Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
politieke ambtsdrager: minister, staatssecretaris en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal:
b.
wedde: de wedde als minister of staatssecretaris, over elk tijdvak waarover deze wordt uitbetaald vermeerderd met het voor hem geldende vakantie-uitkeringspercentage;
1.
Op de wedde en op de schadeloosstelling wordt een bedrag ingehouden overeenkomstig de inhouding van een bedrag op het salaris van een overheidswerknemer in de zin van de
Wet privatisering ABP , uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van die wet.
2.
Het in te houden bedrag wordt berekend als ware de politieke ambtsdrager een overheidswerknemer met een inkomen als zodanig, gelijk aan de wedde dan wel de schadeloosstelling.
3.
Indien de politieke ambtsdrager overeenkomstig artikel 8 b , negende lid, dan wel artikel 53 b , negende lid, heeft gekozen voor een verlaging van de inhouding ingevolge het eerste lid, wordt het in te houden bedrag verlaagd met 0,25 procentpunt van de bijdrage die voor de politieke ambtsdrager ter zake van invaliditeit zou zijn verschuldigd indien hij deelnemer zou zijn als bedoeld in het eerste lid.
1.
Op de wedde en de schadeloosstelling wordt een bedrag ingehouden ter grootte van het bedrag dat met toepassing van
artikel 97d, eerste lid, van de Werkloosheidswet wordt ingehouden op het loon van de in dat artikellid bedoelde overheidswerknemer.
1.
Uitkeringen ineens, niet zijnde of verband houdende met de uitkering of de invaliditeitsuitkering in de zin van dit besluit, worden voor de toepassing van
de artikelen 2 en
3 aangemerkt als wedde dan wel schadeloosstelling, voor zover daarmee overeenkomende uitkeringen ineens aan een overheidswerknemer als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, mede bepalend zijn voor de hoogte van het bedrag dat op zijn salaris wordt ingehouden, respectievelijk voor zover daarmee overeenkomende uitkeringen ineens aan een werknemer als bedoeld in
artikel 3, eerste lid, behoren tot het loon, bedoeld in
artikel 3, tweede lid.
2.
Uitkeringen ineens worden aangemerkt als wedde dan wel schadeloosstelling over het tijdvak waarin de uitkering wordt uitbetaald.
1.
Met inachtneming van
artikel 106, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers is
artikel 2 van overeenkomstige toepassing op de uitkering.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt het bedrag waarvan de uitkering is afgeleid beschouwd als het in
artikel 2, tweede lid, bedoelde inkomen.
3.
Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing op de uitkering en op de invaliditeitsuitkering.
4.
Voor de toepassing van het derde lid worden de uitkering en de invaliditeitsuitkering beschouwd als het in
artikel 3, tweede lid, bedoelde loon, met dien verstande dat de eerstbedoelde uitkering overeenkomstig wordt verminderd.
1.
Nabetalingen in verband met het recht op uitkering of invaliditeitsuitkering worden voor de toepassing van artikel 5 aangemerkt als uitkering respectievelijk invaliditeitsuitkering.
2.
Overige nabetalingen worden voor de berekening van ingevolge
de artikelen 2 en
3 in te houden bedragen gerekend tot de wedde dan wel schadeloosstelling over het laatste tijdvak waarover inhoudingen hebben plaatsgevonden.
3.
Indien de betrokkene als politieke ambtsdrager in de functie, waaruit hij ter zake van zijn ontslag of aftreden recht heeft op uitkering of invaliditeitsuitkering, recht zou hebben gehad op een uitkering ineens, als bedoeld in
artikel 4, eerste lid, en deze omstandigheid niet leidt tot verhoging van de wedde of berekeningsgrondslag, waarnaar de uitkering of de invaliditeitsuitkering is berekend, wordt deze wedde of berekeningsgrondslag voor de toepassing van artikel 5 dienovereenkomstig verhoogd.