Besluit van 12 oktober 2006, houdende regels inzake bekostiging van het toezicht ingevolge de Wet op het financieel toezicht (Besluit bekostiging financieel toezicht)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 20 april 2006, nr. FM 2006-00962M;
Gelet op artikel 1:40, vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht;
De Raad van State gehoord (advies van 18 mei 2006, nr. W06.06.137/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 6 oktober 2006, nr. FM 2006-1514U;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder wet:
Wet op het financieel toezicht .
1.
De toezichthouder brengt eenmalig een bedrag in rekening aan een aanvrager of een verzoeker ter vergoeding van kosten van de behandeling van een aanvraag of verzoek om verlening of wijziging van:
a.
een vergunning als bedoeld in
artikel 2:3a, eerste lid,
2:4, eerste lid,
2:6, eerste lid,
2:10b, eerste lid,
2:11, eerste lid,
2:16, eerste lid,
2:20,
2:26a, eerste lid,
2:26d, eerste lid,
2:27, eerste lid,
2:36, eerste lid,
2:40, eerste lid,
2:48, eerste lid,
2:50, eerste lid,
2:54a, eerste lid,
2:54d, eerste lid,
2:54g, eerste lid,
2:55, eerste lid,
2:60, eerste lid,
2:65, eerste en tweede lid,
2:75, eerste lid,
2:80, eerste lid,
2:86, eerste lid,
2:92, eerste lid,
2:96,
3:4, eerste lid, of
5:26, eerste lid, van de wet;
b.
een ontheffing als bedoeld in
artikel 2:55, tweede lid,
2:60, tweede lid,
2:65, derde lid,
2:75, tweede lid,
2:80, tweede of derde lid,
2:86, tweede lid,
2:92, tweede lid,
2:96, tweede lid,
3:5, vierde lid,
3:6, vierde lid,
3:7, vierde lid,
4:3, vierde lid, of
5:26, derde lid, van de wet;
2.
Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met een bedrag ter vergoeding van kosten van een toetsing van de deskundigheid of betrouwbaarheid van een beleidsbepaler, medebeleidsbepaler, houder van een gekwalificeerde deelneming, of persoon als bedoeld in
artikel 3:9, eerste lid, tweede volzin, of persoon als bedoeld in
artikel 4:9, eerste lid, van de wet, of persoon als bedoeld in
artikel 4:10, eerste lid, tweede volzin, van de wet, voor zover deze kosten niet reeds op grond van het eerste lid in rekening worden gebracht.
3.
De toezichthouder brengt eenmalig een bedrag in rekening aan een aanvrager of een verzoeker ter vergoeding van kosten van een toetsing van de deskundigheid of betrouwbaarheid van een beleidsbepaler, medebeleidsbepaler, houder van een gekwalificeerde deelneming, of persoon als bedoeld in
artikel 3:9, eerste lid, tweede volzin, of persoon als bedoeld in
artikel 4:9, eerste lid, van de wet, of persoon als bedoeld in
artikel 4:10, eerste lid, tweede volzin van de wet, welke toetsing wordt verricht naar aanleiding van een melding van een ingevolge
artikel 3:29 of
4:26 van de wet voorgeschreven kennisgeving of melding.
4.
De toezichthouder brengt de kosten die hij maakt ter advisering van Onze Minister ten behoeve van de behandeling van een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in
artikel 3:97 van de wet of een vergunning als bedoeld in
artikel 5:27 van de wet, in rekening bij de aanvrager.
1.
De toezichthouder brengt een aanvrager of een verzoeker eenmalig een bedrag in rekening ter vergoeding van kosten van een inschrijving in het register als bedoeld in
artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, 3°, 4°, 6°, 8°, 9°, 12° of onderdeel b, of artikel 1:107, derde lid, onderdelen j en k, van de wet en
artikel 124b, eerste lid, van het Besluit prudentiële regels Wft.
2.
De Autoriteit Financiële Markten brengt eenmalig een bedrag in rekening aan een bieder:
3.
