{**}
Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
+ Hoofdstuk 2. Bijdragen kosten eenmalige toezichthandelingen
+ Hoofdstuk 3. Bijdragen kosten doorlopend toezicht
+ Hoofdstuk 4. Vaststelling bedragen en tarieven
+ Hoofdstuk 5. Verstrekking gegevens en betaling
+ Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Besluit bekostiging financieel toezicht

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Ook bekend als:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Let op. Deze wet is vervallen op 1 januari 2013. U leest nu de tekst die gold op -.
Besluit van 12 oktober 2006, houdende regels inzake bekostiging van het toezicht ingevolge de Wet op het financieel toezicht (Besluit bekostiging financieel toezicht)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 20 april 2006, nr. FM 2006-00962M;
Gelet op artikel 1:40, vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht;
De Raad van State gehoord (advies van 18 mei 2006, nr. W06.06.137/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 6 oktober 2006, nr. FM 2006-1514U;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder wet: Wet op het financieel toezicht .
1.
De toezichthouder brengt eenmalig een bedrag in rekening aan een aanvrager of een verzoeker ter vergoeding van kosten van de behandeling van een aanvraag of verzoek om verlening of wijziging van:
c. een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, artikel 3:96, of artikel 5:32d, eerste lid, van de wet of een mededeling als bedoeld in artikel 3:108, vierde lid, van de wet;
d. een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 2:69a, eerste lid, of 3:110, eerste lid, van de wet;
e. een goedkeuring als bedoeld in artikel 5:2 van de wet;
f. een goedkeuring als bedoeld in artikel 5:23, tweede lid, van de wet;
g. [vervallen;]
h. een goedkeuring van een biedingsbericht als bedoeld in artikel 5:77, eerste lid.
2.
Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met een bedrag ter vergoeding van kosten van een toetsing van de deskundigheid of betrouwbaarheid van een beleidsbepaler, medebeleidsbepaler, houder van een gekwalificeerde deelneming, of persoon als bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, tweede volzin, of persoon als bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, van de wet, of persoon als bedoeld in artikel 4:10, eerste lid, tweede volzin, van de wet, voor zover deze kosten niet reeds op grond van het eerste lid in rekening worden gebracht.
3.
De toezichthouder brengt eenmalig een bedrag in rekening aan een aanvrager of een verzoeker ter vergoeding van kosten van een toetsing van de deskundigheid of betrouwbaarheid van een beleidsbepaler, medebeleidsbepaler, houder van een gekwalificeerde deelneming, of persoon als bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, tweede volzin, of persoon als bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, van de wet, of persoon als bedoeld in artikel 4:10, eerste lid, tweede volzin van de wet, welke toetsing wordt verricht naar aanleiding van een melding van een ingevolge artikel 3:29 of 4:26 van de wet voorgeschreven kennisgeving of melding.
4.
De toezichthouder brengt de kosten die hij maakt ter advisering van Onze Minister ten behoeve van de behandeling van een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:97 van de wet of een vergunning als bedoeld in artikel 5:27 van de wet, in rekening bij de aanvrager.
1.
De toezichthouder brengt een aanvrager of een verzoeker eenmalig een bedrag in rekening ter vergoeding van kosten van een inschrijving in het register als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, 3°, 4°, 6°, 8°, 9°, 12° of onderdeel b, of artikel 1:107, derde lid, onderdelen j en k, van de wet en artikel 124b, eerste lid, van het Besluit prudentiële regels Wft.
2.
De Autoriteit Financiële Markten brengt eenmalig een bedrag in rekening aan een bieder:
a. nadat het openbaar bod is aangekondigd op de wijze, voorzien in artikel 5, eerste, tweede of derde lid, van het Besluit openbare biedingen Wft;
b. nadat de bieder omtrent de gestanddoening van het openbaar bod een openbare mededeling als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Besluit openbare biedingen Wft heeft gedaan, en, voor zover zich dat voordoet, nadat de bieder een openbare mededeling als bedoeld in artikel 17, vierde lid, van voornoemd besluit heeft gedaan;
c. voor het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 5:81, derde lid, van de wet.
