Besluit van 16 april 2014, houdende regels met betrekking tot diergeneeskundigen (Besluit diergeneeskundigen)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 17 september 2012, no. 291504, directie Wetgeving en Juridische Zaken, en van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 20 december 2013, nr. WJZ / 13213190;
Gelet op Richtlijn 90/167/EG van de Raad van 26 maart 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bereiding, het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking (PbEG 1990, L 92), Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van bèta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PbEG 1996, L 125), Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in produkten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PbEG 1996, L 125), Richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PbEG 1999, L 203), Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG 2001, L 82), Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255), Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007, L 182), Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PbEU 2009, L 47), Verordening (EU) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152), artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer en de artikelen 2.8, tweede lid, onderdeel b, c en d, derde, vierde, zesde en zevende lid, 2.9, derde en vijfde lid, 2.20, 4.1, tweede, derde en vijfde lid, 4.3, derde lid, 7.1, 8.24, derde lid, en 8.37, tweede lid, van de Wet dieren;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 november 2012, nr. W15.12.0381/IV, en advies van 3 februari 2014, nr. W15.13.0473/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 april 2014, nr. WJZ / 13006570.
Hebben goedgevonden en verstaan:
–
analgesie: behandeling om pijn weg te nemen of te bestrijden;
–
dierfysiotherapie: een of meer van de volgende vormen van therapie bij dieren;
a.
bewegingstherapie, waaronder wordt verstaan het uitvoeren van bewegingen op dieren;
b.
massagetherapie, waaronder wordt verstaan het toepassen van massagetechnieken op dieren;
c.
fysische therapie in engere zin, waaronder wordt verstaan het op dieren toepassen van fysische prikkels, niet zijnde ioniserende stralen, door middel van:
1°.
elektrotherapie, bestaande uit middenfrequente en hoogfrequente stromen alsmede magneetveldtherapie;
2°.
ultrageluidtherapie, bestaande uit behandeling met ultrageluid, al of niet in combinatie met chemische middelen of shockwave;
3°.
lichttherapie, bestaande uit behandeling met laser, ultraviolet of infrarood licht;
4°.
thermotherapie, bestaande uit behandeling met warmte- en koude-applicaties;
5°.
hydrotherapie, bestaande uit behandeling met water, gebruik makend van hydrokinetische, hydrostatische en thermodynamische eigenschappen van water;
6°.
balneotherapie, bestaande uit behandeling met baden waaraan een chemisch middel is toegevoegd;
–
gevoeligheidsbepaling: test die de gevoeligheid van een bacterie voor antibiotica vaststelt;
–
gnotobiont: dier waarvan de microflora of microfauna volledig bekend is;
–
geslachtsdimorfisme: het uiterlijke verschil tussen mannelijke en vrouwelijke dieren van dezelfde diersoort;
–
graaddagen: eenheid die een combinatie is van tijd en temperatuur en die wordt gebruikt om een wachttermijn te meten;
–
infraroodmethode: methode waarbij de snavel van een dier wordt verkort door middel van het gebruik van infraroodstraling;
–
jonge moederdieren: moederdieren met een leeftijd van:
a.
maximaal 32 weken wanneer het dieren van vleeskuikenrassen betreft, of
b.
maximaal 30 weken wanneer het dieren van legkippenrassen betreft;
–
kiemisolatie: verkrijging van een zuivere kweek van bacteriën;
–
ongewervelden: halfgewervelde en ongewervelde dieren;
–
operatie: instrumentele ingreep bij dieren, gepaard gaande met verbreking van de natuurlijke samenhang van levende weefsels;
–
overzetten van een embryo of eicel: inbrengen in de gastmoeder van een embryo of eicel;
–
pluimvee: hoenderachtigen, eenden of ganzen;
–
Richtlijn 1996/22/EG:
Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van bèta-agonisten en tot intrekking van de
Richtlijnen 81/602/EEG,
88/146/EEG en
88/299/EEG (PbEG 1996, L 125);
–
Richtlijn 1999/74/EG:
Richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PbEG 1999, L 203);
–
Richtlijn 2001/82/EG:
Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG 2001, L 82);
–
Richtlijn 2007/43/EG:
Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007, L182);
–
specific pathogen free dier: dier dat gegarandeerd vrij is van vooraf bepaalde specifieke micro-organismen;
–
transvaginale follikelpunctie: met een holle naald door de vaginawand aanprikken van een eiblaasje van de eierstok met als doel het verkrijgen van een of meerdere eicellen;
–
Verordening (EU) nr. 470/2009: Verordening (EU) nr. 270/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van
Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152);
–
verzamelcentrum: plaats in Nederland ten behoeve van de verzameling van dieren;
–
wachttermijn: termijn die, overeenkomstig de bij of krachtens de wet gestelde regels en de voorschriften bij de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel, ten minste na de laatste toepassing van dat diergeneesmiddel aan een dier moet verstrijken alvorens tot productie van levensmiddelen, afkomstig van dat dier, kan worden overgegaan;
–
winnen van een embryo of eicel: verkrijgen van een embryo of eicel uit een dier.
