Besluit van 8 oktober 2005, houdende regels in verband met het vaststellen van het dagloon op grond van de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, en de Werkloosheidswet (Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 juni 2005, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/F&W/05/38929;
Gelet op de artikelen 15, tweede lid, van de Ziektewet, 14, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 13, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, en 45, tweede lid, van de Werkloosheidswet;
De Raad van State gehoord (advies van 7 juli 2005, nr. W12.05.0218/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 oktober 2005, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/F&W/05/76328;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
b.
WAO:
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ;
c.
WW:
Werkloosheidswet ;
d.
Wet WIA:
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ;
e.
WML:
Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag ;
j.
loon: het loon, bedoeld in
hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 1, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met uitzondering van het eindheffingsbestanddeel, bedoeld in
artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in
artikel 28a van die wet heeft ingediend en met uitzondering van een uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de aanspraak, bedoeld in
artikel 39d, tweede lid of derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof;
k.
dagloondagen: maandag tot en met vrijdag;
o.
aangiftetijdvak: het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft;
p.
gebroken aangiftetijdvak: een aangiftetijdvak dat deels binnen en deels buiten het refertejaar valt;
q.
refertejaar: de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid dan wel het arbeidsurenverlies is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de
WAO of de
Wet WIA is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd;
t.
verlof: een tussen de werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen periode van verlof, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht;
4.
Indien op de dag, bedoeld in
artikel 54, tweede lid, van de Wet WIA geen recht op een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten als bedoeld in
hoofdstuk 7 van de Wet WIA, is ontstaan omdat de werknemer op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, en op die dag, of op een eerdere dag als gevolg van het eindigen van de dienstbetrekking, een arbeidsurenverlies is ingetreden, wordt voor de bepaling van het refertejaar in aanmerking genomen: de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden. De in de eerste zin bedoelde periode van één jaar eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de
WAO of de
Wet WIA is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
1.
Voor de toepassing van dit besluit wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
2.
Voorzover het loon bestaat uit een uitkering op grond van de
ZW , de
WW , de
WAO , de
Wet WIA of
hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg, wordt bij de berekening van het dagloon in de plaats van die uitkering als loon in aanmerking genomen:
((100 x A) / B) – (C + D)
waarbij:
A staat voor de uitkering op grond van de
ZW , de
WW , de
WAO , de
Wet WIA of
hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg;
B staat voor:
d.
indien de teller van de factor, bedoeld in
artikel 53 of
63 van de wet WIA lager is, de waarde van die teller;
C staat voor toeslagen op de uitkering op grond van de
Toeslagenwet ; en
D staat voor aanvullingen op de uitkering.
3.
Voorzover het tweede lid van toepassing is wordt, bij de toepassing van
artikel 3, als genoten respectievelijk opgebouwde vakantiebijslag in aanmerking genomen:
(100 x A) / B
waarbij:
A staat voor de in het in aanmerking te nemen tijdvak daadwerkelijk genoten respectievelijk opgebouwde vakantiebijslag;
B gelijk is aan de factor B, bedoeld in het tweede lid.
4.
Onder loon wordt mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit besluit wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. Indien in het refertejaar een uitkering als bedoeld in het tweede lid is genoten, waarbij in het dagloon loon als bedoeld in de eerste zin is meegerekend, wordt, indien dat loon in het refertejaar inbaar is geworden, dat loon bij de dagloonberekening buiten beschouwing gelaten.
5.
Onder loon worden mede begrepen de inkomsten, bedoeld in
artikel 16, derde lid, van de WW, waarop de werknemer recht heeft in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking, voorzover die inkomsten worden toegerekend aan perioden die in het refertejaar vallen.
6.
Het loon dat in een gebroken aangiftetijdvak in aanmerking wordt genomen bij de dagloonvaststelling is de uitkomst van de volgende berekening:
((A – B – C) x Y) / Z
waarbij:
A staat voor het totale loon dat de werknemer in dat gebroken aangiftetijdvak heeft genoten;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer onder die titel in dat gebroken aangiftetijdvak heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer in dat gebroken aangiftetijdvak onder die titel heeft genoten aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris;
Y staat voor het totale aantal dagloondagen binnen het refertejaar in dat gebroken aangiftetijdvak waarop de werknemer bij de werkgever in dienst was;
Z staat voor het totale aantal dagloondagen in dat gebroken aangiftetijdvak waarop de werknemer bij de werkgever in dienst was.
