Besluit van 28 augustus 2009, houdende regels inzake de verdeling van aanvullend investeringsbudget onderscheidenlijk aanvullende middelen voor investeringsbudget voor bodem in het kader van het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing 2010-2014 (Besluit bodemmiddelen ISV-3)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 4 juni 2009, nr. BJZ2009038745, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 18, eerste lid, van de Wet stedelijke vernieuwing;
De Raad van State gehoord (advies van 17 juni 2009, nr. W08.09.0195/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 24 augustus 2009, nr. BJZ2009048459, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
wet:
Wet stedelijke vernieuwing ;
b.
werkvoorraad landbodems stedelijk gebied: kosten van onderzoek en sanering van in stedelijk gebied gelegen verontreinigde landbodems.
Artikel 2
De gemeenten waaraan Onze Minister gedurende de periode 2010–2014 aanvullend investeringsbudget voor bodem kan verstrekken zijn:
Artikel 3
Onze Minister verstrekt het aanvullend investeringsbudget onderscheidenlijk de aanvullende middelen voor investeringsbudget aan de in
artikel 2 genoemde gemeenten en aan de provincies.
1.
De berekening van het gedurende de periode 2010–2014 door Onze Minister te verstrekken aanvullend investeringsbudget onderscheidenlijk de aanvullende middelen voor investeringsbudget, bedoeld in
artikel 18, eerste lid, van de wet, geschiedt op de in dit artikel aangegeven wijze.
2.
Onze Minister berekent voor de in
artikel 2 genoemde gemeenten en voor de provincies de factor investeringspotentieel (I) met behulp van de formule:
I
(i) = ((2x ( KOOPPRIJS - 1)) +1) x 0,94414339,
in welke formule voorstelt:
KOOPPRIJS: de gemiddelde prijs voor de verkochte woningen in een in
artikel 2 genoemde gemeente of een provincie, gedeeld door het Nederlands gemiddelde van die prijs, uitgedrukt in een percentage.
3.
Onze Minister berekent voor de in
artikel 2 genoemde gemeenten en de provincies de uitkomst van de formule:
in welke formule voorstelt:
A
(i) : budget Landbodems stedelijk gebied voor de individuele gemeente genoemd in
artikel 2 of voor de provincie.
G: de werkvoorraad landbodems stedelijk gebied in die gemeente of provincie.
BUDGET LANDBODEMS STEDELIJK GEBIED: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget dat ter beschikking gesteld wordt om te verdelen overeenkomstig het criterium landbodems stedelijk gebied.
4.
Onze Minister berekent voor de in
artikel 2 genoemde gemeenten en de provincies de uitkomst van de formule:
in welke formule voorstelt:
B
(i) : het budget woningbouwcijfers voor de individuele gemeente genoemd in
artikel 2 of voor de provincie.
W: de woningbouwcijfers in die gemeente of provincie.
I: de factor investeringspotentieel, zoals die is berekend ingevolge het tweede lid.
BUDGET WONINGBOUWCIJFERS: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget dat ter beschikking gesteld wordt om te verdelen overeenkomstig het criterium woningbouwcijfers.
5.
Onze Minister bepaalt voor de gemeenten Amsterdam, ’s-Gravenhage en Rotterdam een aanvullend investeringsbudget C
(i) ten behoeve van onderzoek en sanering van gasfabrieksterreinen op het grondgebied van deze gemeenten.
6.
Onze Minister telt voor de in
artikel 2 genoemde gemeenten en voor de provincies de bedragen A
(i) + B
(i) + C
(i) op die ingevolge het derde, vierde en vijfde lid van dit artikel voor de desbetreffende gemeente of provincie zijn berekend.
1.
De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van de gemiddelde prijs, bedoeld in
artikel 4, tweede lid, worden ontleend aan de bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers geregistreerde verkochte woningen in de periode 2004 tot en met 2007.
2.
De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van de werkvoorraad landbodems stedelijk gebied in een gemeente of provincie, bedoeld in
artikel 4, derde lid, worden ontleend aan de bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer daaromtrent beschikbare gegevens naar de stand op 28 februari 2009.
3.
De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van het deelbudget ten behoeve van woningbouw, bedoeld in
artikel 4, vierde lid, zijn gebaseerd op de Primos Prognose 2007: De toekomstige ontwikkelingen van bevolking, huishoudens en woningbouwbehoeften.
4.
De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van het deelbudget ten behoeve van gasfabrieksterreinen, bedoeld in
artikel 4, vijfde lid, zijn gebaseerd op de evaluatie van het gasfabrieksprogramma in 2008.
Artikel 6
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.
Artikel 7
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bodemmiddelen ISV-3.
’s-Gravenhage, 28 augustus 2009
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie ,
Uitgegeven de vijftiende september 2009
De Minister van Justitie ,