a.
het verrichten van lichamelijke ingrepen betreffende het onvruchtbaar maken van dieren, met uitzondering van mannelijke varkens;
b.
het inbrengen van een injectienaald;
c.
het aanbrengen van een oormerk ter bestrijding van vliegen, tenzij reeds een oormerk als bedoeld in
artikel 2.6, onderdeel c, of een bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift verplicht of toegestaan oormerk is aangebracht;
d.
het verwijderen van bijspenen;
e.
het verrichten van een endoscopische geslachtsbepaling bij diersoorten zonder geslachtsdimorfisme;
f.
het verrichten van een keizersnede ter verkrijging van specific pathogen free dieren of gnotobionten;
g.
het verrichten van lichamelijke ingrepen betreffende een transvaginale follikelpunctie ten behoeve van het winnen van eicellen bij een zoogdier.
a.
het verrichten van lichamelijke ingrepen betreffende het onvruchtbaar maken van mannelijke varkens mits:
1°.
de ingreep op andere wijze dan door het scheuren van weefsel plaatsvindt, en
2°.
indien het dier ouder is dan zeven dagen de ingreep onder anesthesie en met aanvullende langdurige analgesie wordt uitgevoerd;
b.
het verwijderen van een deel van de staart bij biggen, mits:
1°.
het dier niet ouder is dan vier dagen;
2°.
kwetsuren van spenen bij zeugen of van oren en staarten bij andere varkens zijn geconstateerd, en
3°.
getroffen maatregelen, waaronder het aanpassen van omgevingsfactoren of beheerssystemen, waarbij de omgeving en de varkensdichtheid in aanmerking worden genomen en die dienen ter voorkoming van staartbijten en andere gedragsstoornissen, niet werkzaam zijn gebleken;
c.
het door vijlen uniform verkleinen van hoektanden van biggen, mits:
1°.
het dier niet ouder is dan zeven dagen;
2°.
de tanden glad en intact blijven;
3°.
kwetsuren van spenen bij zeugen of van oren en staarten bij andere varkens zijn geconstateerd, en
4°.
getroffen maatregelen, waaronder het aanpassen van omgevingsfactoren of beheerssystemen, waarbij de omgeving en de varkensdichtheid in aanmerking worden genomen en die dienen ter voorkoming van staartbijten en andere gedragsstoornissen niet werkzaam zijn gebleken;
d.
het aanbrengen van een gladde roestvrijstalen neusring bij mannelijke varkens, mits:
1°.
de ingreep geschiedt met het oog op de veiligheid van mens of dier;
2°.
het dier wordt gehouden of aantoonbaar bestemd is te worden gehouden voor de fokkerij, en
3°.
het dier wordt gehouden in een houderijsysteem met vrije uitloop.
a.
het onthoornen van runderen;
b.
het aanbrengen van een gladde roestvrijstalen neusring bij mannelijke runderen, mits:
1°.
de ingreep geschiedt met het oog op de veiligheid van mens of dier, en
2°.
het dier wordt gehouden of aantoonbaar bestemd is te worden gehouden voor de fokkerij.
a.
het verwijderen van een deel van de staart bij ooien van de rassen Suffolk, Hampshire Down en Clun Forest, mits:
1°.
het dier niet ouder is dan zeven dagen, en
2°.
documenten kunnen worden overlegd waaruit blijkt dat de ouderdieren van de ooien zijn ingeschreven bij:
I.
een organisatie die het stamboek van genoemde rassen bijhoudt;
II.
een organisatie die niet zelf het stamboek voor genoemde rassen bijhoudt, maar die aantoont dat zij de beginselen die zijn vastgelegd door de organisatie of vereniging die het oorspronkelijke stamboek voor genoemde rassen bijhoudt, in acht neemt;
b.
het onthoornen van geiten die gehouden worden met het oog op de melkproductie, van schapen en van dieren die in een dierentuin worden gehouden;
c.