7.
Indien Z nul is wordt de uitkomst van de berekening van het zesde lid op nihil gesteld.
1.
Het dagloon is de uitkomst van de volgende berekening:
((A – B – C) + D + E) / 261
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer onder die titel in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar onder die titel heeft genoten aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris;
D staat voor het bedrag dat de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag;
E staat voor het bedrag dat de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd aan uitkeringen als bedoeld onder C.
2.
Indien het minimumloon is herzien tussen het einde van het refertejaar en de eerste dag waarop recht bestaat op een uitkering op grond van de
ZW , de
WW , de
WAO , de
Wet WIA of de
Wet arbeid en zorg wordt de uitkomst van het eerste lid herzien in de mate waarin het minimumloon is herzien.
1.
Indien in het refertejaar door de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon is genoten in verband met verlof of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens arbeidsongeschiktheid, zwangerschap of bevalling, wordt bij het vaststellen van het loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof of die arbeidsongeschiktheid voorafgaande en in het refertejaar gelegen aangiftetijdvak, waarin die situatie zich niet heeft voorgedaan. De eerste zin geldt voorzover
artikel 2, tweede lid, niet van toepassing is.
2.
Indien geen voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid wordt gevonden, wordt in aanmerking genomen het loon bij dezelfde werkgever over het in het refertejaar gelegen aangiftetijdvak, gelegen direct na afloop van dat verlof, dan wel die arbeidsongeschiktheid.
3.
Indien noch een laatste aan het verlof of aan de arbeidsongeschiktheid voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid noch een direct na afloop van dat verlof of die arbeidsongeschiktheid gelegen aangiftetijdvak als bedoeld in het tweede lid wordt gevonden, wordt voor ieder in het refertejaar gelegen aangiftetijdvak waarin door de werknemer geen of minder loon is genoten in verband met de in het eerste lid genoemde omstandigheden, het voor dat aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking genomen.
4.
Dit artikel blijft buiten toepassing, indien de vaststelling van het loon met toepassing van dit artikel leidt tot een lager loon dan de vaststelling van het loon zonder toepassing van dit artikel.
1.
Indien de werknemer bij aanvang van het refertejaar jonger is dan 23 jaar en het op grond van
hoofdstuk 2 van dit besluit berekende dagloon minder bedraagt dan het minimumloon dat behoort bij de leeftijd van de werknemer op de eerste dag waarop recht bestaat op uitkering, vermeerderd met de vakantiebijslag bedoeld in
artikel 15 van de WML, wordt dat dagloon verhoogd door het te vermenigvuldigen met
A / B
waarbij:
A staat voor het minimumjeugdloonpercentage dat verbonden is aan de leeftijd van de werknemer op de eerste dag waarop recht bestaat op uitkering of indien de werknemer op die dag de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, voor 100;
B staat voor het minimumjeugdloonpercentage dat verbonden is aan de leeftijd van de werknemer bij aanvang van het refertejaar.
2.
Het verhoogde dagloon bedraagt niet meer dan het minimumloon, dat behoort bij de leeftijd van de werknemer op de eerste dag waarop recht bestaat op uitkering, vermeerderd met de vakantiebijslag, bedoeld in
artikel 15 van de WML.
3.
Indien bij de vaststelling van het dagloon
artikel 6,
11 of
16 van toepassing is, wordt bij de toepassing het eerste lid voor «bij aanvang van het refertejaar» gelezen: bij aanvang van het tijdvak waarover het loon in aanmerking wordt genomen.
1.
