Besluit van 12 oktober 2001, houdende de vaststelling van regels ter bevordering van innovatieve ontwikkelingen in de stedelijke vernieuwing (Besluit bevordering innovatieve ontwikkelingen stedelijke vernieuwing)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 mei 2001, nr. MJZ2001049336, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op artikel 19 van de Wet stedelijke vernieuwing;
De Raad van State gehoord (advies van 31 augustus 2001, nr. W08.01. 0226/V);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 oktober 2001, nr. MJZ2001109325, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
wet:
Wet stedelijke vernieuwing ;
b.
innovatief: gericht op het toepassen van nieuwe technologie, nieuwe producten, nieuwe instrumenten, nieuwe organisatievormen en -structuren, of nieuwe samenwerkingsvormen, binnen het kader van de stedelijke vernieuwing gericht op de fysieke leefomgeving;
d.
project: samenhangend stelsel van activiteiten waarvan innovatieve elementen een wezenlijk onderdeel uitmaken.
Artikel 2
Onze Minister kan subsidies verlenen ter tegemoetkoming in de kosten verbonden aan een project.
Artikel 3
Ingevolge dit besluit kunnen de volgende subsidies worden verleend:
a.
een subsidie die bijdraagt in de noodzakelijke kosten van idee- en planvorming voor een project, en
b.
een subsidie die bijdraagt in de noodzakelijke rechtstreeks aan de uitvoering van een project toe te rekenen kosten.
1.
De subsidie, bedoeld in
artikel 3, onder a, bedraagt het bedrag van de kosten die worden veroorzaakt door de innovatieve elementen in het idee of plan voor een project tot een maximum bedrag van € 0,5 miljoen.
2.
De subsidie, bedoeld in
artikel 3, onder b, bedraagt 20% van de noodzakelijke rechtstreeks aan de uitvoering van een project toe te rekenen kosten tot een maximum bedrag van € 5 miljoen, en met dien verstande dat de subsidie de kosten die worden veroorzaakt door de innovatieve elementen in een project niet overschrijdt.
1.
Het plafond voor de subsidie, bedoeld in
artikel 3, onder a, bedraagt voor elk van de jaren 2001 tot en met 2004 € 3,4 miljoen.
2.
Het plafond voor de subsidie, bedoeld in
artikel 3, onder b, bedraagt voor het jaar 2003 € 37,204 miljoen en voor het jaar 2004 € 33,309 miljoen.
Artikel 7
Ingediende aanvragen voor een subsidie worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
a.
de mate waarin een project een innovatieve waarde heeft;
b.
de mate waarin een project mogelijkheden biedt voor ruime toepassing en navolging van de resultaten;
c.
de mate waarin sprake is van aantoonbare zeggenschap van de burger bij de ontwikkeling en uitvoering van een project, en
d.
de mate waarin een project aanwezige potenties benut en de problematiek van de buurt, wijk of stad op een samenhangende wijze benadert.
Artikel 9
Een subsidie als bedoeld in
artikel 3 kan door Onze Minister worden geweigerd indien:
a.
een project geen betrekking heeft op een van de in
artikel 6 bedoelde prestatievelden;
c.
met de uitvoering van een project is begonnen voordat Onze Minister de subsidie verleent;
d.
naar het oordeel van Onze Minister:
1°.
een project strijdig is met het rijksbeleid;
2°.
een project waarvoor een aanvraag om een subsidie als bedoeld in
artikel 3, onder b, is ingediend, strijdig is met het provinciaal beleid of
e.
een zodanige subsidie naar het oordeel van Onze Minister niet doeltreffend of doelmatig is, of
f.
aan de idee- en planvorming voor een project, wordt deelgenomen door één of meer winstbeogende partijen.
Artikel 20
De subsidie, bedoeld in
artikel 3, onder a, wordt, voorzover van toepassing namens de partijen die samenwerken aan de idee- en planvorming voor een project, aangevraagd door een rechtspersoon zonder winstoogmerk.
Artikel 21
Een aanvraag als bedoeld in
artikel 20 wordt ingericht overeenkomstig de bij dit besluit behorende
bijlage I .
1.
Een aanvraag als bedoeld in
artikel 20 voor het jaar 2001 wordt vóór 1 juni van dat jaar ingediend bij Onze Minister.
2.
Een aanvraag als bedoeld in
artikel 20 voor de jaren 2002 tot en met 2004 wordt vóór 1 mei van elk van die jaren ingediend bij Onze Minister.
Artikel 27
Onze Minister verleent, met inachtneming van de criteria, genoemd in
artikel 7, vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag, bedoeld in
artikel 20, is ingediend, de subsidie, bedoeld in
artikel 3, onder a, voorzover de beschikbare middelen dit toelaten. De beschikking tot verlening van de subsidie vermeldt het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop het bedrag wordt bepaald.
1.