het verwijderen van het gewei bij herten;
d.
het verrichten van lichamelijke ingrepen bij ongewervelden;
e.
het nemen van schubben bij vissen, mits dit geschiedt met het oog op leeftijdsonderzoek of visstandbeheer.
a.
het aanbrengen van een tatoeage;
b.
het subcutaan of intramusculair aanbrengen van micro-elektronica;
c.
het aanbrengen van een oormerk in één oor bij varkens, runderen, schapen en geiten;
d.
het vriesbranden bij runderen, paarden en vissen;
e.
het aanbrengen van een merkteken aan een vleugel bij kippen;
f.
het inknippen van teenvliezen bij kippen en eenden, mits het dier niet ouder is dan twee dagen;
g.
het verwijderen van een deel van de oorschelp bij knaagdieren, onvruchtbaar gemaakte verwilderde zwerfkatten en dieren die in een dierentuin in groepen worden gehouden;
h.
het verwijderen van een teen bij pasgeboren knaagdieren;
i.
het nemen van ten hoogste vijf schubben bij reptielen;
j.
het verwijderen of perforeren van delen van vinnen, vetvinnen of vinstralen bij vissen;
k.
het aanbrengen bij vissen van een uitwendig merkteken, mits dit geschiedt door middel van het met een draad in de huid, in onderliggend spierweefsel of in een bekhoek te bevestigen genummerd metalen of kunststof plaatje of genummerd kunststof pijpje of slangetje;
n.
het verwijderen van de kammen bij wit bevederde mannelijke kippen, mits:
1°.
het dier jonger is dan twee dagen, en
2°.
nakomelingen van het dier gewoonlijk worden gehouden voor het leggen van eieren voor de menselijke consumptie of voor de productie van vaccineieren.
1.
De ingrepen, bedoeld in de
artikelen 2.1 tot en met 2.6, worden uitgevoerd op zodanige wijze dat bij het dier geen onnodige pijn of onnodig letsel wordt veroorzaakt en dat het dier niet meer dan nodig is in zijn functioneren wordt belemmerd.
2.
Bij een dier worden ten hoogste twee lichamelijke ingrepen ter identificatie als bedoeld in
artikel 2.6 verricht.
a.
het beroepsmatig verrichten van ingrepen als bedoeld in de
artikelen 2.2, onderdelen b, c en e,
2.5, onderdeel e,
2.6, onderdelen a, b, c, d, f, j, k, l, m en n;
c.
het beroepsmatig verrichten van de ingreep, bedoeld in
artikel 2.2, onderdeel d, mits de ingreep bij een legkip als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van
Richtlijn 1999/74/EG, wordt uitgevoerd door gekwalificeerd personeel;
e.
het beroepsmatig openleggen van zoolzweren bij runderen, schapen en geiten;
f.
het beroepsmatig injecteren van een mineralenoplossing bij gevogelte, mits:
1°.
het dier niet ouder is dan twee dagen, en
2°.
de handeling dient ter voorkoming van uitdroging;
g.
het beroepsmatig in opdracht van een houder afnemen van bloed bij pluimvee, voor zover deze handeling niet krachtens een ander wettelijk voorschrift aan anderen is voorbehouden;
h.
het beroepsmatig toepassen van een diergeneesmiddel waarvan toepassing krachtens een voorschrift als bedoeld in
artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet is toegestaan, waaronder begrepen het verrichten van een lichamelijke ingreep, indien die ingreep onderdeel uitmaakt van de voor dat diergeneesmiddel voorgeschreven toedieningswijze, voor zover de toediening subcutaan of intramusculair plaatsvindt en de handeling niet krachtens een ander wettelijk voorschrift aan anderen is voorbehouden.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de voorwaarden waaronder het afnemen van bloed bij pluimvee, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, en het toepassen van een diergeneesmiddel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, is toegestaan.
1.
Onze Minister laat tot het beroepsmatig verrichten van de in het tweede lid bedoelde diergeneeskundige handelingen toe, degene die beschikt over een krachtens de
Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificatie van dierenartsassistent paraveterinair.
2.
