Beschikking tijdelijke inkomenssteun in de akkerbouw
De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Overwegende, dat de Raad van de Europese Gemeenschappen op 21 maart 1989 Verordening (EEG) nr. 768/89 tot instelling van een regeling inzake tijdelijke inkomenssteun in de landbouw heeft vastgesteld (PbEG 1989, L 84);
Overwegende, dat ingevolge deze verordening de Lid-Staten gemachtigd kunnen worden tot het tijdelijk verlenen van directe inkomenssteun aan landbouwbedrijven die bijzonder zijn getroffen door de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de aanpassing van de gemeenschappelijke marktordeningen;
Overwegende, dat het wenselijk is van deze mogelijkheid gebruik te maken voor de akkerbouwsector en dat daartoe regelen behoren te worden gesteld met inachtneming van Verordening (EEG) nr. 768/89 en Verordening (EEG) nr. 3813/89 van 19 december 1989 (PbEG 1989, L 371);
Gezien de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen bij beschikking C (90) 1325 def. van 2 juli 1990 (PbEG 1990, L 174);
Gelet op artikel 15 van de Landbouwwet (Stb. 1957, 342);
Gehoord het Landbouwschap en het Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten;
1.
In het kader van deze regeling wordt verstaan onder:
a.
raadsverordening :
Verordening (EEG) nr. 768/89 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 maart 1989, tot instelling van een regeling inzake tijdelijke inkomenssteun in de landbouw (PbEG 1989, L 84);
b.
commissieverordening :
Verordening (EEG) nr. 3813/89 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1989 tot vaststelling van de bepalingen ter uitvoering van de regeling inzake tijdelijke inkomenssteun in de landbouw (PbEG 1989, L 371), laatstelijk gewijzigd bij
Verordening (EEG) nr. 1279/90 (PbEG 1990, L 126);
c.
minister :
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
d.
directeur :
directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
e.
districtsbureauhouder :
districtsbureauhouder (DBH) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in wiens werkgebied het akkerbouwbedrijf van de aanvrager is gelegen;
f.
akkerbouw :
de sector van de landbouw die zich bezig houdt met de gemechaniseerde en grootschalige teelt van akkerbouwgewassen die als zodanig jaarlijks door de minister ten behoeve van de landbouwtelling worden vastgesteld;
g.
akkerbouwbedrijf :
bedrijf waarvan blijkens de landbouwtelling 1989 tenminste 2/3 van de produktie-omvang, uitgedrukt in bruto standaard saldi, afkomstig is uit de akkerbouw;
h.
marktordeningsgewassen :
gewassen, vermeld op de als
bijlage I bij deze beschikking gevoegde lijst;
j.
bruto standaardsaldo :
door het Landbouw Economisch Instituut berekende verhoudingsgetallen die een beoordeling mogelijk maken van de produktieomvang van het gehele bedrijf en van de afzonderlijke produktierichtingen;
k.
PIL :
Programma inkomenssteun in de landbouw zoals vastgesteld door de minister en opgenomen als bijlage II bij deze beschikking;
l.
hoofdberoep in de akkerbouw :
persoon die meer dan 75% van zijn arbeidstijd op het akkerbouwbedrijf werkzaam is;
m.
(landbouw)arbeidsjaareenheid :
1800 arbeidsuren per jaar;
n.
gezinsbedrijf in de landbouw :
bedrijf waarop naast het bedrijfshoofd één of meer leden van het gezin van het bedrijfshoofd werkzaam zijn;
o.
leden van het gezin :
de echtgeno(o)t(e) van het bedrijfshoofd respectievelijk de partner waarmee het bedrijfshoofd duurzaam samenleeft en bloedverwanten in de eerste graad van het bedrijfshoofd, die met hem een gezamenlijke huishouding voeren.
2.
In het kader van deze regeling wordt met betrekking tot de volgende begrippen verstaan hetgeen overeenkomstig de raadsverordening en de commissieverordening in het PIL daaronder wordt verstaan:
Artikel 2
Er wordt ter uitvoering van het bij en krachtens de raadsverordening bepaalde een PIL opgesteld op grond waarvan de minister overeenkomstig de bepalingen in de raadsverordening, de commissieverordening en deze regeling op aanvraag tijdelijke inkomenssteun in de akkerbouw kan verlenen.
1.
Inkomenssteun kan worden verleend aan natuurlijke en rechtspersonen.
2.