Autoriteit Financiële Markten brengt eenmalig een bedrag in rekening aan een aanvrager of verzoeker ter vergoeding van de kosten van de behandeling van een aanvraag of verzoek om verlening, uitbreiding, wijziging of aanmelding van een verbonden bemiddelaar als bedoeld in
artikel 2:81, tweede lid, onderdeel b, van de wet.
Artikel 5
De toezichthouder brengt jaarlijks een bedrag in rekening aan financiële ondernemingen, uitgevende instellingen en pensioenfondsen terzake van kosten als bedoeld in
artikel 1:40 van de wet, voor zover de desbetreffende kosten niet reeds op grond van de
artikelen 2 tot en met 4 in rekening worden gebracht.
1.
De kosten, bedoeld in
artikel 5, worden op basis van de begroting waarmee is ingestemd door Onze Minister, geraamd voor het jaar waarop het in rekening te brengen bedrag betrekking heeft.
2.
De geraamde kosten worden toegerekend aan categorieën van financiële ondernemingen, uitgevende instellingen en pensioenfondsen naar de mate van hun beslag op de werkzaamheden, bedoeld in
artikel 1:40 van de wet.
3.
De per categorie toegerekende geraamde kosten worden verminderd of vermeerderd met het aan de desbetreffende categorie toe te rekenen exploitatiesaldo bedoeld in
artikel 1:40, derde lid, van de wet, en verminderd met de aan de desbetreffende categorie toe te rekenen opbrengsten uit bestuurlijke boetes en verbeurde dwangsommen bedoeld in
artikel 1:40, vierde lid, van de wet die niet reeds zijn opgenomen in het exploitatiesaldo.
1.
De in
artikel 6, tweede lid, bedoelde categorieën van financiële ondernemingen zijn, voor zover het door de Nederlandsche Bank in rekening te brengen kosten betreft:
4°.
banken met zetel in een andere lidstaat die op grond van
artikel 2:15 van de wet hun bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor mogen uitoefenen;
c.
financiële instellingen, verdeeld in:
e.
verzekeraars, niet zijnde zorgverzekeraars als bedoeld in onderdeel d;
f.
beheerders, verdeeld in:
3°.
beheerders waaraan een ontheffing is verleend;
g.
beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder;
h.
beleggingsondernemingen verdeeld in:
1°.
beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die uitsluitend in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening;
2°.
beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die in de uitoefening van een beroep of bedrijf een multilaterale handelsfaciliteit exploiteren;
3°.
beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verlenen;
4°.
niet in Nederland gevestigde beleggingsondernemingen die in Nederland beleggingsactiviteiten verrichten;
5°.
niet in Nederland gevestigde beleggingsondernemingen die niet of niet uitsluitend voor eigen rekening in Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten;
6°.
beleggingsondernemingen die in de uitoefening van beroep of bedrijf uitsluitend adviseren over financiële instrumenten;
i.
betaaldienstverlener, verdeeld in:
k.
entiteiten voor risico-acceptatie, verdeeld in:
3°.
entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een staat die geen aangewezen staat is, die een verklaring hebben overlegd als bedoeld in
artikel 2:54f van de wet;
l.
premiepensioeninstellingen;
m.
elektronischgeldinstellingen, verdeeld in:
2.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere categorieën worden vastgesteld.
1.
De in
artikel 6, tweede lid, bedoelde categorieën van financiële ondernemingen, uitgevende instellingen en pensioenfondsen zijn, voor zover het door de Autoriteit Financiële Markten in rekening te brengen kosten betreft:
a.
clearinginstellingen en banken die het bedrijf van clearinginstelling uitoefenen;
c.
financiële instellingen, verdeeld in:
d.
verzekeraars, verdeeld in:
2°.
andere schadeverzekeraars of natura-uitvaartverzekeraars dan bedoeld onder 1°;
4°.
andere levensverzekeraars dan bedoeld onder 3°;
e.
beheerders die rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aanbieden en beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder, verdeeld in:
1°.
beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling en beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder als bedoeld in
artikel 2:65 van de wet;
2°.
beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling en beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder, aan wie, onderscheidenlijk waaraan, een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in
artikel 2:69a, eerste lid, is verleend;
3°.
beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling en beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder als bedoeld in de
artikelen 2:71 en
2:72 van de wet, die zijn overgegaan tot het aanbieden van rechten van deelneming;
g.