Het dagloon van de werknemer die vanaf de aanvang van het refertejaar tot en met de laatste dag van de eerste volledige maand van dat jaar geen loon als bedoeld in
artikel 2 ontving wordt vastgesteld door bij de toepassing van
artikel 3 «261» te vervangen door: het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de werkzaamheden als werknemer zijn gestart tot het einde van het refertejaar. Daarbij wordt rekening gehouden met het loon dat de werknemer vanaf de start van de werkzaamheden in het refertejaar heeft ontvangen, en met de bedragen die de werknemer vanaf dat moment in het refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag en aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris.
2.
Het dagloon van de werknemer, bedoeld in het eerste lid, die in het refertejaar geen loon heeft genoten, is in afwijking van het eerste lid de uitkomst van de volgende berekening:
((A – B – C ) + D + E) / F
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid of het arbeidsurenverlies is ingetreden, voor dat intreden heeft genoten;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer onder die titel in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid of het arbeidsurenverlies is ingetreden voor dat intreden heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid of het arbeidsurenverlies is ingetreden, voor dat intreden onder die titel heeft genoten aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris;
D staat voor het bedrag dat de werknemer in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid of het arbeidsurenverlies is ingetreden, voor dat intreden heeft opgebouwd aan vakantiebijslag;
E staat voor het bedrag dat de werknemer in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid of het arbeidsurenverlies is ingetreden, voor dat intreden heeft opgebouwd aan uitkeringen als bedoeld onder C;
F staat voor het in dat aangiftetijdvak gelegen aantal dagloondagen waarover de werknemer loon heeft genoten, voordat de arbeidsongeschiktheid of het arbeidsurenverlies is ingetreden.
3.
Indien F nul is wordt de uitkomst van de berekening van het tweede lid op nihil gesteld.
4.
Dit artikel is niet van toepassing, indien de werknemer in verband met verlof geen loon heeft ontvangen.
1.
Het WW-, WIA- of WAO-dagloon van de werknemer, die aantoont dat zijn per tijdseenheid overeengekomen loon is verlaagd op of nadat hij de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt vastgesteld door bij de toepassing van
artikel 3 het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten te vervangen door: het loon dat deze werknemer zou hebben genoten indien deze verlaging niet zou hebben plaatsgevonden, tot ten hoogste 9/7 deel van dat lagere loon.
2.
Het eerste lid is slechts van toepassing op de werknemer die onmiddellijk voordat zijn arbeidsurenverlies of arbeidsongeschiktheid is ingetreden in dienstbetrekking stond tot dezelfde werkgever of diens rechtsopvolger als waarmee de vermindering van loon is overeengekomen.
Artikel 8. WIA-dagloongarantie voor oudere arbeidsongeschikten
Indien een werknemer, die recht heeft op een uitkering op grond van de
WAO of de
Wet WIA op of na de dag waarop hij de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt, met arbeid inkomen is gaan verwerven in verband waarmee zijn uitkering op grond van de
WAO of de
Wet WIA wordt beëindigd, binnen vijf jaar na de datum waarop die uitkering is beëindigd opnieuw recht heeft op een uitkering op grond van de
Wet WIA , wordt het Wet WIA-dagloon niet lager vastgesteld dan het WAO- of Wet WIA-dagloon dat voor de berekening van de laatstelijk ontvangen uitkering op grond van de
WAO of de
Wet WIA in aanmerking werd genomen, zoals dat vanaf de datum van beëindiging van die laatste uitkering tot aan de datum van het nieuwe recht op uitkering op grond van
artikel 15, eerste lid, van de WAO, dan wel
artikel 14, eerste lid, van de Wet WIA zou zijn herzien indien de uitkering op grond van de
WAO of de
Wet WIA niet zou zijn beëindigd.
1.
Bij het vaststellen van het ZW- of WW-dagloon van de werknemer die tijdens het refertejaar in twee of meer dienstbetrekkingen stond, wordt slechts in aanmerking genomen het loon uit de dienstbetrekking uit hoofde waarvan de werknemer arbeidsongeschikt of werkloos is geworden, alsmede uit de overige dienstbetrekkingen naar de mate waarin die dienstbetrekking daarvoor in de plaats is gekomen.
2.
