Beschikking overgangsmaatregelen N.L.O.'s 1985
De minister van Onderwijs en Wetenschappen,
Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Experimentenwet onderwijs (Stb. 1970, 370);
De Onderwijsraad gehoord (advies van 20 juni 1985, nr. O.R.5/280 T),
1.
In dit hoofstuk zijn de begripsbepalingen van het
Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (Stb. 1985, 110) van toepassing.
2.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.
belanghebbende:
de directeur, de adjunct-directeur, de hoofddocent en de docent die op 31 maart 1985 aan een nieuwe lerarenopleiding is verbonden en op 1 april 1985 aan een nieuwe lerarenopleiding verbonden blijft;
b.
schaalsalaris:
een bedrag in een schaal dat behoort bij een normbetrekking.
Artikel A2. Uitsluiting
Het bepaalde in de overige artikelen van dit hoofdstuk is met van toepassing ten aanzien van de belanghebbende wiens betrekking op zijn verzoek op 31 maart 1985 wordt beëindigd en die aansluitend wordt belast met een functie waarbij een maximumsalaris behoort dat lager is dan het maximumsalaris dat behoort bij de functie die hem op grond van het bepaalde in
artikel B1 zou kunnen worden toebedeeld. De belanghebbende wordt in dat geval voor de toepassing van het bepaalde in de hoofdstukken I-P, I-Q of I-R van het rechtspositiebesluit onderwijspersoneel aangemerkt als belanghebbende die met ingang van 1 april 1985 in dienst treedt.
Artikel A3. Loonpeil
De aan de hand van dit hoofdstuk uit te voeren berekeningen geschieden op basis van het loonpeil dat geldt op 31 maart 1985.
Artikel A4. Verlof
Indien de belanghebbende op 31 maart 1985 verlof genoot volgens overeenkomstige toepassing van het bepaalde in een of meer van de hoofdstukken I-C, I-D of I-E van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, worden uitsluitend voor de toepassing van dit hoofdstuk dit verlof, alsmede de daarmee eventuele samenhangende vermindering van de bezoldiging buiten beschouwing gelaten.
Artikel A5. Anticumulatie
Ten aanzien van de belanghebbende op wiens bezoldiging op 31 maart 1985 in verband met andere door hem genoten inkomsten een anticumulatie als bedoeld in het
Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel zoals dat op die datum luidde, werd toegepast, wordt die anticomulatie voor de toepassing van het bepaalde in dit hoofdstuk buiten beschouwing gelaten.
1.
Aan de belanghebbende wordt per 1 april 1985 een functie toebedeeld volgens het bepaalde in de volgende leden.
2.
Als directeur blijft benoemd degene die op 31 maart 1985 reeds als zodanig aan een nieuwe lerarenopleiding was verbonden.
3.
Als adjunct-directeur blijft benoemd degene die op 31 maart 1985 reeds als zodanig aan een nieuwe lerarenopleiding was verbonden.
4.
Een van de adjunct-directeuren die op 31 maart 1985 waren aangewezen om de directeur bij afwezigheid te vervangen, wordt op 1 april 1985 tevens benoemd tot plaatsvervangend directeur.
5.
Tot leraar wordt benoemd de belanghebbende die op 31 maart 1985 als hoofddocent aan een nieuwe lerarenopleiding was verbonden.
6.
Tot leraar wordt benoemd de belanghebbende die op 31 maart 1985 als docent aan een nieuwe lerarenopleiding was verbonden.
7.
Aan een nieuwe lerarenopleiding worden de functies voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel I-R553 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel beschikbaar zijn per werkverband aan leraren toebedeeld in de omgekeerde volgorde van de afvloeiingsregeling op basis van de geldende bevoegdheidsvoorschriften.
8.
Dit artikel is niet van toepassing op de belanghebbende voor zover hij op 31 maart 1985 is belast met de waarneming van een afwezige belanghebbende.
1.
Voor de belanghebbende die tot directeur, tot adjunct-directeur of tot leraar wordt benoemd, wordt met ingang van 1 april 1985 een taakomvang vastgesteld gelijk aan de taakomvang waarmee hij op 31 maart 1985 was belast, dan wel, indien deze groter is, de hem op 31 maart 1985 gegarandeerde taakomvang.
2.
De taakomvang van de belanghebbende wordt uitgedrukt in een normbetrekking of een gedeelte daarvan. Deze taakomvang wordt vermeld in de akte van benoeming.
3.
Indien aan de belanghebbende op 31 maart 1985 een normbetrekking of een gedeelte daarvan is opgedragen welke niet in aanmerking kan worden gebracht voor garantie als bedoeld in de brief van de minister van Onderwijs en Wetenschappen van 9 februari 1982, kenmerk DI/SC/P/A-112.525, wordt met ingang van 1 april 1985 in de akte van benoeming aangegeven dat een daarmee overeenkomend deel van de taakomvang valt buiten het bepaalde krachtens artikel I-R553, vierde lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel. Het in de vorige volzin bedoelde deel van de taakomvang wordt aangemerkt als persoonsgebonden taakomvang als bedoeld in artikel I-R555 van bovenvermeld besluit.
1.
Voor de belanghebbende wordt op 1 april 1985 een schaalsalaris vastgesteld in het carrièrepatroon van de functie waarin hij wordt benoemd volgens het bepaalde in hoofdstuk I-Q dan wel I-R van het
Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel dat gelijk is aan het salaris bij een normbetrekking dat voor hem op 31 maart 1985 gold.
Artikel B4. Inpassing leraar
Het salaris bij een normbetrekking, bedoeld in
artikel B3, van de belanghebbende die wordt benoemd als leraar, bedoeld in
artikel B1, vijfde of zesde lid, wordt bepaald op het salaris bij een normbetrekking volgens de schaal en het salarisnummer die voor de belanghebbende op 31 maart 1985 in aanmerking werden genomen. Daarbij blijft een tijdelijke salarisverhoging ten gevolge van waarneming van een wegens ziekte of anderszins afwezige hoofddocent buiten beschouwing.
Artikel B5. Inpassing adjunct-directeur
Voor de belanghebbende die wordt benoemd tot adjunct-directeur als bedoeld in
artikel B1, derde of vierde lid, is het bepaalde in
artikel B4, eerste volzin, van overeenkomstige toepassing.
Artikel B6 . Inpassing directeur
Voor de belanghebbende die wordt benoemd tot directeur als bedoeld in
artikel B1, tweede lid, is het bepaalde in
artikel B4, eerste volzin, van overeenkomstige toepassing.
Artikel B7. Inpassing bij waarneming
Voor de belanghebbende, bedoeld in
artikel B1, zesde lid, die op 31 maart 1985 en 1 april 1985 belast is met de waarneming van een wegens ziekte of anderszins afwezige hoofddocent onderscheidenlijk leraar met de titel hoofddocent, en wiens salaris bij een normbetrekking op 31 maart 1985 hoger is dan dat salaris zonder de waarneming, wordt tevens een inpassing toegepast als bedoeld in
artikel B3 met inbegrip van de salarisverhoging vanwege de waarneming. Deze hogere inpassing wordt slechts voor de vaststelling van het schaalsalaris op en na 1 april 1985 toegepast zolang de betreffende waarneming voortduurt, met dien verstande dat deze toepassing tot uiterlijk 1 augustus 1985 kan plaatsvinden.
Artikel B8. Inpassing boven maximumsalaris
Indien het salaris van een belanghebbende bij een normbetrekking op 31 maart 1985, berekend volgens het bepaalde in de artikelen B4, B5 en B6, hoger is dan het maximum van de bij zijn functie behorende maximumschaal, geschiedt de inpassing op het schaalsalaris dat gelijk is aan zijn salaris bij een normbetrekking op 31 maart 1985, en wel in de laagste schaal waarvan het maximum gelijk is aan of hoger is dan het salaris bij een normbetrekking.
Artikel B9. Roosterwijziging
Met ingang van 1 april 1985 worden geen wijzigingen in de lesrooster ingevoerd welke uitsluitend zouden zijn veroorzaakt door de inwerkingtreding van dit hoofdstuk en de invoering van de hoofdstukken I-P, I-Q, I-R, V-P, V-Q en V-R van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel
1.
Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen C2 tot en met C5 van dit hoofdstuk en de
artikelen V-P1,
V-Q402,
V-Q403,
V-Q501,
V-R404 en
V-R501 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel wordt voor de belanghebbende een uitzicht op salarisvaststelling na 31 maart 1985 vastgesteld volgens het schaalsalaris dat voor hem op 1 april 2000 zou hebben gegolden in de functie die hij op 31 maart 1985 vervulde volgens de salarisvoorschriften krachtens artikel 22 van de bekostigingsbeschikking van de desbetreffende nieuwe lerarenopleiding, zoals die op die datum luidden, voor zover dat schaalsalaris hoger zou zijn dan het hoogste bedrag in schaal 10 als bedoeld in
bijlage 1A van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel .
2.
Bij de toepassing van deze paragraaf blijft behoudens bij de bepaling van het minimum uitricht, bedoeld in
artikel C5, buiten beschouwing het overgangsrecht als omschreven in
artikel 2 van de beschikking van de minister van Onderwijs en Wetenschappen van 23 juli 1981, kenmerk D1/AB 143.923.
3.
Met de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, voor zover het bepaalde in
artikel C7 zulks aangeeft, wordt gelijkgesteld degene die op 31 maart 1985 een ontslaguitkering genoot.
4.
Het in het eerste lid bedoelde uitzicht wordt uitgedrukt in het nummer van de laagste schaal waarvan het maximum gelijk is aan of hoger dan het schaalsalaris waarop uitzicht wordt gegeven, en het salarisnummer binnen die schaal waarbij dit schaalsalaris is vermeld.
1.
Voor de belanghebbende, bedoeld in
artikel B1, vijfde lid, wordt een uitzicht als bedoeld in
artikel C1 vastgesteld, op het salarisniveau volgens schaal 12 bij salarisnummer 7 als bedoeld in
bijlage 1A van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel .
Voor de belanghebbende, bedoeld in
artikel B1, zesde lid, wordt, indien zijn salaris op 31 maart 1985 werd berekend volgens schaal 7, 8, 9, 10 of 11 als bedoeld in
bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 , en daarbij in de bijlage bedoeld in artikel 22 van de bekostigingsbeschikkingen voor de nieuwe lerarenopleidingen zoals die op 31 maart 1985 luidde, als maximum salarisniveau voor betrokkene schaal 11 salarisancienniteit 6 was voorgeschreven, een uitzicht als bedoeld in
artikel C1 vastgesteld bij een salarisbedrag op 31 maart 1985 als in kolom A van schema 1 is genoemd op het salarisniveau dat daarnaast in kolom B is aangeduid.
Voor de belanghebbende, bedoeld in
artikel B1, zesde lid, wordt, indien zijn salaris op 31 maart 1985 werd berekend volgens schaal 8, 9, 10 of 11 als bedoeld in
bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 , en daarbij in de bijlage bedoeld in artikel 22 van de bekostigingsbeschikkingen voor de nieuwe lerarenopleidingen zoals die op 31 maart 1985 luidde, als maximum salarisniveau voor betrokkene schaal 11 ancienniteit 8 was voorgeschreven, een uitzicht als bedoeld in
artikel C1 vastgesteld bij een salarisbedrag op 31 maart 1985 als in kolom C van schema I is genoemd op het salarisniveau dat daarnaast in kolom D is aangeduid.
Voor de belanghebbende, bedoeld in
artikel B1, zesde lid, wordt, indien zijn salaris op 31 maart 1985 werd berekend volgens schaal 12 als bedoeld in
bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 dan wel met als eindschaal schaal 12 volgens schaal 10 of schaal 11 van die bijlage werd berekend, een uitzicht als bedoeld in
artikel C1 vastgesteld bij een salarisbedrag op 31 maart 1985 als in kolom E van schema III is genoemd op het salarisniveau dat daarnaast in kolom F is aangeduid.
2.
Voor de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid wordt, indien hij voor het vak of de vakken die hij aan de nieuwe lerarenopleiding verzorgt beschikt over een bewijs van bekwaamheid, dan wel, indien het het vak godsdienst betreft, beschikt over een getuigschrift, op basis waarvan hij, indien hij op 31 maart 1985 als leraar verbonden zou zijn aan enige school voor voortgezet onderwijs, bezoldigd zou worden volgens een 1-schaal, tevens een uitzicht vastgesteld op het in kolom B van schema IV genoemde salarisniveau bij de in kolom A vermelde leeftijd die betrokkene op 28 februari 1985 had.