Inkomenssteun kan slechts worden verleend aan natuurlijke personen, indien:
a.
zij blijkens de gegevens van de landbouwtellingen van 1987 en 1988 als bedrijfshoofd voor eigen rekening en risico een akkerbouwbedrijf hebben geëxploiteerd;
b.
zij volgens de gegevens van de landbouwtelling van 1989 en op het moment van de indiening van de aanvraag als bedrijfshoofd hun hoofdberoep op dit bedrijf hebben respectievelijk als lid van het gezin een individuele arbeidsprestatie van tenminste 25% van een arbeidsjaareenheid op dit bedrijf leveren;
c.
blijkens de gegevens van de landbouwtelling van 1989 van de totale oppervlakte aan cultuurgrond van dit bedrijf tenminste 30% wordt gebruikt voor de teelt van marktordeningsgewassen;
d.
zij op het moment van de indiening van de aanvraag de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt;
e.
zij op het moment van indiening van de aanvraag geen recht hebben op een bijdrage ingevolge de Stimuleringsregeling bedrijfsbeëindiging en structuurverbetering in de akkerbouw (Stcrt. 1990, ...).
3.
Inkomenssteun kan slechts worden verleend aan rechtspersonen, indien:
a.
zij blijkens de gegevens van de landbouwtellingen van 1987 en 1988 voor eigen rekening en risico een akkerbouwbedrijf hebben geëxploiteerd;
b.
volgens de gegevens van de landbouwtelling van 1989 en op het moment van de indiening van de aanvraag de directeur/bedrijfsleider zijn hoofdberoep op dit bedrijf heeft;
c.
dit bedrijf op het moment van de indiening van de aanvraag voor eigen rekening en risico geëxploiteerd wordt en van de totale oppervlakte aan cultuurgrond van het bedrijf tenminste 30% wordt gebruikt voor de teelt van marktordeningsgewassen;
d.
de directeur/bedrijfsleider op het moment van indiening van de aanvraag de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt;
e.
de directeur/bedrijfsleider op het moment van de indiening van de aanvraag geen recht heeft op een bijdrage ingevolge de Stimuleringsregeling bedrijfsbeëindiging en structuurverbetering in de akkerbouw.
4.
Indien meer dan een natuurlijke persoon en/of rechtspersoon een akkerbouwbedrijf uitoefenen, kan inkomenssteun slechts worden verleend:
a.
indien zij blijkens de gegevens van de landbouwtellingen van 1987 en 1988 voor rekening en risico van hen gezamenlijk een akkerbouwbedrijf hebben geëxploiteerd;
b.
indien volgens de gegevens van de landbouwtelling van 1989 en op het moment van de indiening van de aanvraag het bedrijfshoofd respectievelijk de directeur/bedrijfsleider zijn hoofdberoep op dit bedrijf heeft;
c.
indien dit bedrijf op het moment van de indiening van de aanvraag voor rekening en risico van hen gezamenlijk geëxploiteerd wordt en van de totale oppervlakte aan cultuurgrond van het bedrijf tenminste 30% wordt gebruikt voor de teelt van marktordeningsgewassen;
d.
aan de natuurlijke personen dan wel de directeuren/bedrijfsleiders die op het moment van de indiening van de aanvraag de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt;
e.
aan de onder d bedoelde personen die op het moment van de indiening van de aanvraag geen recht hebben op een bijdrage ingevolge de Stimuleringsregeling bedrijfsbeëindiging en structuurverbetering in de akkerbouw.
5.
In de gevallen zoals bedoeld in het derde en vierde lid is het in het tweede lid onder b en d bepaalde van overeenkomstige toepassing op de leden van het gezin.
Artikel 4
Inkomenssteun kan slechts worden verleend, indien het overeenkomstig het PIL per arbeidsjaareenheid berekende totale gezinsinkomen gemiddeld over de boekjaren 1986/1987 en 1987/1988 minder bedraagt dan € 15.428,53 en tenminste 10% van het totale gezinsinkomen uit het landbouwbedrijf afkomstig is. Indien de boekjaren 1986/1987 en 1987/1988 niet representatief zijn voor de bepaling van de voorwaarde dat 10% van het totale gezinsinkomen uit het landbouwbedrijf afkomstig is, kan, op verzoek van de aanvrager, worden uitgegaan van het gemiddelde over de boekjaren 1982/1983-1984/1985.
1.
Overeenkomstig het in het PIL bepaalde wordt het inkomensnadeel op basis van het verschil tussen het gemiddelde inkomen in de periode van 1987 tot en met 1989 en het gemiddelde inkomen in de periode van 1980 tot en met 1984 bepaald op een vast bedrag per hectare marktordeningsgewas.
2.
Het niveau van de inkomenssteun wordt forfaitair op grond van het per hectare marktordeningsgewas bepaalde inkomensnadeel vastgesteld.
1.
de inkomenssteun wordt op basis van de gegevens van de landbouwtelling van 1989 berekend op grond van: -
de op het bedrijf gepresteerde arbeidsjaareenheden;-
het aantal hectaren marktordeningsgewas;
2.
De inkomenssteun wordt verleend ter aanvulling van het per arbeidsjaareenheid berekende totale gezinsinkomen, zoals bedoeld in artikel 4, tot ten hoogste € 15.428,53;
3.
De inkomenssteun bedraagt maximaal € 2.500,- per jaar per arbeidseenheid van het betrokken bedrijf en maximaal € 5.000,- per jaar per bedrijf;
4.
De inkomenssteun wordt ten hoogste gedurende vijf jaar vanaf de eerste betaling verleend;
5.
Wanneer de inkomenssteun gedurende verschillende jaren wordt verleend wordt het bedrag als bedoeld in
artikel 5, tweede lid, elk jaar met 20% in waarde verlaagd;
6.
Geen uitkering van inkomenssteun vindt plaats indien het bedrag van de eerste betaling € 45,38 of minder bedraagt.
7.
Wanneer begunstigden als bedoeld in
artikel 3, tijdens de looptijd van het PIL de leeftijd van 65 jaar bereiken, komen zij slechts naar evenredigheid voor de maanden, voorafgaand aan die waarin zij deze leeftijd bereiken, voor inkomenssteun in aanmerking;
8.
Wanneer begunstigden als bedoeld in
artikel 3, tijdens de looptijd van het PIL een recht verkrijgen op een bijdrage ingevolge de Stimuleringsregeling bedrijfsbeëindiging en structuurverbetering in de akkerbouw, vervalt hun recht op inkomenssteun met ingang van de maand waarin het recht op voornoemde bijdrage ontstaat en komen zij slechts naar evenredigheid voor de daaraan voorafgaande maanden in aanmerking voor inkomenssteun.
1.
Om in aanmerking te komen voor inkomenssteun moet het bedrijfshoofd respectievelijk de directeur/bedrijfsleider in de periode van 6 augustus 1990 tot 16 oktober 1990, dan wel in de periode van 1 januari 1991 tot 16 februari 1991 een daartoe strekkende aanvrage indienen bij de DBH op een door de directeur vastgesteld formulier.
2.
De DBH is belast met het uitreiken en in ontvangst nemen van de aanvraagformulieren.
3.
De aanvraag dient vergezeld te gaan van bewijsstukken waaruit blijkt dat voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, het in de
artikelen 3 en 4 bepaalde.
4.
De aanvrager is verplicht om desgevraagd aanvullende gegevens te verstrekken, die de directeur nodig acht voor een beoordeling van de aanvraag in het kader van het in deze regeling en het PIL bepaalde.
1.
De directeur is met de uitvoering van deze regeling belast en beslist, namens de minister, op de aanvraag.
2.
Van de beslissing wordt de aanvrager in kennis gesteld.
3.
Indien de aanvraag wordt afgewezen wordt de beslissing met redenen omkleed.
1.
Onverminderd het in het Burgerlijk Wetboek bepaalde kan uitgekeerde inkomenssteun geheel of ten dele worden teruggevorderd in de mate waarin deze op grond van onjuiste, doch door de aanvrager voor juist verklaarde gegevens blijkt te zijn verleend, vermeerderd met de wettelijke rente over de periode vanaf het moment van uitbetaling tot aan het moment van terugbetaling.
2.
Indien wordt vastgesteld dat uitbetaling van de inkomenssteun ten onrechte is geschied als gevolg van ernstige onregelmatigheden van de betrokken begunstigde, wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag bovendien vermeerderd met een bijkomend bedrag gelijk aan 30% van de ten onrechte uitgekeerde inkomenssteun.
1.
Tegen een besluit genomen op grond van deze regeling kan de natuurlijke of rechtspersoon, die door dit besluit rechtstreeks in zijn belang is getroffen een bezwaarschrift indienen bij de minister.
2.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt 30 dagen.
3.
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit is verzonden of uitgereikt.
4.
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkheidsverklaring op die grond achterwege indien de betrokkene aantoont dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kan worden.
5.
Het bezwaar schorst niet de werking van het besluit waartegen het gericht is.
6.
Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en ten minste te bevatten:
a.
naam en adres van de indiener;
b.
dagtekening van het bezwaarschrift;
c.
een omschrijving, met vermelding van kenmerk en datum, van het besluit waartegen het bezwaar zich richt, zo mogelijk door medezending van een copie van het besluit;
d.
de gronden voor het bezwaar.
7.
Indien niet is voldaan aan het bepaalde in het zesde lid kan het bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard mits de indiener de gelegenheid heeft gehad binnen een door of vanwege de minister gestelde termijn het verzuim te herstellen.
1.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na die van haar bekendmaking in de Staatscourant.
2.
Zij kan worden aangehaald als ‘
Beschikking tijdelijke inkomenssteun in de akkerbouw ’.
's-Gravenhage, 1 augustus 1990
De van Landbouw en Visserij ,