale spoorwegen als bedoeld in
artikel 3, eerste lid van de Wet lokaal spoor. In geval van vervoersdiensten als bedoeld in artikel 2, eerste en derde lid, van Verordening (EU) Nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (Pb EU L 55), waarbij de schadevergoeding die de vervoerder uit hoofde van
artikel 105 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek is verschuldigd meer bedraagt dan € 15.000.000 per gebeurtenis en de schadevergoeding voor een reiziger meer bedraagt dan € 220.000, mag de vervoerder zijn aansprakelijkheid niet verder beperken dan tot € 220.000 per reiziger;
c.
€ 137.000 per reiziger in geval van vervoer over zee of binnenwateren.
2.
In het geval dat de schadeloosstelling wordt bepaald in de vorm van een rente, mag het gekapitaliseerde bedrag het bedrag waartoe de aansprakelijkheid is beperkt op grond van het eerste lid niet te boven gaan.
1.
De schadevergoeding die de vervoerder mogelijkerwijs verschuldigd is in geval van verlies of beschadiging van handbagage is in de gevallen bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder a en c, beperkt tot een bedrag van € 1500 en in het geval bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder b, tot een bedrag van 1400 rekeneenheden. In geval van vervoersdiensten als bedoeld in artikel 2, eerste en derde lid, van Verordening (EU) Nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (Pb EU L 55) is de schadevergoeding die de vervoerder mogelijkerwijs verschuldigd is in geval van verlies of beschadiging van handbagage beperkt tot een bedrag van € 1500 per stuk.
2.
De schadevergoeding die de vervoerder mogelijkerwijs verschuldigd is in geval van verlies of beschadiging van een als bagage ten vervoer aangenomen voertuig of schip en de zaken aan boord daarvan is in het geval bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder c, beperkt tot een bedrag van € 9100 per voertuig of schip.
Artikel 2a
De rekeneenheid, genoemd in dit besluit, is het bijzondere trekkingsrecht, zoals dat is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds. De bedragen die in dit besluit zijn uitgedrukt in rekeneenheden, worden omgerekend in euro’s naar de koers van de dag van betaling, danwel, in geval van een gerechtelijke procedure, naar de koers van de dag van de uitspraak. De waarde in euro’s, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, wordt berekend volgens de waarderingsmethode die door het Internationale Monetaire Fonds op de dag van omrekening wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties.
Artikel 3
Het besluit van 27 juli 1988, Stb. 364 wordt ingetrokken.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking op het tijdstip, waarop Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek in werking treedt.
’s-Gravenhage, 15 maart 1991
De Minister van Justitie,
Uitgegeven de zesentwintigste maart 1991
De Minister van Justitie,