Bij het vaststellen van het ZW- of WW-dagloon van de werknemer die tijdens het refertejaar een uitkering op grond van de
ZW , de
WW , de
WAO , de
Wet WIA of de
Wet arbeid en zorg genoot worden het op grond van
artikel 2, tweede en derde lid, vastgestelde loon en de vakantiebijslag in aanmerking genomen naar de mate waarin de uitkering, waarvoor het dagloon wordt vastgesteld, in de plaats is gekomen van de in het in aanmerking te nemen tijdvak genoten uitkering.
1.
Bij het vaststellen van het ZW-, WIA- of WAO-dagloon van de persoon, wiens aanspraak op ziekengeld onderscheidenlijk arbeidsongeschiktheidsuitkering berust op
artikel 46 van de ZW,
artikel 10 van de Wet WIA of
artikel 17 van de WAO, eindigt het refertejaar op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd.
2.
Het ZW-dagloon van de persoon, bedoeld in het eerste lid, die laatstelijk verzekerd was op grond van
artikel 7 van de ZW wegens het ontvangen van een uitkering op grond van de
WW , wordt vastgesteld overeenkomstig
artikel 12.
3.
Het dagloon van de persoon, wiens aanspraak op uitkering berust op
artikel 3:10, eerste en tweede lid, van de Wet arbeid en zorg, wordt bepaald overeenkomstig
artikel 11, met dien verstande dat waar in
artikel 11 wordt uitgegaan van hetgeen uit de dienstbetrekking waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden is genoten in een bepaald aangiftetijdvak, bij de vaststelling van dit dagloon wordt uitgegaan van hetgeen de persoon als werknemer of gelijkgestelde als bedoeld in
artikel 3:6, eerste lid, van die wet heeft genoten in het aangiftetijdvak voorafgaande aan het tijdstip, dat hij niet langer werknemer of die gelijkgestelde was.
1.
Het ZW-dagloon van de werknemer, bedoeld in de
artikelen 29b en
29d van de ZW, is, in afwijking van
artikel 3, eerste lid, de uitkomst van de volgende berekening:
((A – B – C) + D + E) / F
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, heeft genoten in het laatste aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin die arbeidsongeschiktheid is ingetreden;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, onder die titel in dat laatste aangiftetijdvak heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, in dat laatste aangiftetijdvak onder die titel heeft genoten aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris;
D staat voor het bedrag dat de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, in dat laatste aangiftetijdvak heeft opgebouwd aan vakantiebijslag;
E staat voor het bedrag dat de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, in dat laatste aangiftetijdvak heeft opgebouwd aan uitkeringen als bedoeld onder C;
F staat voor het aantal dagloondagen in dat laatste aangiftetijdvak binnen de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, dan wel indien het een aangiftetijdvak van een maand betreft en de betreffende dienstbetrekking dat gehele tijdvak heeft geduurd, voor 21,75.
2.
Het dagloon van de werknemer, bedoeld in het eerste lid, die in het laatste aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden niet in de dienstbetrekking stond waaruit hij arbeidsongeschikt is geworden, is, in afwijking van
artikel 3, eerste lid, de uitkomst van de volgende berekening:
((A – B – C) + D + E) / F
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid heeft genoten in het aangiftetijdvak waarin die arbeidsongeschiktheid is ingetreden;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid, onder die titel in dat aangiftetijdvak heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid, in dat aangiftetijdvak heeft genoten aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris;
D staat voor het bedrag dat de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid, in dat aangiftetijdvak heeft opgebouwd aan vakantiebijslag;
E staat voor het bedrag dat de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid, in dat aangiftetijdvak heeft opgebouwd aan uitkeringen als bedoeld onder C;
F staat voor het aantal dagloondagen in dat aangiftetijdvak in de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid wegens ziekte.
3.
Indien bij de toepassing van het tweede lid F nul is, is het dagloon in afwijking van het tweede lid, de uitkomst van de volgende berekening:
A / B
waarbij:
A staat voor het overeengekomen loon van de werknemer in de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt tot het verrichten van werkzaamheden is geworden over het aangiftetijdvak waarin die arbeidsongeschiktheid is ingetreden;
B staat voor het aantal dagloondagen in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, dan wel indien het een aangiftetijdvak van een maand betreft, voor 21,75.
