Besluit van 12 april 1995, houdende vaststelling van een Besluit bijstandverlening zelfstandigen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 mei 1993, Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid, nr. SZ/BV/UKB/MZM/U 27133.
Gelet op de artikelen 8, zesde lid, 22, tweede lid, 23, derde lid, 53, derde lid, artikel 63, tweede lid en artikel 137, tweede lid, van de Algemene bijstandswet;
Gezien het advies van de Commissie Sociale voorzieningen van de Sociaal Economische Raad van 6 oktober 1992;
De Raad van State gehoord (advies van 22 september 1993 no.W12.93.0304);
Gezien het nader rapport van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 april 1995, Directie Bijstandszaken nr. BZ/VOL/U/1333;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
wet: de
Algemene bijstandswet ;
b.
levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep: het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan;
c.
boekjaar: de periode van 12 maanden waarover de administratie van de zelfstandige wordt gevoerd;
d.
netto inkomen: het over het boekjaar verworven inkomen, bedoeld in
hoofdstuk IV, afdeling 3, paragraaf 2, van de wet;
e.
bruto inkomen: het over het boekjaar verworven inkomen, bedoeld in
hoofdstuk IV, afdeling 3, paragraaf 2, van de wet, zonder toepassing van
artikel 45 van de wet;
f.
jaarnorm: de tot een bedrag per boekjaar omgerekende som van de bijstandsnorm, bedoeld in
hoofdstuk IV, afdeling 1, paragraaf 2 en 3 van de wet en de verleende bijzondere bijstand;
h.
eigen vermogen: het verschil tussen het totaal vermogen en de aanwezige schulden;
j.
onderzoek: een bedrijfseconomisch of bedrijfstechnisch onderzoek, waaronder begrepen de taxatie van vermogensbestanddelen, afgerond met een schriftelijke rapportage, voor zover dit onderzoek noodzakelijk is voor de uitvoering van dit besluit.
1.
Aan een zelfstandige wordt bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal verleend met toepassing van paragraaf 2 van dit hoofdstuk.
2.
Aan een zelfstandige wordt bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan verleend met toepassing van paragraaf 3 van dit hoofdstuk.
3.
Indien aan een zelfstandige bijstand wordt verleend zowel ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal als ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, wordt de bijstand verleend met toepassing van
de artikelen 5,
6,
8 en
9.
a.
wordt niet verleend indien het eigen vermogen meer bedraagt dan f 282 000 [Red: per 1 januari 2003: € 156.240,00]
b.
wordt, indien het eigen vermogen meer bedraagt dan f 77 800 [Red: per 1 januari 2003: € 37.177,00] doch minder dan f 282 000 [Red: per 1 januari 2003: € 156.240,00] slechts verleend indien dit eigen vermogen niet meer bedraagt dan 30 procent van het totaal vermogen.
Artikel 4
De bijstand, die wordt verleend in de vorm van een bedrag om niet met toepassing van
de artikelen 7,
8, eerste lid,
10, tweede lid en
13, derde lid, wordt verhoogd met een forfaitair bedrag dat overeenkomt met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen, bedoeld in
artikel 26, vierde lid, van de wet.
Artikel 5
Bijstand in de vorm van een geldlening ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt verleend met inachtneming van het volgende:
a.
de geldlening bedraagt voor een zelfstandige die reeds gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest ten hoogste f 300 000 [Red: per 1 januari 2003: € 162.344,00] ; dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep;
b.
de rente van de geldlening bedraagt 7 procent [Red: per 1 juli 2003: 5,0 procent.] per jaar gedurende de gehele looptijd van de geldlening;
c.
de looptijd van de geldlening is ten hoogste tien jaar.
