Besluit van 11 januari 1994, tot vaststelling van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 20 oktober 1993, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht nr. 401654/93/6, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Justitie;
Gelet op de artikelen 25, 34 en 35 van de Wet op de rechtsbijstand;
De Raad van State gehoord (advies van 28 december 1993, no. W03.93.0706);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 3 januari 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht nr. 419551/93/6, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Justitie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
wet:
Wet op de rechtsbijstand ;
b.
draagkracht: de draagkracht zoals die overeenkomstig de
wet wordt berekend.
Artikel 2
Indien de rechtzoekende minderjarig is, wordt de draagkracht van de ouder of ouders in aanmerking genomen, tenzij:
a.
de minderjarige 16 jaar of ouder en uitwonend is;
b.
de minderjarige thuiswonend is en de ouder(s) geen kinderbijslag voor hem ontvangen;
c.
de rechtsbijstand waarvoor een toevoeging wordt aangevraagd, betrekking heeft op een geschil met de ouder(s).
1.
Indien binnen zes maanden nadat een toevoeging is verleend onder oplegging van een eigen bijdrage, als bedoeld in het
tweede lid van artikel 35 van de wet, wederom een of meer toevoegingen worden verleend aan dezelfde rechtzoekende of aan degene met wie de rechtzoekende een gezamenlijke huishouding voert op het moment van afgifte van de eerste toevoeging aan de rechtzoekende, bedraagt de eigen bijdrage bij de eerstvolgende en de daarop volgende twee toevoegingen vijftig procent van de eerst opgelegde eigen bijdrage. Met toevoegingen waarbij geen eigen bijdrage wordt opgelegd wordt geen rekening gehouden.
2.
Met toevoegingen die aan degene met wie de rechtzoekende een gezamenlijke huishouding voert zijn verleend, wordt uitsluitend rekening gehouden, indien de aanvrager daar om verzoekt en het een zaak betreft waarin geen onderling tegenstrijdige belangen aan de orde zijn.
3.
Indien de eigen bijdrage bij een volgende toevoeging zonder toepassing van het in het eerste lid bedoelde kortingspercentage lager is dan met toepassing van dit percentage, legt de raad de laagste eigen bijdrage op. Alsdan vangt de termijn, genoemd in het eerste lid, aan op het moment waarop de toevoeging is verleend, waarbij de laagste eigen bijdrage is opgelegd.
a.
personen die uitsluitend zijn aangewezen op verstrekkingen zoals weergegeven in zowel de
Regeling opvang asielzoekers als de
Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 ;
b.
personen wier vrijheid rechtens is ontnomen en die geen inkomsten meer hebben uit een dienstbetrekking, beroep of bedrijf, sociale verzekering of sociale voorziening;
3.
Indien de rechtzoekende geen inkomen en vermogen heeft, kan de raad beslissen geen eigen bijdrage als bedoeld in
artikel 35 van de wet op te leggen. In het jaarplan, bedoeld in
artikel 7 van de wet, wordt inzicht verschaft in het terzake gevoerde beleid.
b.
in de periode waarin de rechtzoekende in staat van faillissement verkeert;
d.
in de periode gedurende welke een schriftelijk vastgelegd akkoord met betrekking tot een buitengerechtelijke schuldsanering, ondertekend door alle schuldeisers en de schuldenaar, overeenkomstig de daarin opgenomen verplichtingen wordt uitgevoerd en waarin in ieder geval zijn opgenomen:
1º.
alle vorderingen van de schuldeisers alsmede een opgave van de inkomsten en het vermogen van de schuldenaar;
2º.
een beschrijving van het saneringsplan;
3º.
het bedrag dat buiten de boedel wordt gelaten en is berekend overeenkomstig het rekenmodel dat door de rechter-commissaris in het faillissement wordt gebruikt voor de berekening van het inkomen, bedoeld in
artikel 295 van de Faillissementswet;
4º.
de verplichting voor de schuldenaar om de schulden opgenomen in het saneringsplan binnen een zo kort mogelijke termijn te betalen;
5º.
de termijn gedurende welke het saneringsplan van kracht is met een maximum van drie jaar, en
6º.
dat, indien een organisatie de sanering begeleidt, deze telkens na verloop van zes maanden ten behoeve van de schuldeisers een verslag uitbrengt over de uitvoering van het saneringsplan alsmede een voorstel doet over de aanpassing van het bedrag dat buiten de boedel wordt gelaten.
Artikel 12
Indien de rechtzoekende overeenkomstig
artikel 35, eerste lid, van de wet blijkens een betalingsbewijs een eigen bijdrage heeft voldaan, wordt deze, indien de rechtsbijstand op basis van een toevoeging wordt voortgezet, op de daarvoor vastgestelde eigen bijdrage in mindering gebracht.
Artikel 14
Indien de rechtzoekende een rechtspersoon is, kan bij de indiening van de aanvraag om toevoeging worden volstaan met de overlegging van de meest recente jaarrekening aan de raad. Desgewenst kan de raad van de rechtspersoon verlangen andere bescheiden over te leggen.
Artikel 18
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 1994.
1.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand.
's-Gravenhage, 11 januari 1994
De Minister van Justitie,
De Staatssecretaris van Justitie,
Uitgegeven de achttiende januari 1994
De Minister van Justitie,