1.
Het ZW-dagloon van de persoon, die op de dag van het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken op grond van
artikel 7 van de ZW als werknemer wordt aangemerkt, wordt vastgesteld op het WW-dagloon.
2.
Indien de uitkering op grond van de
WW in verband met niet volledig arbeidsurenverlies is vastgesteld of op die uitkering inkomsten uit arbeid worden verrekend met toepassing van
artikel 35aa WW, wordt het ZW-dagloon, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op 100/70 van het bedrag van de WW-uitkering per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de dag van het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid.
3.
Voor de toepassing van dit besluit is de maandag de eerste dag van de kalenderweek.
1.
Het WW-dagloon van de werknemer die op de dag voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
WAO heeft ontvangen, is, indien die uitkering met ingang van de eerste werkloosheidsdag wordt ingetrokken op grond van
artikel 43, eerste lid, van de WAO, gelijk aan het laatstelijk geldende WAO-dagloon. Het WAO-dagloon van de werknemer die een uitkering op grond van de
WAO naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% heeft ontvangen, wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin de uitkering, waarvoor het dagloon wordt vastgesteld, in de plaats is gekomen voor de uitkering op grond van de
WAO .
2.
Het WW-dagloon van de werknemer die op de eerste werkloosheidsdag, of op de eerste dag van herleving van het recht op werkloosheidsuitkering, een uitkering op grond van de
WAO naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt, wordt vastgesteld door evenredige verlaging van het laatstelijk geldende WAO-dagloon. Dit WAO-dagloon wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin de uitkering, waarvoor het dagloon wordt vastgesteld, in de plaats is gekomen voor de uitkering op grond van de
WAO .
3.
Indien op een tijdstip na de in het tweede lid bedoelde dagloonvaststelling
a.
de werknemer wordt ingedeeld in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse, of
b.
diens arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer volledig wordt uitbetaald op grond van
artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de WAO, wordt het WW-dagloon opnieuw vastgesteld. Het WAO-dagloon wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin de uitkering, waarvoor het dagloon wordt vastgesteld, in de plaats is gekomen voor de uitkering op grond van de
WAO .
4.
De vaststelling, bedoeld in het tweede lid, en de hernieuwde vaststelling, bedoeld in het derde lid, geschieden volgens de volgende berekening:
A x (100 – B) / 100
waarin:
A staat voor het WAO-dagloon, bedoeld in het tweede lid; en
B staat voor het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse die bij de vaststelling of hernieuwde vaststelling in acht wordt genomen.
5.
Voor de werknemer, bedoeld in het tweede lid, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op een tijdstip na de in dat lid bedoelde dagloonberekening wordt ingetrokken op grond van
artikel 43, eerste lid van de WAO, is het WW-dagloon het in de eerste zin van het tweede lid bedoelde WAO-dagloon respectievelijk het zesde lid bedoelde WAO-vervolgdagloon.
6.
Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering laatstelijk was gebaseerd op een WAO-vervolgdagloon wordt bij de toepassing van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid voor «WAO-dagloon» gelezen: WAO-vervolgdagloon.
7.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met het ontvangen van een WAO-uitkering gelijkgesteld: het zouden hebben ontvangen van een dergelijke uitkering indien de
artikelen 25,
28,
30 of
33 van die wet niet van toepassing zouden zijn geweest.
8.
Dit artikel is niet van toepassing zolang bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening wordt gehouden met de arbeid die de werknemer na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid heeft verricht in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden.
10.
De dagloonvaststelling op grond van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor de werknemer die voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet WIA ontvangt.
a.
de werknemer zijn recht op uitkering op grond van de
WW ontleent aan artikel 71, eerste lid, onder a ii of b ii, van
verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149);
b.
aan de werknemer op grond van die verordening overeenkomstig de bepalingen van de
WAO een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, waarvan het bedrag is bepaald naar de verhouding tussen enerzijds de duur van de Nederlandse verzekering en anderzijds de totale duur van
1°.
de tijdvakken van Nederlandse verzekering en
2°.
de tijdvakken van verzekering of arbeid, vervuld ingevolge de sociale wetgeving van een andere lidstaat of van andere lidstaten; en
c.
de werknemer geen recht heeft op toekenning van een invaliditeitsuitkering van een of meer lidstaten, dan wel dergelijke invaliditeitsuitkeringen alle zijn ingetrokken, omdat niet of niet meer wordt voldaan aan de openingsvoorwaarden voor het recht op invaliditeitsuitkering.