Artikel 6
Bijstand in de vorm van borgtocht ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt verleend met inachtneming van het volgende:
a.
de borgtocht kan worden aangegaan voor een zelfstandige die reeds gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest tot ten hoogste f 300 000 [Red: per 1 januari 2003: € 162.344,00] ; dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep;
b.
de borgtocht heeft geen betrekking op de rente en kosten van die geldlening waarvoor borgtocht wordt aangegaan;
c.
de looptijd van de geldlening waarvoor borgtocht wordt aangegaan is ten hoogste tien jaar;
d.
de borgtocht kan alleen worden aangegaan met een bank;
e.
het bedrag dat de zelfstandige na uitwinning verschuldigd is, wordt aangemerkt als een lening, waarop
de artikelen 20 tot en met
23 van toepassing zijn;
f.
uitwinning door de bank kan slechts plaatsvinden na toestemming van burgemeester en wethouders.
Artikel 7
Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal in de vorm van een bedrag om niet als bedoeld in
artikel 22, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet, wordt verleend tot ten hoogste f 15 000 [Red: per 1 januari 2003: € 8.117,00] ; dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep. Deze bijstand gaat niet samen met bijstand als bedoeld in
de artikelen 5 en
6.
1.
De op grond van
artikel 5 verleende bijstand wordt ambtshalve geheel of gedeeltelijk omgezet in een bedrag om niet, indien het netto inkomen in het boekjaar van de aanvraag dan wel in het daaraan voorafgaande jaar lager is dan de jaarnorm. Het bedrag om niet bedraagt het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen doch ten hoogste het verschil tussen het eigen vermogen en de toepasselijke vermogensgrens bedoeld in
artikel 3. De zelfstandige bepaalt het boekjaar waarover de bijstand wordt omgezet in een bedrag om niet.
2.
De op grond van
artikel 5 verschuldigde rente wordt ambtshalve kwijtgescholden en reeds betaalde rente terugbetaald, indien het netto inkomen in een of beide boekjaren volgend op het boekjaar van de aanvraag, lager is dan de jaarnorm. Het bedrag is ten hoogste de voor dat boekjaar geldende renteverplichting op grond van
artikel 5, doch niet meer dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen in het boekjaar.
3.
Indien de bijstand is verleend in de vorm van borgtocht op grond van
artikel 6, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing op de door de bank verstrekte lening. De aldus berekende bedragen worden verstrekt als een bedrag om niet. Aan deze bijstand wordt de voorwaarde verbonden dat het wordt aangewend ter aflossing of tot rentebetaling op de door de bank verstrekte lening.
4.
Het bedrag van de op grond van het eerste lid in een bedrag om niet omgezette bijstand, of het bedrag van de op grond van het tweede lid kwijtgescholden of terugbetaalde rente dan wel het op grond van het derde lid berekende bedrag om niet, kan tezamen met de over hetzelfde boekjaar verleende bijstand ingevolge paragraaf 3 van dit hoofdstuk, niet meer bedragen dan de jaarnorm.
Artikel 9
Burgemeester en wethouders geven de bestemming aan van bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.
1.
Burgemeester en wethouders nemen een nadere beslissing met betrekking tot de verleende bijstand, bedoeld in
artikel 23, eerste lid, van de wet, nadat zij het netto inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep definitief hebben vastgesteld aan de hand van de administratie. De zelfstandige legt deze binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar over aan burgemeester en wethouders.
2.
Indien de verleende bijstand, vermeerderd met het in het desbetreffende boekjaar behaalde netto inkomen:
a.
minder is dan de jaarnorm, wordt ambtshalve voor het verschil bijstand verleend, met dien verstande dat de in totaal te verlenen bijstand niet meer bedraagt dan de jaarnorm berekend naar evenredigheid over de periode waarin over het desbetreffende boekjaar bijstand is verleend. De als geldlening verstrekte bijstand wordt omgezet in een bedrag om niet;
b.
gelijk is aan de jaarnorm, wordt de als geldlening verstrekte bijstand omgezet in een bedrag om niet;
c.
meer is dan de jaarnorm, wordt de bijstand ter grootte van het verschil teruggevorderd en wordt de rest van de als geldlening verstrekte bijstand omgezet in een bedrag om niet.