De handelingen, bedoeld in het eerste lid, zijn:
a.
het uitvoeren van een behandeling of het onderzoeken van een dier met het oog op het voorkomen, genezen, verzachten, onderkennen of opheffen van een aandoening, dierziekte, zoönose, ziekteverschijnsel, gebrek, of van in- of uitwendig letsel of pijn, daaronder niet begrepen een operatie;
b.
het toepassen van een diergeneesmiddel waarvan toepassing krachtens een voorschrift als bedoeld in
artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet is toegestaan, waaronder begrepen het verrichten van een lichamelijke ingreep, indien die ingreep onderdeel uitmaakt van de voor dat diergeneesmiddel voorgeschreven toedieningswijze, voor zover deze handeling niet krachtens een ander wettelijk voorschrift aan anderen is voorbehouden;
c.
het verlenen van hulp met betrekking tot de geboorte van een vrucht van een dier, daaronder niet begrepen een operatie;
d.
het verrichten van handelingen ter ondersteuning van een dierenarts tijdens door de dierenarts uit te voeren handelingen met betrekking tot het verwijderen van een vrucht van een dier, respectievelijk onvruchtbaar maken van een dier;
e.
inbrengen van een injectienaald ten behoeve van het afnemen van bloed.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de onderwerpen waarop de kwalificatie, bedoeld in het eerste lid ten minste betrekking heeft.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop handelingen als bedoeld in het tweede lid worden verricht.
2.
De diergeneeskundige handelingen, bedoeld in
artikel 3.1, tweede lid, onderdelen b, voor zover het betreft de toepassing van een diergeneesmiddel teneinde een dier te verdoven of bedwelmen, c en d, worden uitsluitend uitgevoerd onder leiding van en in directe aanwezigheid van een dierenarts.
1.
Onze Minister laat tot het beroepsmatig verrichten van de in het tweede lid bedoelde diergeneeskundige handeling, toe, degene die:
b.
een opleiding heeft gevolgd ter verkrijging van de noodzakelijke theoretische kennis en praktische vaardigheid om dierfysiotherapie uit te kunnen oefenen, en
c.
met goed gevolg een examen heeft afgelegd na de opleiding, bedoeld in onderdeel b, waaruit blijkt van voldoende theoretische kennis en praktische vaardigheden om dierfysiotherapie te kunnen uitoefenen.
2.
De in het eerste lid bedoelde handeling is het uitoefenen van dierfysiotherapie.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent:
a.
de eisen waaraan een opleiding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dient te voldoen;
b.
de inrichting van een examen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en
c.
de voorwaarden waaraan is voldaan teneinde een examen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, te mogen afleggen.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het uitoefenen van dierfysiotherapie wordt verricht.
1.
Onze Minister laat tot het beroepsmatig verrichten van de in het tweede lid bedoelde diergeneeskundige handelingen toe, degene die beschikt over een krachtens de
Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificatie van embryotransplanteur of embryotransplanteur/-winner, dan wel onderdelen van de kwalificatie waaraan een certificaat is verbonden.
2.
De handelingen, bedoeld in het eerste lid zijn:
a.
handelingen met betrekking tot het winnen en overzetten van embryo’s of eicellen bij dieren;
b.
het toepassen van een diergeneesmiddel waarvan toepassing krachtens een voorschrift als bedoeld in
artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet is toegestaan, waaronder begrepen het verrichten van een lichamelijke ingreep, indien die ingreep onderdeel uitmaakt van de voor dat diergeneesmiddel voorgeschreven toedieningswijze, voor zover deze handeling niet krachtens een ander wettelijk voorschrift aan anderen is voorbehouden.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent:
a.
de onderwerpen waarop de kwalificatie, bedoeld in het eerste lid, ten minste betrekking heeft;
b.
de onderdelen van de kwalificatie, bedoeld in het eerste lid, die ten minste zijn behaald teneinde te worden toegelaten;
c.
voorwaarden waaraan is voldaan teneinde de kwalificatie of onderdelen van de kwalificatie, bedoeld in het eerste lid, te kunnen behalen.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop handelingen als bedoeld in het tweede lid worden verricht.
1.
De diergeneeskundige handelingen, bedoeld in
artikel 3.6, tweede lid, worden uitsluitend uitgevoerd op aanwijzing van en onder controle van een dierenarts.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de dierenarts wordt geïnformeerd over de verrichte diergeneeskundige handelingen, bedoeld in
artikel 3.6, tweede lid, alsmede over de omstandigheden waaronder deze plaatsvinden.
1.
Onze Minister kan voor zover dat voor de wering en de bestrijding van besmettelijke dierziekten noodzakelijk is voor een periode van ten hoogste één jaar personen of categorieën van personen toelaten tot het beroepsmatig verrichten van door Onze Minister daarbij aan te wijzen diergeneeskundige handelingen.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de opleiding die is gevolgd alsmede het examen of de onderdelen daarvan die met goed gevolg zijn afgelegd door de personen of categorieën van personen, bedoeld in het eerste lid.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de gevallen waarin, de wijze waarop en de periode waarin de diergeneeskundige handelingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden verricht.