2.
De evenredige verlaging of herziening vindt plaats door het WAO-dagloon of WAO-vervolgdagloon te vermenigvuldigen met de breuk
(100 – (A x B)) / 100
waarbij:
A staat voor het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse die bij de vaststelling of hernieuwde vaststelling in acht wordt genomen;
B staat voor de verhouding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
2.
Het WW-dagloon van de werknemer, op wie in verband met opeenvolgende verliezen van arbeidsuren
artikel 3 van het Besluit nadere regeling verlies van arbeidsuren van toepassing is, wordt vastgesteld door de berekening op grond van
artikel 3, eerste lid, te vervangen door:
(A + B) x C / D
waarbij:
A staat voor het dagloon dat ten grondslag ligt aan de uitkering terzake van zijn arbeidsurenverlies waarbij op grond van
artikel 3 van het Besluit nadere regeling verlies van arbeidsuren een daaropvolgend arbeidsurenverlies wordt samengeteld;
B staat voor de evenredige verhoging van het dagloon, in de mate waarin het minimumloon in de periode bedoeld in C is herzien;
C staat voor het gemiddelde aantal gewerkte arbeidsuren in de kalenderweek van het voorgaande arbeidsurenverlies tot en met de kalenderweek voorafgaande aan die waarin het volgende arbeidsurenverlies plaatsvindt;
D staat voor het gemiddelde aantal gewerkte arbeidsuren voorafgaande aan het voorgaande arbeidsurenverlies.
1.
Het WW-dagloon van de werknemer die binnen 24 maanden na de dag van beëindiging van een eerdere dienstbetrekking een andere dienstbetrekking is aangegaan, wordt, bij beëindiging van deze nieuwe dienstbetrekking binnen 36 maanden na die eerdere beëindiging, niet lager vastgesteld dan op het WW-dagloon dat gold of zou hebben gegolden vanwege die eerdere dienstbetrekking. Het dagloon wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin de nieuwe dienstbetrekking in de plaats is gekomen van de eerdere dienstbetrekking.
2.
De in het eerste lid genoemde termijn van 24 maanden wordt verlengd met in deze periode gelegen perioden van arbeidsongeschiktheid.
3.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het vast te stellen WW-dagloon vanwege alle doch binnen de termijn van 36 maanden na de dag van beëindiging van de in het eerste lid bedoelde eerdere dienstbetrekking aangegane en beëindigde nieuwe dienstbetrekkingen.
4.
Indien de werknemer op de dag van het beëindigen van de eerste dienstbetrekking de leeftijd van 55 jaar had bereikt, is de in het eerste en derde lid genoemde termijn van 36 maanden niet van toepassing.
5.
Het eerste lid is niet van toepassing op het vaststellen van het WW-dagloon indien de eerste dienstbetrekking is beëindigd:
a.
als gevolg van verwijtbare werkloosheid van de werknemer;
b.
als gevolg van het bereiken van de leeftijd waarop het uit deze dienstbetrekking voortvloeiende ouderdomspensioen aanvangt.
1.
Bij de vaststelling van het WW-dagloon van de werknemer die in het refertejaar, anders dan in een vaste dienstbetrekking, uitsluitend of vrijwel uitsluitend op basis van losse optredens als musicus of artiest werkzaam is geweest, wordt, bij de toepassing van
artikel 3, eerste lid, voorzover het betreft het loon dat met die optredens is verworven, rekening gehouden met 100/70 van dat loon.
2.
Indien het eerste lid van toepassing is, is
artikel 6 niet van toepassing.