3.
Autoriteit Financiële Markten brengt eenmalig een bedrag in rekening aan een aanvrager of verzoeker ter vergoeding van de kosten van de behandeling van een aanvraag of verzoek om verlening, uitbreiding, wijziging of aanmelding van een verbonden bemiddelaar als bedoeld in artikel 2:81, tweede lid, onderdeel b, van de wet.
Artikel 4
De toezichthouder kan aan de betrokken financiële onderneming een bedrag in rekening brengen ter vergoeding van de kosten die hij maakt voor de toepassing van artikel 1:76, eerste lid, van de wet.
Artikel 5
De toezichthouder brengt jaarlijks een bedrag in rekening aan financiële ondernemingen, uitgevende instellingen en pensioenfondsen terzake van kosten als bedoeld in artikel 1:40 van de wet, voor zover de desbetreffende kosten niet reeds op grond van de artikelen 2 tot en met 4 in rekening worden gebracht.
1.
De kosten, bedoeld in artikel 5, worden op basis van de begroting waarmee is ingestemd door Onze Minister, geraamd voor het jaar waarop het in rekening te brengen bedrag betrekking heeft.
2.
De geraamde kosten worden toegerekend aan categorieën van financiële ondernemingen, uitgevende instellingen en pensioenfondsen naar de mate van hun beslag op de werkzaamheden, bedoeld in artikel 1:40 van de wet.
3.
De per categorie toegerekende geraamde kosten worden verminderd of vermeerderd met het aan de desbetreffende categorie toe te rekenen exploitatiesaldo bedoeld in artikel 1:40, derde lid, van de wet, en verminderd met de aan de desbetreffende categorie toe te rekenen opbrengsten uit bestuurlijke boetes en verbeurde dwangsommen bedoeld in artikel 1:40, vierde lid, van de wet die niet reeds zijn opgenomen in het exploitatiesaldo.
1.
De in artikel 6, tweede lid, bedoelde categorieën van financiële ondernemingen zijn, voor zover het door de Nederlandsche Bank in rekening te brengen kosten betreft:
a. clearinginstellingen;
b. banken, verdeeld in:
1°. banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 van de wet en ondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de wet en die het in de onderdelen a of b van dat lid bedoelde bedrijf uitoefenen;
2°. banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:16 van de wet;
3°. banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 van de wet;
4°. banken met zetel in een andere lidstaat die op grond van artikel 2:15 van de wet hun bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor mogen uitoefenen;
c. financiële instellingen, verdeeld in:
1°. financiële instellingen die beschikken over een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110, eerste lid, van de wet;
2°. financiële instellingen die ingevolge artikel 2:25 van de wet in Nederland hun bedrijf mogen uitoefenen;
3°. financiële instellingen die ingevolge artikel 2:26 van de wet in Nederland hun bedrijf mogen uitoefenen;
d. zorgverzekeraars, als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, van de wet;
e. verzekeraars, niet zijnde zorgverzekeraars als bedoeld in onderdeel d;
f. beheerders, verdeeld in:
1°. beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, onderdeel a, van de wet, niet zijnde beheerders als bedoeld onder 2º;
2°. beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 2:65, tweede lid, van de wet;
3°. beheerders waaraan een ontheffing is verleend;
4°. beheerders als bedoeld in artikel 2:71 van de wet, die met inachtneming van dat artikel zijn overgegaan tot verhandeling van rechten van deelneming;
5°. beheerders als bedoeld in artikel 2:72 van de wet, die met inachtneming van dat artikel zijn overgegaan tot verhandeling van rechten van deelneming;
6°. beheerders als bedoeld in artikel 2:73 van de wet, die met inachtneming van dat artikel zijn overgegaan tot verhandeling van rechten van deelneming;
g. beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder;
h. beleggingsondernemingen verdeeld in:
1°. beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die uitsluitend in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening;
2°. beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die in de uitoefening van een beroep of bedrijf een multilaterale handelsfaciliteit exploiteren;
3°. beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verlenen;
4°. niet in Nederland gevestigde beleggingsondernemingen die in Nederland beleggingsactiviteiten verrichten;