1.
Onze Minister kan tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, bedoeld in
artikel 4.1, eerste lid, van de wet, personen toelaten die buiten de Europees Economische Ruimte of Zwitserland de bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde hebben verkregen.
2.
Voor de toepassing van de
wet en de daarop berustende bepalingen worden personen die buiten de Europees Economische Ruimte of Zwitserland de bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde in haar volle omvang hebben verkregen en op grond van het eerste lid zijn toegelaten, gelijk gesteld met dierenartsen.
a.
wijzigingen in de bij de toelating verstrekte gegevens;
Artikel 3.16. Nadere regels toelating
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop een aanvraag als bedoeld in
artikel 3.13, of een wijziging als bedoeld in
artikel 3.14, wordt ingediend en de gegevens en bescheiden die in het kader van de aanvraag of wijziging worden verstrekt.
Artikel 3.18. Regels ter uitvoering van EU-rechtshandelingen
Bij ministeriële regeling worden, ter uitvoering van EU-rechtshandelingen, regels gesteld over het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen en de toelating daartoe, die betrekking hebben op beroepskwalificaties en diensten.
1.
Onze Minister draagt er zorg voor dat een registratie als bedoeld in
artikel 4.1, wordt doorgehaald indien de desbetreffende persoon het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, bedoeld in
artikel 4.1, eerste lid, van de wet, heeft beëindigd.
2.
Onze Minister kan een registratie als bedoeld in
artikel 4.1 doorhalen indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden bekend waren geweest.
a.
wijzigingen ten aanzien van de bij de registratie verstrekte gegevens;
Artikel 4.5. Registratie
Onze Minister draagt er zorg voor dat degene die krachtens de
artikelen 3.1, eerste lid,
3.4, eerste lid,
3.6, eerste lid, of
3.11, eerste lid, is toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen wordt ingeschreven in het openbaar register, bedoeld in
artikel 4.3, eerste lid, van de wet.
c.
geboortedatum en geboorteplaats;
f.
adres onderscheidenlijk adressen waar de praktijk wordt uitgeoefend, met inbegrip van postcode en plaatsnaam onderscheidenlijk postcodes en plaatsnamen;
g.
woonadres, met inbegrip van postcode en woonplaats;
h.
voor zover beschikbaar, een e-mailadres;
j.
registratienummer en datum van inschrijving.
a.
een gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen indien een beperking is opgelegd krachtens een onherroepelijk geworden rechterlijke of tuchtrechtelijke uitspraak;
b.
voorwaarden of beperkingen waaronder een toelating is verleend.
1.
Aan de betrokkene wordt op diens verzoek medegedeeld wat te zijnen aanzien in het register vermeld staat.
2.
Aan een ieder die zulks verlangt, wordt medegedeeld:
1°.
achternaam en initialen;
4°.
adres, onderscheidenlijk adressen waar de praktijk wordt uitgeoefend, met inbegrip van postcode en plaatsnaam onderscheidenlijk postcodes en plaatsnamen;
1.
Een dierenarts kan bij wijze van uitzondering in afwijking van de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel, bedoeld in
artikel 2.19, eerste lid, van de wet bij dieren waarvoor de dierenarts de verantwoording heeft en die niet voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, met name teneinde deze dieren onaanvaardbaar lijden te besparen, voor een aandoening waarvoor in Nederland geen diergeneesmiddel in de handel is gebracht, een dier behandelen met een diergeneesmiddel:
c.
waarvoor overeenkomstig
Richtlijn 2001/82/EG in een andere EER-lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel voor toepassing bij dezelfde diersoort of een andere diersoort voor de betrokken aandoening of voor een andere aandoening is verleend, of
2.
Een diergeneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of onderdeel c, kan slechts worden toegepast indien een diergeneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet toepasbaar of beschikbaar is.
3.
Een bereiding ex tempore als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, kan slechts worden toegepast, indien een diergeneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onderdeel b, of onderdeel c, niet toepasbaar of beschikbaar is.
4.
In afwijking van het eerste lid kan de dierenarts het diergeneesmiddel onder zijn verantwoordelijkheid door iemand anders laten toepassen.
5.