Artikel 11
In afwijking van
artikel 10 wordt, voor zover het eigen vermogen de vermogensgrens, genoemd in
artikel 3 of
13, tweede lid, overschrijdt, de renteloze geldlening gehandhaafd na afloop van het tijdvak waarin bijstand is verleend. Met ingang van het jaar volgend op het laatste jaar van de bijstandverlening wordt hierop een jaarlijkse aflossing van tenminste 10 procent voldaan. Voor zover de zelfstandige, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, een deel van de verschuldigde aflossing niet kan voldoen, wordt uitstel van betaling verleend.
1.
Aan een beginnende zelfstandige als bedoeld in
artikel 8, tweede lid, van de wet, kan ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal uitsluitend bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht worden verleend tot een bedrag van ten hoogste f 60 000 [Red: per 1 januari 2003: € 29.889,00] . Dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep. Het gestelde in
artikel 6, onder b , c , d , e en f, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Burgemeester en wethouders onderzoeken of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is:
b.
bij verlenging van de toekenning van algemene bijstand om redenen van medische of sociale aard als bedoeld in
artikel 8, tweede lid, tweede zin, van de wet en vervolgens telkens na een periode van 12 maanden.
1.
Aan een oudere zelfstandige als bedoeld in
artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de wet, wordt bijstand verleend indien hij uit het bedrijf of zelfstandig beroep naar verwachting de eerstkomende jaren een bruto inkomen zal behalen dat gemiddeld minstens f 12 000 [Red: per 1 januari 2003: € 6.447,00] per boekjaar bedraagt.
2.
Bijstand in de vorm van een bedrag om niet wordt aan de oudere zelfstandige niet verleend indien het eigen vermogen meer bedraagt dan f 197 500 [Red: per 1 januari 2003: € 109.368,00] .
3.
Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt aan de oudere zelfstandige slechts verleend tot ten hoogste f 15 000 [Red: per 1 januari 2003: € 8.117,00] . Deze bijstand wordt verstrekt in de vorm van een bedrag om niet of, voor zover het eigen vermogen meer bedraagt dan f 197 500 [Red: per 1 januari 2003: € 109.368,00] in de vorm van een renteloze lening. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing.
1.
Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een besloten vennootschap of een coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid, wordt slechts verleend indien hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uit de bijstandverlening voortvloeiende verplichtingen wordt aanvaard door:
a.
alle vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep wordt uitgeoefend;
b.
de besloten vennootschap en de coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid.
2.
De eis van aanvaarding van hoofdelijke aansprakelijkheid geldt niet voor de commanditaire vennoot wiens inbreng uitsluitend uit kapitaal bestaat.
3.
Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt niet verleend aan de vennoot in een maatschap die daar alleen arbeid inbrengt. Deze vennoot behoeft geen hoofdelijke aansprakelijkheid te aanvaarden voor de aan de andere vennoten verleende bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.
Artikel 17
Indien bijstand wordt verleend aan een zelfstandige die zijn bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in een samenwerkingsverband of in de vorm van een rechtspersoon, gelden de bedragen van de vermogensgrenzen, bedoeld in
artikel 3 en
artikel 13, tweede lid, voor ieder van de vennoten of leden afzonderlijk.
Artikel 18
Ten aanzien van de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een besloten vennootschap of een coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid, wordt onder netto inkomen als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, mede verstaan de naar evenredigheid van het aantal zelfstandigen in een boekjaar omgerekende netto winst van deze rechtspersoon verminderd met de hierover verschuldigde vennootschapsbelasting.
1.
Burgemeester en wethouders leggen in de beschikking waarin de bijstand wordt toegekend in elk geval vast:
a.
indien de bijstand wordt verstrekt in de vorm van een lening op grond van
de artikelen 5 of
12:
1°.
de verplichtingen tot betaling van rente en aflossing alsmede de betalingstermijnen;
2°.
dat het bedrag van de lening, behoudens in de gevallen waarin
artikel 8, tweede lid, van toepassing is en met inachtneming van
artikel 21, terstond opeisbaar is bij het niet nakomen van de verplichtingen tot betaling van rente en aflossing.
b.
indien de bijstand wordt verstrekt in de vorm van borgtocht op grond van
artikel 6, dat aan de verplichtingen opgenomen in de leningsovereenkomst met de bank dient te worden voldaan.