Indien een ontvanger van een subsidie als bedoeld in
artikel 3, onder a, de idee- en planvorming voor een project, niet meer wenst uit te voeren, of anderszins niet meer in aanmerking kan komen voor een zodanige subsidie, kan Onze Minister de in
artikel 27 bedoelde beschikking intrekken. Onze Minister kan vervolgens, de beschikbare middelen in aanmerking genomen, een subsidie verlenen aan een van de andere indieners van een aanvraag. Onze Minister kan daarbij afwijken van de termijn, genoemd in
artikel 27.
2.
Aanvragen die niet ingevolge
artikel 27 of ingevolge het eerste lid zijn gehonoreerd met een verlening van een subsidie, worden afgewezen vóór 1 februari van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag, bedoeld in
artikel 20, is ingediend.
Artikel 30
Een aanvraag als bedoeld in
artikel 29 wordt ingericht overeenkomstig de bij dit besluit behorende
bijlage I .
1.
Een aanvraag als bedoeld in
artikel 29 voor het jaar 2001 wordt vóór 1 juni van dat jaar ingediend bij Onze Minister.
2.
Een aanvraag als bedoeld in
artikel 29 voor de jaren 2002 tot en met 2004 wordt vóór 1 mei van elk van die jaren ingediend bij Onze Minister.
3.
Burgemeester en wethouders van de aanvragende gemeente zenden een aanvraag als bedoeld in
artikel 29, met inachtneming van de in het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid, genoemde indieningstermijnen, in afschrift aan de provincie waarbinnen die gemeente is gelegen.
4.
Gedeputeerde staten van de provincie, bedoeld in het derde lid, kunnen, voor de aanvang van de maand volgende op de maand, genoemd in het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid, Onze Minister berichten omtrent de in
artikel 9, onder d, ten tweede, bedoelde strijdigheid met het provinciaal beleid, de meerwaarde van de ingediende voorstellen in regionaal verband, de eventuele samenhang tussen verschillende ingediende projecten binnen die provincie en, voorzover van toepassing, de in
artikel 9, onder d, ten derde, bedoelde strijdigheid met het gemeentelijk ontwikkelingsprogramma.
5.
Indien geen bericht als bedoeld in het vierde lid is uitgebracht, vormt Onze Minister zich op basis van de hem beschikbare informatie een oordeel over de aanvraag in relatie tot de in het vierde lid genoemde onderwerpen.
1.
Onze Minister kan de in
artikel 29 bedoelde aanvragende gemeente, waarvan de aanvraag niet op grond van
artikel 9 wordt afgewezen, om nadere informatie verzoeken omtrent de in de aanvraag opgenomen gegevens.
2.
Onze Minister beslist, gelet op
artikel 7, over een voorlopige rangorde ten aanzien van de ingediende aanvragen.
3.
Onze Minister bepaalt, de rangorde, bedoeld in het tweede lid, in aanmerking genomen, welke aanvragende gemeenten door hem zullen worden verzocht het overeenkomstig de aanvraag ingediende project nader uit te werken.
4.
Onze Minister laat een verzoek als bedoeld in het derde lid vergezeld gaan van voorstellen met betrekking tot:
a.
aanpassing van de in de aanvraag opgenomen gegevens of van het project waarop de aanvraag betrekking heeft, en
b.
de wijze waarop het project nader kan worden uitgewerkt.
5.
Een verzoek als bedoeld in het derde lid wordt niet gedaan dan nadat de aanvragende gemeente in de gelegenheid is gesteld haar project toe te lichten.
2.
De ingevolge
artikel 32, derde lid, nader uitgewerkte projecten worden, waar het aanvragen betreft als bedoeld in
artikel 31, tweede lid, voor de jaren 2003 en 2004 vóór 1 september van elk van die jaren ingediend bij Onze Minister.
Artikel 35
Onze Minister verleent, waar het aanvragen betreft als bedoeld in
artikel 31, tweede lid, vóór 1 december van elk van de jaren, genoemd in dat lid, gelet op de rangorde, bedoeld in
artikel 34, en voorzover de beschikbare middelen een verlening van een subsidie voor de ingevolge
artikel 33 ingediende projecten toelaten, de subsidie, bedoeld in
artikel 3, onder b.
Artikel 38
Indien een ontvanger van een subsidie als bedoeld in
artikel 3, onder b, het project niet meer wenst uit te voeren, of anderszins niet meer in aanmerking kan komen voor een zodanige subsidie, kan Onze Minister de in
artikel 36 bedoelde beschikking intrekken. Onze Minister kan vervolgens, gelet op de ingevolge
artikel 34 vastgestelde rangorde en de beschikbare middelen in aanmerking genomen, een subsidie verlenen aan een van de andere indieners van een aanvraag. Onze Minister kan daarbij afwijken van de termijnen, genoemd in
artikel 35.
Artikel 39
Aanvragen als bedoeld in
artikel 29, die niet zijn gehonoreerd met de verlening van een subsidie, worden afgewezen vóór 1 februari van het jaar volgend op het jaar waarin die aanvraag is ingediend.
1.
Aan de verlening van de subsidies, bedoeld in
artikel 3, kunnen verplichtingen worden verbonden.