Het eerste tot en met vierde lid is slechts van toepassing op paardachtigen indien deze paardachtigen en de producten daarvan niet voor menselijke consumptie bestemd zijn ingevolge een registratie in overeenstemming met bij ministeriële regeling voor de uitvoering van een EU-rechtshandeling voor paardachtigen vastgestelde regels.
6.
Het eerste tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een diervoeder met medicinale werking.
1.
Een dierenarts kan bij wijze van uitzondering in afwijking van de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel, bedoeld in
artikel 2.19, eerste lid, van de wet bij dieren van een bepaald bedrijf waarvoor de dierenarts de verantwoording heeft en die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, met name teneinde deze dieren onaanvaardbaar lijden te besparen, voor een aandoening waarvoor in Nederland geen diergeneesmiddel in de handel is gebracht, een dier behandelen met een diergeneesmiddel:
c.
waarvoor overeenkomstig
Richtlijn 2001/82/EG in een andere EER-lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen voor toepassing bij dezelfde of een andere voor de productie van levensmiddelen bestemde diersoort, voor de betrokken aandoening of voor een andere aandoening is verleend, of
2.
Een diergeneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of onderdeel c, kan slechts worden toegepast indien een diergeneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet toepasbaar of beschikbaar is.
3.
Een bereiding ex tempore als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, kan slechts worden toegepast, indien een diergeneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onderdeel b, of onderdeel c, niet toepasbaar of beschikbaar is.
4.
In afwijking van het eerste lid kan de dierenarts het diergeneesmiddel onder zijn verantwoordelijkheid door iemand anders laten toepassen.
5.
Bij de toepassing van het eerste lid worden uitsluitend diergeneesmiddelen gebruikt waarvan de farmacologisch werkzame stoffen zijn opgenomen in een krachtens artikel 27, eerste lid, van Verordening (EU) 470/2009 vastgestelde EU-verordening en de dierenarts, indien er geen informatie over de wachttermijn voor de betrokken diersoort op de verpakking van het diergeneesmiddel of diervoeder met medicinale werking is aangebracht of bij deze verpakking is gevoegd, een passende wachttermijn vaststelt die niet minder bedraagt dan:
c.
vier weken voor vlees van pluimvee en zoogdieren, met inbegrip van vet en afval, en
d.
500 graaddagen voor visvlees.
6.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent een door de dierenarts bij te houden administratie van gegevens over toepassing van diergeneesmiddelen als bedoeld in het eerste lid, waaronder inrichting van de administratie en bewaartermijnen.
7.
In afwijking van het vijfde lid kunnen diergeneesmiddelen waarvan de werkzame stof is vermeld op een lijst als bedoeld in artikel 10, derde lid, van
richtlijn 2001/82/EG toegepast worden bij paardachtigen indien deze paardachtigen en de producten daarvan voor menselijke consumptie bestemd zijn ingevolge een registratie in overeenstemming met bij ministeriële regeling voor de uitvoering van een EU-rechtshandeling voor paardachtigen vastgestelde regels en de wachttermijn op ten minste zes maanden wordt bepaald.
8.
Het eerste tot en met zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing op een diervoeder met medicinale werking.
9.
Het eerste tot en met zesde en achtste lid zijn niet van toepassing bij het toepassen van diergeneesmiddelen die substanties met hormonale werking of thyreostatische werking dan wel ß-agonisten bevatten als bedoeld in bijlagen II en III bij
Richtlijn 96/22/EG.
1.
In afwijking van
artikel 5.2, vijfde lid, bedraagt de wachttermijn na toepassing van een homeopathisch diergeneesmiddel als bedoeld in de
artikelen 3.4 en
3.5 van het Besluit diergeneesmiddelen nul dagen, indien de toepassing van de farmacologisch werkzame stof in het diergeneesmiddel bij het betrokken dier in overeenstemming is met een krachtens artikel 27, eerste lid, van Verordening (EU) 470/2009 vastgestelde EU-verordening.
2.
Bij ministeriële regeling worden in het belang van de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of het milieu regels gesteld voor de toepassing van homeopathische diergeneesmiddelen als bedoeld in het eerste lid, waarvoor overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van
Richtlijn 2001/82/EG vóór 31 december 1993 of met toepassing van artikel 19, tweede lid, van
Richtlijn 2001/82/EG, met betrekking tot gezelschapsdieren of exotische dieren, een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een diervoeder met medicinale werking.