2.
In de beschikking tot toekenning van de bijstand wordt voorts opgenomen dat het bedrag van de lening terstond opeisbaar is:
a.
indien zij niet overeenkomstig de bestemming is besteed;
b.
op het moment dat de zelfstandige het bedrijf of zelfstandig beroep overdraagt of beëindigt;
c.
ingeval van surséance van betaling of faillissement van de zelfstandige, van één van de vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep in een samenwerkingsverband wordt uitgeoefend, of van de rechtspersoon.
Artikel 20
De zelfstandige die niet aan de rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, wordt door burgemeester en wethouders tot betaling gemaand. Indien de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet voldoet, worden het geleende bedrag en de achterstallige rente, beide verhoogd met de wettelijke rente, teruggevorderd.
1.
De zelfstandige die geheel of gedeeltelijk niet in staat is aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen, kan een met redenen omkleed verzoek om uitstel of verlaging van betaling indienen.
2.
Indien de zelfstandige tijdelijk niet in staat is aan de verplichtingen te voldoen en bijstand om niet ingevolge
artikel 8, tweede lid, niet mogelijk of ontoereikend is, kunnen burgemeester en wethouders, afhankelijk van de financiële omstandigheden van betrokkene:
a.
tijdelijk het bedrag van de aflossing verlagen;
b.
geheel of gedeeltelijk uitstel van het betalen van aflossing en rente verlenen.
3.
Uitstel van aflossing en betaling van rente op grond van het tweede lid, onderdeel b , wordt ten hoogste voor een periode van een jaar verleend. Burgemeester en wethouders kunnen zonodig deze periode tweemaal met ten hoogste een jaar verlengen. Over de gehele looptijd van de lening kan maximaal gedurende een aaneengesloten of onderbroken periode van drie jaar uitstel worden verleend.
4.
Het uitstel op grond van het tweede lid, onderdeel b , heeft bij voorrang betrekking op de aflossing. De vordering wegens uitstel van betaling van rente is niet rentedragend.
5.
Indien blijkt dat de zelfstandige duurzaam niet aan de verplichtingen kan voldoen of indien de periode van drie jaar bedoeld in het derde lid is verstreken, zijn de lening en de eventuele achterstallige rente terstond opeisbaar en worden deze teruggevorderd.
6.
Indien blijkt dat de financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, worden de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.
Artikel 22
Indien op grond van dit besluit een lening is verstrekt werken burgemeester en wethouders mee aan een schuldregeling of aan een akkoord voor zover dit noodzakelijk is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep, of dit bij de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep tot stand kan komen. Deze medewerking wordt slechts verleend indien:
a.
het gedeelte van de lening dat door gestelde zekerheden wordt gedekt, buiten het akkoord blijft en
b.
alle concurrente schuldeisers evenredige medewerking verlenen.
1.
Bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep dient de lening, behoudens in het geval
artikel 22 toepassing vindt, volledig te worden terugbetaald. Gestelde zekerheden worden volledig uitgewonnen. In afwijking daarvan blijft, op verzoek van de betrokkene en voor zover mogelijk, een lening onder hypothecair verband, verbonden aan de eigen woning met bijbehorend erf, gehandhaafd of wordt deze tot de onbelaste waarde van deze woning gevestigd. De
artikelen 4, 5, 6, eerste, tweede en vierde lid, en 8 van het Besluit krediethypotheek bijstand, zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
Indien na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening resteert en deze niet met toepassing van het vorige lid onder hypothecair verband is verleend, wordt het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos. Gedurende de periode van vijf jaar na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep dient 50 procent van het netto inkomen boven de bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 1, van de wet, besteed te worden voor aflossing van deze lening.
