Besluit van 28 november 2000, houdende regels voor beheer en de bestrijding van schade aangericht door dieren (Besluit beheer en schadebestrijding dieren)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 18 februari 2000, nr. TRCJZ/2000/1840, Directie Juridische Zaken;
Gelet op artikel 8 van richtlijn nr. 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103) en artikel 15 van richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);
Gelet op de beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 24 mei 1976 met betrekking tot de bescherming van de vogelstand (Trb. 1976, 108) en de beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 24 september 1984 strekkende tot de limitatieve opsomming van de te bezigen geweren en munitie bij de jacht op de onderscheiden wildsoorten (Trb. 1987, 2);
Gelet op de artikelen 15, eerste en tweede lid, 65, eerste lid, 68, eerste lid, onderdeel e, 72, 75, eerste en vierde lid, onderdeel c, en 76, eerste lid, van de Flora- en faunawet;
De Raad van State gehoord (advies van 26 mei 2000, no. W11.00.0067/V);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 21 november 2000, nr. TRCJZ/2000/9482, Directie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
wet:
Flora- en faunawet ;
b.
mistnetten: netten, in banen, aan het stuk of in bepaalde vorm, vervaardigd van garens van synthetische of kunstmatige vezels met een totale massa van minder dan 150 deniers (16,2 milligram per meter) en waarvan de maaswijdte gemeten over het garen, van knoop tot knoop, kleiner is dan 35 millimeter;
a.
de voorkoming en bestrijding van schade of belangrijke overlast veroorzaakt door steenmarters aan gebouwen of zich daarin of daarbij bevindende roerende zaken, en
b.
de voorkoming en bestrijding van schade veroorzaakt door vossen aan niet bedrijfsmatig gehouden vee;
c.
de voorkoming en bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn;
d.
de voorkoming en bestrijding van schade veroorzaakt door konijnen of vossen op sportvelden of industrieterreinen;
e.
het reguleren van de populatieomvang van dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn, met dien verstande dat vanwege dit belang slechts ontheffing kan worden verleend indien de aanleiding is gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied of de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;
f.
de voorkoming en bestrijding van schade veroorzaakt door dieren behorende tot een beschermde inheemse zoogdiersoort op begraafplaatsen.
b.
honden, niet zijnde lange honden;
g.
klemmen, niet zijnde pootklemmen;
i.
lokvogels, mits niet blind of verminkt;
j.
kunstmatige lichtbronnen;
k.
middelen die krachtens de
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn toegelaten of vrijgesteld, en
2.
Als middelen, bedoeld in
artikel 72, tweede lid, van de wet, waarmee de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis mogen worden bestreden, zijn aangewezen de middelen genoemd in de onderdelen a, b, e en g van het eerste lid.
3.
De middelen, genoemd in het eerste lid, onderdelen e, f en j, mogen niet worden gebruikt voor het doden of vangen van:
b.
dieren die behoren tot de soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, of in bijlage V, onderdeel a, bij richtlijn 92/43/EEG.
1.
Onverminderd
artikel 67, vierde lid, van de wet, worden de in
artikel 5 aangewezen middelen slechts gebruikt op gronden of in of aan opstallen, voorzover de grondgebruiker voor het betreden van de betrokken door hem gebruikte gronden of opstallen schriftelijk toestemming heeft verleend.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gebruiker van opstallen, niet zijnde grondgebruiker, in of aan de door hem gebruikte opstallen of op de daarbij behorende erven.
1.
Geweren voor het doden van dieren en munitie voor deze geweren voldoen aan het tweede tot en met twaalfde lid.
2.
Een geweer wordt slechts gebruikt door personen die in bezit zijn van een geldige jachtakte.
3.
Een geweer heeft een gladde loop met een kaliber van ten minste 24 en ten hoogste 12 of een getrokken loop met een nominaal kaliber van ten minste .22 inch of 5,58 millimeter.
4.
Een enkelloops hagelgeweer heeft een magazijn dat ten hoogste twee patronen kan bevatten.
5.
Een kogelgeweer heeft een magazijn dat ten hoogste twee patronen kan bevatten, tenzij het is voorzien van een grendelinrichting waarmee het wapen handmatig schot voor schot wordt geladen.
6.
Een geweer is niet voorzien van een geluiddemper, een kunstmatige lichtbron, een voorziening om de prooi te verlichten, een vizier met beeldomzetter, een elektronische beeldversterker of enig ander instrument om 's-nachts te schieten.
7.
Er wordt bij het doden van dieren met geweren geen gebruik gemaakt van hagel:
a.
waarvan de korrelgrootte een doorsnede van 3,5 millimeter overschrijdt, of
b.
die metallisch lood bevat.