5°. niet in Nederland gevestigde beleggingsondernemingen die niet of niet uitsluitend voor eigen rekening in Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten;
6°. beleggingsondernemingen die in de uitoefening van beroep of bedrijf uitsluitend adviseren over financiële instrumenten;
i. betaaldienstverlener, verdeeld in:
1°. betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid, van de wet;
2°. betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3e, eerste lid, van de wet;
j. banken met zetel in Nederland die zijn opgenomen in een openbaar register als bedoeld in artikel 124b, eerste lid, van het Besluit prudentiële regels Wft;
k. entiteiten voor risico-acceptatie, verdeeld in:
1°. entiteiten voor risico-acceptatie waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:54a van de wet;
2°. entiteiten voor risico-acceptatie waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:54d van de wet;
3°. entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een staat die geen aangewezen staat is, die een verklaring hebben overlegd als bedoeld in artikel 2:54f van de wet;
l. premiepensioeninstellingen;
m. elektronischgeldinstellingen, verdeeld in:
1°. elektronischgeldinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:10a van de wet;
2°. elektronischgeldinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:10e van de wet.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere categorieën worden vastgesteld.
1.
De in artikel 6, tweede lid, bedoelde categorieën van financiële ondernemingen, uitgevende instellingen en pensioenfondsen zijn, voor zover het door de Autoriteit Financiële Markten in rekening te brengen kosten betreft:
a. clearinginstellingen en banken die het bedrijf van clearinginstelling uitoefenen;
b. banken, verdeeld in:
1°. banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 van de wet;
2°. banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:16 van de wet;
3°. banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 van de wet;
c. financiële instellingen, verdeeld in:
1°. financiële instellingen die beschikken over een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110, eerste lid, van de wet;
2°. financiële instellingen die ingevolge artikel 2:25 van de wet in Nederland hun bedrijf mogen uitoefenen;
3°. financiële instellingen die ingevolge artikel 2:26 van de wet in Nederland hun bedrijf mogen uitoefenen;
d. verzekeraars, verdeeld in:
1°. schadeverzekeraars of natura-uitvaartverzekeraars waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, of artikel 2:47 onderscheidenlijk 2:48, eerste lid, van de wet;
2°. andere schadeverzekeraars of natura-uitvaartverzekeraars dan bedoeld onder 1°;
3°. levensverzekeraars waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:27, eerste lid, of 2:47 van de wet;
4°. andere levensverzekeraars dan bedoeld onder 3°;
e. beheerders die rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aanbieden en beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder, verdeeld in:
1°. beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling en beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder als bedoeld in artikel 2:65 van de wet;
2°. beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling en beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder, aan wie, onderscheidenlijk waaraan, een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 2:69a, eerste lid, is verleend;
3°. beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling en beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder als bedoeld in de artikelen 2:71 en 2:72 van de wet, die zijn overgegaan tot het aanbieden van rechten van deelneming;
f. [vervallen;]
g. beleggingsondernemingen verdeeld in:
1°. beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:99 van de wet, die in de uitoefening van beroep of bedrijf in Nederland uitsluitend adviseren over financiële instrumenten;
2°. beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:99 van de wet, die in de uitoefening van beroep of bedrijf in Nederland niet of niet uitsluitend voor eigen rekening in Nederland beleggingsactiviteiten verrichten of beleggingsdiensten verlenen;
3°. beleggingsondernemingen met zetel in Nederland waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:99 van de wet, die uitsluitend in de uitoefening van beroep of bedrijf voor eigen rekening in Nederland beleggingsactiviteiten verrichten;