2.
Aan de verlening van de subsidies, bedoeld in
artikel 3, is in elk geval de verplichting verbonden dat:
a.
de rechtspersoon aan wie de subsidie is verleend, gegevens over de voortgang van de idee- en planvorming voor een project dan wel gegevens over de voortgang van het project, aan Onze Minister zendt, zo vaak als Onze Minister dit verzoekt, en
b.
de rechtspersoon aan wie de subsidie is verleend, zo spoedig mogelijk mededeling aan Onze Minister doet van nieuwe omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de realisatie van de idee- en planvorming voor een project dan wel de realisatie van het project, en op de vaststelling van de subsidie, onder overlegging van de relevante stukken.
3.
Onverminderd
artikel 42 kan Onze Minister, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, wijzigen of aanvullen, indien uit gegevens over de voortgang of uit zich na de verlening van de subsidie voordoende omstandigheden blijkt dat de idee- en planvorming voor een project, dan wel een project, niet overeenkomstig de ten tijde van de verlening van de subsidie vigerende gegevens zal worden gerealiseerd.
Artikel 41
Onze Minister kan voorschotten verlenen op de verleende subsidies.
Artikel 42
Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan Onze Minister de verlening van de subsidie intrekken indien:
Artikel 43
Onverminderd
artikel 42 kan Onze Minister, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de verlening van de subsidie ten nadele van de rechtspersoon aan welke de subsidie is verleend wijzigen, indien uit gegevens over de voortgang of uit nieuwe omstandigheden blijkt, dat de idee- en planvorming voor een project dan wel een project, niet overeenkomstig de ten tijde van de verlening van de subsidie vigerende gegevens zal worden gerealiseerd.
1.
Binnen zes maanden nadat de idee- en planvorming voor een project dan wel een project is voltooid, dient de rechtspersoon aan welke een subsidie is verleend bij Onze Minister een aanvraag in tot vaststelling van de verleende subsidie.
2.
De aanvraag tot vaststelling van de verleende subsidie gaat vergezeld van een verantwoordingsverslag.
3.
De aanvraag tot vaststelling van een op basis van
artikel 3, onder b, verleende subsidie gaat, behoudens het in het tweede lid bedoelde verantwoordingsverslag, tevens vergezeld van een bestedingsverklaring.
4.
De aanvraag tot vaststelling van een op basis van
artikel 3, onder a, verleende subsidie gaat, behoudens het in het tweede lid bedoelde verantwoordingsverslag, tevens vergezeld van:
a.
een verslag over de besteding van de verleende voorschotten en
5.
Onze Minister kan een controle doen instellen op de ingevolge dit artikel verstrekte gegevens.
1.
De aanvraag tot vaststelling van de verleende subsidie wordt ingericht overeenkomstig de bij dit besluit behorende
bijlage II .
2.
Het verantwoordingsverslag, bedoeld in
artikel 45, tweede lid, wordt ingericht overeenkomstig de bij dit besluit behorende
bijlage III .
3.
De bestedingsverklaring, bedoeld in
artikel 45, derde lid, wordt ingericht overeenkomstig de bij dit besluit behorende
bijlage IV .
4.
Het verslag over de besteding van de verleende voorschotten, bedoeld in
artikel 45, vierde lid, onder a, wordt ingericht overeenkomstig de bij dit besluit behorende
bijlage V .
5.
De accountantsverklaring, bedoeld in
artikel 45, vierde lid, onder b, heeft betrekking op de juistheid van het verslag over de besteding van de verleende voorschotten en wordt opgesteld met inachtneming van de bij dit besluit behorende
bijlage VI .
1.
Onze Minister stelt de subsidie vast binnen twaalf weken nadat de aanvraag tot vaststelling door hem is ontvangen. De subsidie wordt vastgesteld op het bedrag van de verleende subsidie, indien geen van de in
artikel 4:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, of
artikel 42, bedoelde omstandigheden zich voordoet en de ingevolge
artikel 45 aan Onze Minister verstrekte gegevens daaraan niet in de weg staan.
2.
De vaststelling geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag.
3.
De subsidie wordt overeenkomstig de vaststelling ervan betaald onder verrekening van de betaalde voorschotten.
1.
Indien de in
artikel 45, eerste lid, bedoelde termijn is verstreken zonder dat een aanvraag tot vaststelling van de subsidie is ingediend, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.
2.
Onze Minister gaat niet over tot ambtshalve vaststelling dan nadat de rechtspersoon, die de in
artikel 45, eerste lid, bedoelde termijn heeft overschreden, in de gelegenheid is gesteld alsnog een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen binnen een door Onze Minister te bepalen termijn.
Artikel 49
De bij dit besluit behorende bijlagen kunnen bij ministeriële regeling worden gewijzigd.
Artikel 52
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2001.
Artikel 53
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bevordering innovatieve ontwikkelingen stedelijke vernieuwing.
's-Gravenhage, 12 oktober 2001
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Uitgegeven drieëntwintigste oktober 2001
De Minister van Justitie,