Artikel 19. Het WIA-dagloon bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering
Het WIA-dagloon van de werknemer, die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is als bedoeld in
artikel 46, derde lid, van de Wet WIA, bedraagt ten hoogste het maatmaninkomen, dat op grond van
artikel 46, derde lid, wordt vastgesteld vermenigvuldigd met het aantal uren van de urenomvang, bedoeld in
artikel 9, onderdeel b, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, gedeeld door vijf.
artikel 48 en
artikel 55 van de Wet WIA van Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen">
In de gevallen waarin de
artikelen 48, eerste lid, onderdelen b en c, en
55, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet WIA van toepassing zijn, wordt het WIA-dagloon niet lager vastgesteld dan het dagloon dat op grond van de
Wet WIA in aanmerking zou zijn genomen als de uitkering zou zijn ingetreden op de in
artikel 47, tweede lid, en
54, tweede lid van de Wet WIA bedoelde dag, zoals dat dagloon vanaf die dag tot aan de datum van het recht op uitkering op grond van
artikel 14, eerste lid, van de Wet WIA zou zijn herzien, indien het recht op uitkering op grond van de
Wet WIA op die dag zou zijn ontstaan.
1.
Indien de werknemer op de eerste dag waarop recht bestaat op uitkering op grond van de
ZW , de
Wet WIA , de
WAO , de
Wet arbeid en zorg of de
WW jonger is dan 23 jaar en het op grond van
paragraaf 1 tot en met 6berekende dagloon bij verjaring minder bedraagt dan het minimumloon, dat behoort bij de leeftijd van de werknemer bij zijn verjaring, vermeerderd met de vakantiebijslag, bedoeld in
artikel 15 van de WML, wordt dat dagloon bij zijn verjaring verhoogd door het te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het minimumjeugdloonpercentage dat verbonden is aan de leeftijd van de werknemer of door 100 indien de werknemer de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, en de noemer door het minimumjeugdloonpercentage dat verbonden is aan de leeftijd van de werknemer op de laatste dag voor zijn verjaring.
2.
Het verhoogde dagloon bedraagt niet meer dan het minimumloon, dat behoort bij de leeftijd van de werknemer na verjaring, vermeerderd met de vakantiebijslag, bedoeld in
artikel 15 van de WML.
2.
Indien een werknemer gelijktijdig aanspraak heeft op meerdere uitkeringen op grond van de
ZW , de
WW , de
Wet arbeid en zorg , de
WAO of de
Wet WIA en de som van de uitkeringen op grond van die wetten per dag meer bedraagt dan 70% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, worden de aan die uitkeringen ten grondslag liggende daglonen zodanig evenredig verminderd dat de som van de uitkeringen per dag niet langer meer bedraagt dan 70% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid.
3.
Indien van een uitkering als bedoeld in het tweede lid het uitkeringspercentage hoger is dan 70 % wordt 70% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, verhoogd met:
((A – 70) / 100) x B
waarbij:
A staat voor het hogere uitkeringspercentage;
B staat voor het dagloon van de uitkering, waarvoor het uitkeringspercentage A geldt.
2.
Indien de werknemer in de aangiftetijdvakken in refertejaren gelegen vóór 1 januari 2007 loon heeft genoten, waarin bedragen aan vakantiebijslag en van extra periodiek salaris zijn opgenomen, blijft
artikel 3, eerste lid, voor de dagloonberekening buiten aanmerking en wordt het dagloon berekend door het loon, dat de werknemer heeft genoten in het refertejaar te delen door 261.
4.
Artikel 12 zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, onder 1, 2, 3 of 4, van het besluit van 28 september 2006 tot wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur in verband met de inwerkingtreding van de Wet wijziging WW-stelsel en in verband met enige technische verbeteringen (Stb. 435) blijft van toepassing met betrekking tot een recht op uitkering waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor de dag van inwerkingtreding van het desbetreffende subonderdeel alsmede op een recht op vervolguitkering dat is ontstaan op grond van
artikel 130h, eerste lid, aanhef en onderdelen b of c, of tweede lid, van de WW.
's-Gravenhage, 8 oktober 2005
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ,
Uitgegeven de derde november 2005
De Minister van Justitie ,