4°. beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:99 van de wet, die in Nederland een multilaterale handelsfaciliteit exploiteren of beheren;
5°. beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:99 van de wet, die in de uitoefening van beroep of bedrijf in Nederland financiële instrumenten overnemen of plaatsen bij aanbieding ervan, als bedoeld in hoofdstuk 5.1 van de wet, met plaatsingsgarantie;
6°. beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:99 van de wet, die in de uitoefening van beroep of bedrijf in Nederland financiële instrumenten plaatsen bij aanbieding ervan, als bedoeld in hoofdstuk 5.1 van de wet, zonder plaatsingsgarantie;
7°. beleggingsondernemingen die in een andere lidstaat een vergunning hebben gekregen voor het verlenen van beleggingsdiensten onderscheidenlijk het verrichten van beleggingsactiviteiten, die in Nederland actief zijn;
8°. houders van een met een multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is, die in Nederland actief zijn;
beleggingsondernemingen die in Nederland een multilaterale handelsfaciliteit exploiteren waarvoor in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
10°. financiële ondernemingen die ingevolge artikel 2:97, eerste lid, onderdeel a of b, of 2:98, eerste lid, onderdeel a of b, van de wet beleggingsdiensten mogen verlenen of beleggingsactiviteiten mogen verrichten;
h. marktexploitanten, verdeeld in:
1°. marktexploitanten waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de wet, die in Nederland actief zijn;
2°. marktexploitanten waaraan een ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 5:26, derde lid, van de wet, die in Nederland actief zijn;
3°. houders van een met een gereglementeerde markt vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is, die in Nederland actief zijn;
i. uitgevende instellingen, verdeeld in:
1°. uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 5:25b, eerste lid, van de wet;
2°. uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 5:25i, eerste lid, van de wet;
3°. uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel a, van de wet;
4°. uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 5:60, eerste lid, onderdeel a, van de wet;
j. pensioenfondsen;
k. natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 1:15 van de wet;
l. aanbieders van een financieel product, verdeeld in:
1°. aanbieders van krediet waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:60 van de wet;
2°. aanbieders van beleggingsobjecten;
m.
1°. adviseurs en bemiddelaars in een financieel product, daaronder begrepen herverzekeringsbemiddelaars, ondergevolmachtigde agenten en gevolmachtigde agenten;
2°. adviseurs en bemiddelaars in een recht van deelneming in een beleggingsinstelling, niet zijnde een effect;
n. betaaldienstverleners, verdeeld in:
1°. betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid van de wet;
2°. betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3e, eerste lid van de wet.
2.
Bij ministeriele regeling kunnen nadere categorieën worden vastgesteld.
Artikel 9
Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks voor 15 januari de hoogte van de eenmalig in rekening te brengen bedragen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, vastgesteld.
1.
De hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 4, wordt per geval vastgesteld door de toezichthouder.
2.
Het bedrag wordt op zodanige wijze gespecificeerd dat daaruit blijkt dat het overeenkomt met de door de toezichthouder voor de toepassing van artikel 1:76, eerste lid, van de wet, werkelijk gemaakte kosten.
1.
Ter bepaling van de hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 5, wordt bij ministeriële regeling jaarlijks voor 15 juli op voorstel van de toezichthouder per categorie een tarief vastgesteld. Onze Minister kan daarbij maatstaven hanteren en bandbreedtes bepalen en per bandbreedte een tarief vaststellen.
2.
De toezichthouder baseert zijn voorstel voor het in het eerste lid bedoelde tarief op de kosten die aan de desbetreffende categorie zijn toegerekend op de wijze, bedoeld in artikel 6, en, in voorkomend geval, op de maatstafgegevens die betrekking hebben op het voorafgaande jaar, dan wel, indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, het daaraan voorafgaande jaar of het lopende jaar.
3.