Artikel 5.6. Te verstrekken inlichtingen
Dierenartsen en andere personen die bevoegd zijn tot het verrichten van diergeneeskundige handelingen verstrekken, onverminderd
artikel 8.4, tweede lid, van de wet, aan de door Onze Minister krachtens
artikel 8.1, eerste lid, en
artikel 8.14, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaren en aan de dierenarts verbonden aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit desgevraagd alle inlichtingen over het voorschrijven van diergeneesmiddelen en het uitvoeren van behandelingen met diergeneesmiddelen bij dieren die voor de productie van levensmiddelen bestemd zijn en aan laatstgenoemde meer bepaald de inlichtingen betreffende de naleving door een bepaald bedrijf van krachtens
artikel 8.5, tweede lid, van het Besluit diergeneesmiddelen gestelde eisen.
1.
Bij ministeriële regeling kunnen diergeneesmiddelen aangewezen worden die niet zonder voorafgaande kiemisolatie en gevoeligheidsbepaling door een dierenarts of andere persoon als bedoeld in
artikel 4.1, eerste lid, van de wet mogen worden toegepast.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden ten aanzien van de kwaliteit, betrouwbaarheid en controleerbaarheid met betrekking tot de uitvoering van de kiemisolatie en gevoeligheidsbepaling.
3.
Het is dierenartsen en andere personen als bedoeld in
artikel 4.1, eerste lid, van de wet verboden de diergeneesmiddelen, bedoeld in het eerste lid, toe te passen, indien uit de gevoeligheidsbepaling blijkt dat andere diergeneesmiddelen toepasbaar zijn.
4.
Een dierenarts of andere persoon als bedoeld in
artikel 4.1, eerste lid, van de wet, kan van het eerste tot en met het derde lid afwijken indien vanwege diergeneeskundige noodzaak een gevoeligheidsbepaling onmogelijk is of onmiddellijke toepassing van het diergeneesmiddel noodzakelijk is.
5.
Bij onmiddellijke toepassing van het diergeneesmiddel wordt een gevoeligheidsbepaling zo snel mogelijk alsnog uitgevoerd.
1.
Een dierenarts of een andere persoon als bedoeld in
artikel 4.1, eerste lid, van de wet, doet van het voorschrijven ten behoeve van de aflevering of van de toepassing van bij ministeriële regeling aan te wijzen diergeneesmiddelen in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen melding in het register waarin de houder van dieren ten behoeve van wiens dieren de diergeneesmiddelen zijn afgeleverd of bij wiens dieren de diergeneesmiddelen zijn toegepast, de melding, bedoeld in
artikel 1.27, eerste lid, van het Besluit houders van dieren heeft gedaan.
2.
Een dierenarts handelt overeenkomstig het bedrijfsgezondheidsplan en het bedrijfsbehandelplan, bedoeld in het eerste lid, tenzij een diergeneeskundige noodzaak vereist dat hiervan wordt afgeweken.
3.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a.
de termijn waarbinnen een bedrijfsgezondheidsplan of een bedrijfsbehandelplan wordt opgesteld;
b.
de onderdelen die een bedrijfsgezondheidsplan of een bedrijfsbehandelplan ten minste bevatten;
c.
het aantal bedrijfsgezondheidsplannen of bedrijfsbehandelplannen dat kan worden opgesteld;
d.
evaluatie en aanpassing van een bedrijfsgezondheidsplan of een bedrijfsbehandelplan;
e.
administratie van een bedrijfsgezondheidsplan of een bedrijfsbehandelplan.
1.
Tot het beroepsmatig verrichten van de handelingen, bedoeld in de
artikelen 3.1, tweede lid,
3.4, tweede lid,
3.6, tweede lid,
3.9, eerste lid en
3.11, eerste lid, zijn toegelaten personen aan wie het verrichten van die handelingen tot het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel 2.9, eerste lid, van de wet ingevolge de
artikelen 5 en
6 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde en de
artikelen 2,
6 en
9, eerste lid, van het Besluit paraveterinairen is toegestaan.
2.
Dierenartsassistenten paraveterinair, dierenfysiotherapeuten en embryotransplanteurs die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit zijn ingeschreven in het register van praktiserende dierenfysiotherapeuten, embryotransplanteurs, onderscheidenlijk dierenartsassistenten paraveterinair, bedoeld in
artikel 20 van de Regeling paraveterinairen, zijn van rechtswege ingeschreven in het register, bedoeld in
artikel 4.3, eerste lid, van de wet.
1.
