Besluit van 22 april 1993, houdende aanwijzing van de landen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder b, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, d.d. 14 april 1993, nr. 93M003013, in overeenstemming met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en van Defensie;
Gelet op artikel 21, eerste lid, onder b , van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
Als landen, bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder b , van de
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ( Stb. 1987, 635) worden aangewezen: Libië, Syrië, Libanon, Irak, Iran, Noord-Korea, China, Soedan;
de volgende GOS-landen: Rusland, Republiek Belarus, Oekraïne, Republiek Moldova, Republiek Armenië, Republiek Kazakistan, Republiek Uzbekistan, Turkmenistan, Republiek Tadzhikistan, Republiek Kyrsyzstan;
de volgende voormalige Sovjet Republieken: Republiek Azerbaydzkan, Republiek Georgië.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
's-Gravenhage, 22 april 1993
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
Uitgegeven de dertiende mei 1993
De Minister van Justitie,