Besluit aanvaarding voogdijen gezinsvoogdij-instellingen
De staatssecretaris van Justitie,
Gelet op artikel 62, aanhef en onder a, van de Wet op de jeugdhulpverlening (Stb. 1980, 360),
2.
Over het verzoek worden de kinderrechter en de raad voor de kinderbescherming in het arrondissement waar de instelling haar zetel heeft, gehoord.
Artikel 2
Indien daartoe naar het oordeel van de Minister van Justitie aanleiding bestaat, kan deze van de rechtspersoon verlangen dat hij zijn verzoek mondeling of schriftelijk nader toelicht.
Artikel 4
Over een voornemen tot intrekking van de aanvaarding worden de kinderrechter en de raad voor de kinderbescherming in het arrondissement waar de instelling haar zetel heeft.
Artikel 5
Van een besluit tot aanvaarding en de afwijzing daarvan, en van een besluit tot intrekking van de aanvaarding, wordt door de Minister van Justitie onverwijld mededeling gedaan aan het samenwerkingsverband, bedoeld in
artikel 14 van de Wet op de jeugdhulpverlening in de regio als bedoeld in artikel 4 van die wet, waarin de instelling is gevestigd, alsmede aan de kinderrechter en de raad voor de kinderbescherming in het arrondissement waar de instelling haar zetel heeft.
Artikel 6
In geval de rechtspersoon op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, op grond van de Beginselenwet voor de kinderbescherming (Stb. 1961, 403) was aanvaard, blijft artikel 1, tweede lid, buiten toepassing voor de behandeling van het eerste verzoek tot aanvaarding krachtens
artikel 60 van de Wet op de jeugdhulpverlening. In dit geval wordt het werkplan, bedoeld in artikel 1, eerste lid, in ieder geval zo spoedig mogelijk ingediend.
Artikel 7
Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Besluit aanvaarding voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen’ en treedt in werking met ingang van de dag volgende op die waarop het in de Staatscourant is bekendgemaakt.
's-Gravenhage, 8 december 1989