beleggingsondernemingen verdeeld in:
1°.
beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in
artikel 2:99 van de wet, die in de uitoefening van beroep of bedrijf in Nederland uitsluitend adviseren over financiële instrumenten;
2°.
beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in
artikel 2:99 van de wet, die in de uitoefening van beroep of bedrijf in Nederland niet of niet uitsluitend voor eigen rekening in Nederland beleggingsactiviteiten verrichten of beleggingsdiensten verlenen;
3°.
beleggingsondernemingen met zetel in Nederland waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in
artikel 2:99 van de wet, die uitsluitend in de uitoefening van beroep of bedrijf voor eigen rekening in Nederland beleggingsactiviteiten verrichten;
4°.
beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in
artikel 2:99 van de wet, die in Nederland een multilaterale handelsfaciliteit exploiteren of beheren;
5°.
beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in
artikel 2:99 van de wet, die in de uitoefening van beroep of bedrijf in Nederland financiële instrumenten overnemen of plaatsen bij aanbieding ervan, als bedoeld in
hoofdstuk 5.1 van de wet, met plaatsingsgarantie;
6°.
beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in
artikel 2:99 van de wet, die in de uitoefening van beroep of bedrijf in Nederland financiële instrumenten plaatsen bij aanbieding ervan, als bedoeld in
hoofdstuk 5.1 van de wet, zonder plaatsingsgarantie;
7°.
beleggingsondernemingen die in een andere lidstaat een vergunning hebben gekregen voor het verlenen van beleggingsdiensten onderscheidenlijk het verrichten van beleggingsactiviteiten, die in Nederland actief zijn;
8°.
houders van een met een multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is, die in Nederland actief zijn;
9°
beleggingsondernemingen die in Nederland een multilaterale handelsfaciliteit exploiteren waarvoor in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
h.
marktexploitanten, verdeeld in:
3°.
houders van een met een gereglementeerde markt vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is, die in Nederland actief zijn;
i.
uitgevende instellingen, verdeeld in:
l.
aanbieders van een financieel product, verdeeld in:
2°.
aanbieders van beleggingsobjecten;
1°.
adviseurs en bemiddelaars in een financieel product, daaronder begrepen herverzekeringsbemiddelaars, ondergevolmachtigde agenten en gevolmachtigde agenten;
2°.
adviseurs en bemiddelaars in een recht van deelneming in een beleggingsinstelling, niet zijnde een effect;
n.
betaaldienstverleners, verdeeld in:
2.
Bij ministeriele regeling kunnen nadere categorieën worden vastgesteld.
Artikel 9
Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks voor 15 januari de hoogte van de eenmalig in rekening te brengen bedragen, bedoeld in de
artikelen 2 en
3, vastgesteld.
1.
De hoogte van het bedrag, bedoeld in
artikel 4, wordt per geval vastgesteld door de toezichthouder.
2.
Het bedrag wordt op zodanige wijze gespecificeerd dat daaruit blijkt dat het overeenkomt met de door de toezichthouder voor de toepassing van
artikel 1:76, eerste lid, van de wet, werkelijk gemaakte kosten.
1.
Ter bepaling van de hoogte van het bedrag, bedoeld in
artikel 5, wordt bij ministeriële regeling jaarlijks voor 15 juli op voorstel van de toezichthouder per categorie een tarief vastgesteld. Onze Minister kan daarbij maatstaven hanteren en bandbreedtes bepalen en per bandbreedte een tarief vaststellen.
2.
De toezichthouder baseert zijn voorstel voor het in het eerste lid bedoelde tarief op de kosten die aan de desbetreffende categorie zijn toegerekend op de wijze, bedoeld in
artikel 6, en, in voorkomend geval, op de maatstafgegevens die betrekking hebben op het voorafgaande jaar, dan wel, indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, het daaraan voorafgaande jaar of het lopende jaar.
3.