Tot 1 januari 2018 laat Onze Minister tot het beroepsmatig verrichten van de in
artikel 3.1, tweede lid bedoelde diergeneeskundige handelingen toe, degene die beschikt over een krachtens de
Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde combinatie van deelkwalificaties die recht geeft op de erkenning dierenartsassistent paraveterinair als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, van het Besluit paraveterinairen, zoals dit luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit besluit.
2.
Tot 1 januari 2018 laat Onze Minister tot het beroepsmatig verrichten van de in
artikel 3.6, tweede lid bedoelde diergeneeskundige handelingen toe, degene die beschikt over een krachtens de
Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde combinatie van deelkwalificaties die recht geeft op de erkenning embryotransplanteur of embryotransplanteur/-winner als bedoeld in
artikel 6 van het Besluit paraveterinairen, zoals dit luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit besluit.
1.
Degenen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel in het bezit zijn van een geldige, hun ingevolge
artikel 5, tweede lid, van de Wet op de Uitoefening van de Diergeneeskunst verleende vergunning tot uitoefening van de verloskunde, zijn toegelaten tot het verlenen van hulp met betrekking tot de geboorte of verwijdering van een vrucht van dieren van in die vergunning genoemde soorten, voor zover deze hulp bestaat uit het beroepsmatig verrichten van de in het tweede lid bedoelde diergeneeskundige handelingen.
2.
De handelingen, bedoeld in het eerste lid zijn:
a.
het zonder operatie of verdoving van het moederdier mogelijk maken van de geboorte van de vrucht, dan wel het verkleinen van de vrucht en het verwijderen ervan in gedeelten zonder operatie of verdoving, niet zijnde epiduraal anesthesie, van het moederdier;
b.
het door hem die de onder a bedoelde hulp verleent, op het moederdier vóór of onmiddellijk na de geboorte of verwijdering van de vrucht toepassen van de volgende handelingen welke direct met die geboorte of verwijdering verband houden:
1°.
het verrichten van episiotomie bij schapen, geiten, paarden en runderen alsmede het hechten van de ten gevolge van die handeling ontstane wond;
2°.
het stoppen van een bloeding in de geboorteweg;
3°.
het behandelen van een uterusprolaps indien deze tijdens de geboorte van de vrucht ontstaat;
4°.
het afbinden van een bloedende navelstreng van een pasgeboren vrucht;
c.
het toepassen van een diergeneesmiddel in het kader van de onder a en b genoemde ingrepen, waarvan toepassing krachtens een voorschrift als bedoeld in
artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet is toegestaan, waaronder begrepen het verrichten van een lichamelijke ingreep, indien die ingreep onderdeel uitmaakt van de voor dat diergeneesmiddel voorgeschreven toedieningswijze, voor zover deze handeling niet krachtens een ander wettelijk voorschrift aan anderen is voorbehouden.
3.
Degene aan wie een vergunning tot uitoefening van de verloskunde als bedoeld in het eerste lid is verleend, stelt Onze Minister binnen een maand in kennis van:
a.
wijzigingen ten aanzien van de bij de registratie verstrekte gegevens;
b.
de datum waarop de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn beëindigd.
2.
De handelingen, bedoeld in het eerste lid zijn:
a.
het onvruchtbaar maken van mannelijke biggen en ramlammeren en, voor zover de in de aanhef genoemde vergunning zich hiertoe uitstrekt, van andere mannelijke varkens en mannelijke schapen en hengsten, stieren, bokken, reuen en katers, een en ander mits de primaire geslachtsklieren bij deze dieren op de normale plaats aanwezig zijn en geen afwijkingen vertonen;
b.
het door middel van een operatie behandelen van scrotaalbreuken bij varkens, voor zover deze ingreep tegelijkertijd met het onvruchtbaar maken plaatsvindt;
c.
het toepassen van een diergeneesmiddel in het kader van de onder a en b genoemde ingrepen, waarvan toepassing krachtens een voorschrift als bedoeld in
artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet is toegestaan, waaronder begrepen het verrichten van een lichamelijke ingreep, indien die ingreep onderdeel uitmaakt van de voor dat diergeneesmiddel voorgeschreven toedieningswijze, voor zover deze handeling niet krachtens een ander wettelijk voorschrift aan anderen is voorbehouden.
3.
Degene aan wie een vergunning tot het castreren als bedoeld in het eerste lid is verleend, stelt Onze Minister binnen een maand in kennis van:
a.
wijzigingen ten aanzien van de bij de registratie verstrekte gegevens;
b.
de datum waarop de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn beëindigd.
Artikel 7.8. Inwerkingtreding
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Uitgegeven de tweede mei 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie,