Beperkende bepalingen openbaarheid archiefbescheiden Bureau invordering
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op artikel 15, eerste lid, onder a van de Archiefwet 1995 en artikel 10 van het Archiefbesluit 1995;
Artikel 1
Met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt aan de openbaarheid van de naar het Algemeen Rijksarchief overgebrachte archiefbescheiden van het archief van het Bureau Invordering van het ministerie van Binnenlandse Zaken (1942) 1945-1960 (1976), de hierna volgende beperking gesteld.
1.
Raadpleging van bescheiden die betrekking hebben op nog levende personen, zoals vermeld in de inventarisnummers 1 tot en met 1984 is slechts mogelijk na ondertekening door de onderzoeker van het door het Algemeen Rijksarchief gehanteerde Formulier voor toestemming tot raadpleging van niet-openbare archieven; een exemplaar van dit formulier is als
bijlage bij dit besluit gevoegd.
2.
Het formulier, bedoeld in het eerste lid, kan achterwege blijven indien:
a.
de onderzoeker inzage vraagt in een dossier dat betrekking heeft op hemzelf;
b.
de onderzoeker kan aantonen dat de persoon in wiens dossier hij inzage wil hebben is overleden;
c.
de onderzoeker een verklaring kan overleggen waaruit blijkt dat de persoon op wie een dossier betrekking heeft toestemming geeft voor inzage;
d.
er in de gevraagde dossiers geen namen van nog levende personen voorkomen.
3.
Het formulier, bedoeld in het eerste lid, blijft achterwege indien een periode van 75 jaar na afsluiting van het betrokken dossier is verstreken.
Artikel 2
De directeur van het Algemeen Rijksarchief verplicht zich de archiefbescheiden in goede staat te bewaren of te doen bewaren, overeenkomstig het bij of krachtens de
Archiefwet 1995 bepaalde.
Artikel 3
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt gepubliceerd.