Voor de categorieën van financiële ondernemingen waarvoor de hoogte van het tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt gerelateerd aan maatstafgegevens, bestaat de hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 5, uit een jaarlijks voor 15 juli bij ministeriële regeling, op voorstel van de toezichthouder, per categorie vast te stellen minimumbedrag ter dekking van de minimale toezichtkosten per financiële onderneming in de desbetreffende categorie, vermeerderd met een bedrag dat:
a. wordt gebaseerd op de kosten die per categorie zijn toegerekend op de wijze, bedoeld in artikel 6, onder aftrek van het totaal van de aan de desbetreffende categorie in rekening te brengen minimumbedragen, en
b. is doorberekend naar rato van de maatstafgegevens die betrekking hebben op het voorafgaande jaar dan wel, indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, het daaraan voorafgaande jaar of het lopende jaar.
1.
Ten aanzien van financiële ondernemingen die participeren in een stelsel van zelftoezicht, worden de bedragen, bedoeld in de artikelen 9 en 11, derde lid, en de tarieven, bedoeld in artikel 11, eerste lid, op voorstel van de toezichthouder verlaagd vastgesteld, voor zover deze bedragen of tarieven betrekking hebben op de toerekening van kosten van werkzaamheden die de toezichthouder verricht in verband met de uitvoering van zijn taak op grond van de artikelen 2:75, 2:80, 2:86 en 2:92 van de wet.
2.
Als een stelsel van zelftoezicht als bedoeld in het eerste lid wordt aangemerkt een organisatorisch verband van marktpartijen dat zich ten doel stelt een doeltreffende bijdrage te leveren aan de uitvoering door de toezichthouder van het toezicht op de naleving van de wet en waarmee de toezichthouder een convenant heeft gesloten dat waarborgen biedt voor een adequaat zelftoezicht.
3.
Bij ministeriële regeling kan een korting worden verleend voor het elektronisch indienen van een aanvraag.
1.
Het bedrag, bepaald op basis van artikel 11, wordt voor een financiële onderneming die niet eerder dan 1 februari van het lopende jaar onder een categorie valt, in rekening gebracht naar evenredigheid van het aantal maanden in het jaar dat de financiële onderneming onder de categorie valt, waarbij een gedeelte van een maand geldt als volledige maand.
2.
Aan een financiële onderneming die niet langer onder een categorie valt, wordt het bedrag terugbetaald naar evenredigheid van het aantal maanden van het jaar dat de financiële onderneming niet langer onder de categorie valt, waarbij een gedeelte van een maand geldt als volledige maand.
1.
Een financiële onderneming waaraan het bedrag, bedoeld in artikel 5, in rekening wordt gebracht op grond van een maatstaf als bedoeld in artikel 11, verstrekt binnen een door de toezichthouder te stellen redelijke termijn een opgave van haar maatstafgegevens.
2.
Indien een financiële onderneming niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn een opgave heeft gedaan of een kennelijk onjuiste of onvolledige opgave heeft gedaan, kan de toezichthouder een schatting doen van de maatstafgegevens.
1.
De toezichthouder bepaalt de wijze en het tijdstip van betaling van de bedragen, bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 5.
2.
Indien als wijze van betaling automatische incasso is overeengekomen, kan de toezichthouder bij het in rekening brengen van het bedrag per factuur een korting toepassen.
Artikel 16
Indien een financiële onderneming het vermogen heeft verkregen van een financiële onderneming die in het lopende jaar of in het voorafgaande jaar heeft opgehouden onder een categorie als bedoeld in artikel 6, tweede lid, te vallen, wordt het bedrag ter vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, die door de toezichthouder ten aanzien van laatstbedoelde financiële onderneming zijn gemaakt, in rekening gebracht bij de verkrijgende financiële onderneming, voor zover deze kosten niet reeds bij de laatstbedoelde financiële onderneming in rekening zijn gebracht.
Artikel 17
De toezichthouder kan artikel 2 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van een reële en rechtvaardige kostendoorberekening, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 18
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 19
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bekostiging financieel toezicht.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 12 oktober 2006
De Minister van Financiën ,
Uitgegeven de eenendertigste oktober 2006
De Minister van Justitie ,