8.
Er wordt bij het doden van dieren met geweren geen gebruik gemaakt van militaire kogelpatronen, met inbegrip van fosfor- of lichtspoorpatronen, noch van kogelpatronen met volmantel of kogels die niet vervormen bij het treffen.
9.
Geweren worden niet gebruikt:
a.
voor zonsopgang en na zonsondergang, met dien verstande dat wilde eenden waarop de jacht is geopend ook mogen worden gedood gedurende een half uur voor zonsopgang en een half uur na zonsondergang;
b.
in de bebouwde kommen der gemeenten en in de onmiddellijk aan die kommen grenzende terreinen;
c.
binnen de afpalingskring van een geregistreerde eendenkooi, en
d.
vanuit vliegtuigen of rijdende motorvoertuigen;
10.
Edelherten, damherten, en wilde zwijnen worden slechts gedood:
a.
op gronden waarvoor een faunabeheerplan geldt voor ten minste 5 000 hectare;
b.
met geweren met ten minste één getrokken loop, en
c.
met kogelpatronen van een kaliber van ten minste 6,5 millimeter voor getrokken loop waarvan de (tref)energie ten minste 2200 Joule op 100 meter afstand van de loopmond bedraagt.
11.
Reeën worden slechts gedood:
a.
op gronden waarvoor een faunabeheerplan geldt voor ten minste 5 000 hectare;
b.
met geweren met ten minste één getrokken loop, en
c.
met kogelpatronen voor getrokken loop waarvan de (tref)energie ten minste 980 Joule op 100 meter afstand van de loopmond bedraagt.
12.
Het tweede tot en met zesde lid en negende lid, onderdelen a en b, gelden niet voor het doden van huismussen en verwilderde rotsduiven met luchtdrukgeweren in gebouwen.
a.
Onze Minister heeft bepaald dat in enig jaar het leggen van lokvoer niet voldoende effectief is om het benodigde afschot anderszins te realiseren en
2.
Uiterlijk op 1 april van enig jaar wordt van de inzet van de methode en het resultaat daarvan telkenmale door de houder van de vergunning, bedoeld in
artikel 67, eerste lid, van de wet, of van de ontheffing bedoeld in
artikel 68, eerste lid, van de wet schriftelijke melding gemaakt bij het bestuursorgaan dat het besluit, bedoeld in onderdeel b, heeft genomen.
3.
Een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt door Onze Minister bekend gemaakt in de Staatscourant.
1.
Jachtvogels worden voor het vangen of doden van dieren slechts gebruikt door personen die in het bezit zijn van een geldige valkeniersakte.
2.
Kastvallen worden niet gebruikt voor het vangen van:
3.
Klemmen worden slechts gebruikt voor het vangen of doden van mollen, veldmuizen, bosmuizen, huismuizen, woelratten, bruine ratten, zwarte ratten, muskusratten en beverratten.
4.
Buidels worden slechts gebruikt voor het vangen en doden van konijnen.
5.
Levende lokvogels worden slechts gebruikt voorzover:
a.
het gefokte eksters, gefokte zwarte kraaien of gefokte kauwen betreft, als hulpmiddel voor het vangen van eksters, zwarte kraaien onderscheidenlijk kauwen, met vangkooien of met kastvallen die zodanig zijn vervaardigd dat in de kastval geen lichamelijk contact mogelijk is tussen de lokvogel en de te vangen vogel, en
b.
de lokvogels zijn voorzien van voldoende voedsel en water.
6.
Kunstmatige lichtbronnen worden uitsluitend gebruikt indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a.
het middel wordt gebruikt voor het vangen of doden van vossen;
b.
voor het gebruik is toestemming verleend door gedeputeerde staten.
7.
Aardhonden worden ten behoeve van het vangen en doden van vossen niet gebruikt in holen in de periode van 1 maart tot 1 september.
8.
Rodenators worden slechts gebruikt voor het vangen en doden van woelratten.
a.
hagelpatronen die metallisch lood bevatten;
b.
klemmen, met uitzondering van klemmen uitsluitend geschikt en bestemd voor het vangen en doden van mollen, zwarte ratten, bruine ratten of huismuizen;
c.
vallen, met uitzondering van kastvallen;
g.
netten geschikt en bestemd om te worden gebruikt voor het vangen van vogels.
Artikel 12
Een wijziging van
richtlijn 92/43/EEG gaat voor de toepassing van de artikelen van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.
Artikel 13
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 14
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beheer en schadebestrijding dieren.
's-Gravenhage, 28 november 2000
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Uitgegeven de zevende december 2000
De Minister van Justitie,