Voor de categorieën van financiële ondernemingen waarvoor de hoogte van het tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt gerelateerd aan maatstafgegevens, bestaat de hoogte van het bedrag, bedoeld in
artikel 5, uit een jaarlijks voor 15 juli bij ministeriële regeling, op voorstel van de toezichthouder, per categorie vast te stellen minimumbedrag ter dekking van de minimale toezichtkosten per financiële onderneming in de desbetreffende categorie, vermeerderd met een bedrag dat:
a.
wordt gebaseerd op de kosten die per categorie zijn toegerekend op de wijze, bedoeld in
artikel 6, onder aftrek van het totaal van de aan de desbetreffende categorie in rekening te brengen minimumbedragen, en
b.
is doorberekend naar rato van de maatstafgegevens die betrekking hebben op het voorafgaande jaar dan wel, indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, het daaraan voorafgaande jaar of het lopende jaar.
1.
Ten aanzien van financiële ondernemingen die participeren in een stelsel van zelftoezicht, worden de bedragen, bedoeld in de
artikelen 9 en
11, derde lid, en de tarieven, bedoeld in
artikel 11, eerste lid, op voorstel van de toezichthouder verlaagd vastgesteld, voor zover deze bedragen of tarieven betrekking hebben op de toerekening van kosten van werkzaamheden die de toezichthouder verricht in verband met de uitvoering van zijn taak op grond van de
artikelen 2:75,
2:80,
2:86 en
2:92 van de wet.
2.
Als een stelsel van zelftoezicht als bedoeld in het eerste lid wordt aangemerkt een organisatorisch verband van marktpartijen dat zich ten doel stelt een doeltreffende bijdrage te leveren aan de uitvoering door de toezichthouder van het toezicht op de naleving van de wet en waarmee de toezichthouder een convenant heeft gesloten dat waarborgen biedt voor een adequaat zelftoezicht.
3.
Bij ministeriële regeling kan een korting worden verleend voor het elektronisch indienen van een aanvraag.
1.
Het bedrag, bepaald op basis van
artikel 11, wordt voor een financiële onderneming die niet eerder dan 1 februari van het lopende jaar onder een categorie valt, in rekening gebracht naar evenredigheid van het aantal maanden in het jaar dat de financiële onderneming onder de categorie valt, waarbij een gedeelte van een maand geldt als volledige maand.
2.
Aan een financiële onderneming die niet langer onder een categorie valt, wordt het bedrag terugbetaald naar evenredigheid van het aantal maanden van het jaar dat de financiële onderneming niet langer onder de categorie valt, waarbij een gedeelte van een maand geldt als volledige maand.
1.
Een financiële onderneming waaraan het bedrag, bedoeld in
artikel 5, in rekening wordt gebracht op grond van een maatstaf als bedoeld in
artikel 11, verstrekt binnen een door de toezichthouder te stellen redelijke termijn een opgave van haar maatstafgegevens.
2.
Indien een financiële onderneming niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn een opgave heeft gedaan of een kennelijk onjuiste of onvolledige opgave heeft gedaan, kan de toezichthouder een schatting doen van de maatstafgegevens.
1.
De toezichthouder bepaalt de wijze en het tijdstip van betaling van de bedragen, bedoeld in de
artikelen 2,
3,
4 en
5.
2.
Indien als wijze van betaling automatische incasso is overeengekomen, kan de toezichthouder bij het in rekening brengen van het bedrag per factuur een korting toepassen.
Artikel 16
Indien een financiële onderneming het vermogen heeft verkregen van een financiële onderneming die in het lopende jaar of in het voorafgaande jaar heeft opgehouden onder een categorie als bedoeld in
artikel 6, tweede lid, te vallen, wordt het bedrag ter vergoeding van de kosten, bedoeld in
artikel 5, eerste lid, die door de toezichthouder ten aanzien van laatstbedoelde financiële onderneming zijn gemaakt, in rekening gebracht bij de verkrijgende financiële onderneming, voor zover deze kosten niet reeds bij de laatstbedoelde financiële onderneming in rekening zijn gebracht.
Artikel 17
De toezichthouder kan
artikel 2 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van een reële en rechtvaardige kostendoorberekening, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 18
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 19
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bekostiging financieel toezicht.
's-Gravenhage, 12 oktober 2006
De Minister van Financiën ,
Uitgegeven de eenendertigste oktober 2006
De Minister van Justitie ,