Artikel C4. Vaststelling salarisuitzicht zittende directeur
Voor de belanghebbende, bedoeld in
artikel B1, tweede lid, wordt een uitzicht als bedoeld in
artikel C1 vastgesteld op het salarisniveau volgens schaal 16 bij salarisnummer 7 als bedoeld in
bijlage 1A van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel .
Artikel C5. Minimum uitzicht
Voor de belanghebbende, voor wie volgens het bepaalde in de artikelen C1 en C2 een uitzicht zou moeten worden vastgesteld dat lager is dan het schaalsalaris dat voor hem per 1 april 1985 met toepassing van het bepaalde in
paragraaf B is berekend, wordt tevens een uitzicht vastgesteld op het laatstbedoelde salarisniveau dat uitsluitend van toepassing is aan een nieuwe lerarenopleiding zolang de belanghebbende zonder een onderbreking van langer dan 2 maanden als zodanig in dienst blijft bij een nieuwe lerarenopleiding in een functie als leraar met een maximumschaal die ten minste gelijk is aan die welke voor hem geldt in de functie waarin hij op 1 april 1985 benoemd is.
Artikel C6. Afgifte verklaring
De belanghebbende ontvangt binnen twee jaar na 1 april 1985, doch uiterlijk op de datum waarop hij wordt ontslagen, een door het bevoegd gezag opgestelde en door de minister van Onderwijs en Wetenschappen gewaarmerkte verklaring waarin het volgens dit hoofdstuk vastgestelde uitzicht gedetailleerd is aangegeven. De hier bedoelde verklaring wordt slechts eenmaal verstrekt.
1.
Voor degene die op 31 maart 1985 in het genot was van een ontslaguitkering als bedoeld in
hoofdstuk 1-H van het
Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel , wordt een uitzicht vastgesteld indien hij voldoet aan de volgende voorwaarden:
a.
het ontslag terzake waarvan hij een ontslaguitkering geniet is hem verleend op of na 1 augustus 1983;
b.
het ontslag is verleend uit een betrekking als directeur, adjunct-directeur, hoofddocent of docent aan een nieuwe lerarenopleiding als bedoeld in
artikel A1, tweede lid onder a;
c.
de desbetreffende aanspraak op een ontslaguitkering is na de dag waarop het recht daarop is ingegaan zonder wezenlijke onderbreking blijven bestaan, waarbij een onderbreking van twee maanden of minder niet als een wezenlijke onderbreking wordt aangemerkt.
Het uitzicht wordt vastgesteld op de wijze als in
artikel C2, eerste lid, is aangegeven met dien verstande dat in dit artikel in plaats van het in de kolommen A, C onderscheidenlijk E van dat artikellid vermelde salarisbedrag op 31 maart 1985 wordt gelezen: het salarisbedrag volgens de schaal en het salarisnummer op basis waarvan de desbetreffende ontslaguitkering is berekend.
2.
Ten aanzien van degene die op 31 maart 1985 als directeur, adjunct-directeur, hoofddocent of docent in dienst was bij een nieuwe lerarenopleiding en aan wie met ingang van 1 april 1985 terzake van ontslag uit die betrekking een uitkering als bedoeld in
hoofdstuk 1-H van het
Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel is toegekend, is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
3.
In afwijking van het bepaalde in
artikel C6 wordt de verklaring, bedoeld in dit artikel, afgegeven door de minister van Onderwijs en Wetenschappen. Het bepaalde in
artikel C6 is overigens van overeenkomstige toepassing.
hoofdstuk II van Beschikking overgangsmaatregelen N.L.O.'s 1985">
De minister van Onderwijs en Wetenschappen geeft nadere regels voor de uitvoering van het bepaalde in
hoofdstuk II van deze beschikking.
1.
Deze beschikking treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van publikatie in de Nederlandse Staatscourant, en werkt terug tot en met 1 april 1985.
2.
Van deze beschikking wordt afschrift gezonden aan de Algemene Rekenkamer.