1.
De voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep noodzakelijke bezittingen en de aanwezige schulden van de zelfstandige worden gewaardeerd op basis van de waarde in het economisch verkeer.
2.
In afwijking van het eerste lid worden de volgende vermogensbestanddelen als volgt gewaardeerd:
a.
onderhanden werken, halffabrikaten, eindprodukten en te velde staande gewassen worden gewaardeerd op basis van de gemaakte kosten, arbeidskosten daaronder begrepen;
b.
handelsvoorraden en grondstoffen worden gewaardeerd op basis van de aanschaffingswaarde, voor zover nodig gecorrigeerd met een aftrek wegens incourantheid;
c.
immateriële activa, zoals goodwill en melkquotum worden gewaardeerd op basis van de aankoopprijs, waarbij rekening wordt gehouden met de afschrijving;
d.
levensverzekeringen, die zijn aangegaan voor de financiering van onroerend goed, worden opgenomen tegen de contante waarde;
e.
aandelen in coöperaties en inkoopverenigingen alsmede andere vormen van ledenkapitaal worden gewaardeerd op basis van de fiscale boekwaarde;
f.
land en tuinbouwgrond wordt gewaardeerd op de waarde in verpachte staat.
3.
In afwijking van het tweede lid, onderdeel a , kunnen de meerjarige te velde staande gewassen of de plantopstanden in een bepaalde bedrijfstak worden gewaardeerd op de waarde in het economisch verkeer op het moment dat er in deze bedrijfstak sprake is van een crisissituatie; van een crisissituatie is sprake in het geval dat er in meer dan twee opeenvolgende jaren lage opbrengstprijzen zijn verkregen al dan niet in combinatie met lage fysieke opbrengsten als gevolg van slechte weersomstandigheden.
4.
Onder schulden wordt mede verstaan:
a.
uit de jaarrekening blijkende schulden wegens niet uitbetaald loon aan kinderen;
b.
reserveringen in verband met belastingclaims, die voortvloeien uit de vaststelling van de waarde van de bezittingen, bedoeld in het eerste en tweede lid;
c.
reserveringen in verband met de Wet Investeringsrekening.
5.
Burgemeester en wethouders laten, indien daartoe aanleiding bestaat, de onroerende goederen taxeren door een taxateur.
6.
Burgemeester en wethouders laten de waarde van de bezittingen opnieuw vaststellen indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Artikel 25
De bijstand aan een ondernemer in de binnenvaart wordt verleend, indien hij verblijft op het grondgebied van:
a.
de provincies Groningen, Friesland en Drenthe: door burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen;
b.
de provincies Overijssel en Flevoland: door burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle;
c.
de provincie Gelderland en de gemeenten Bergen, Boxmeer, Cuijk, Gennep, Grave, Lith, Mook en Middelaar, Oss en Ravenstein: door burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen;
d.
de provincie Utrecht: door burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein;
e.
de provincie Noord-Holland: door burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;
f.
de provincie Zuid-Holland: door burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;
g.
de provincie Zeeland: door burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen;
h.
de provincie Noord-Brabant, met uitzondering van de gemeenten Asten, Boxmeer, Budel, Cuijk, Deurne, Grave, Helmond, Lith, Mierlo, Oss, Ravenstein en Someren: door burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg;
i.
de gemeenten Asten, Budel, Deurne, Helmond, Mierlo en Someren en de provincie Limburg, met uitzondering van de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar: door burgemeester en wethouders van de gemeente Maasbracht.
2.
Onze Minister herziet het rentepercentage, genoemd in
artikel 5, voor zover de rente die banken in rekening brengen bij het verstrekken van leningen aan bedrijven, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 28
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de
Algemene bijstandswet in werking treedt.
Artikel 29
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bijstandverlening zelfstandigen.
's-Gravenhage, 12 april 1995
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Uitgegeven de dertiende april 1995
De Minister van Justitie a.i.,