Verdovende Middelen (005.00) Beoordelingskader – Versie 2.0
1. Inleiding
In het op de
Wet deskundige in strafzaken gebaseerde
Besluit register deskundige in strafzaken (hierna: Brdis) heeft de wetgever het College gerechtelijk deskundigen (hierna: College) van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (hierna: NRGD) de taak gegeven om voor de registratie van aanvragers welomlijnde deskundigheidsgebieden te definiëren.
Het College omlijnt deskundigheidsgebieden met het doel duidelijkheid te verschaffen aan:
1.
Gebruikers van het register (bijvoorbeeld rechter, lid OM en advocaat); over de activiteiten waarmee een deskundige zich op het desbetreffende deskundigheidsgebied bezig houdt en over die activiteiten die daarbuiten vallen.
2.
Aanvragers (rapporteurs); over de grenzen van het deskundigheidsgebied waarvoor deze zich aan kunnen melden en de voorwaarden waaraan deze moeten voldoen om zich voor dit deskundigheidsgebied te kunnen laten registeren.
3.
Toetsers; over de grenzen van het deskundigheidsgebied zodat deze weten aan welke activiteiten de aanvrager te toetsen.
2.1. Inleiding
Binnen het deskundigheidsgebied Verdovende Middelen is een onderscheid te maken naar vier typen onderzoek:
1.
identificerend en kwantitatief onderzoek;
3.
productieprocesonderzoek;
4.
vergelijkend onderzoek.
Binnen deze vier typen onderzoek zijn verschillende vraagstellingen in twee fases relevant: de fase van het chemisch-fysisch onderzoek en de interpretatiefase. Bij alle typen onderzoek is van belang dat de deskundige in staat is op verantwoorde wijze monsters te nemen of bestaande bemonstering te analyseren. Ook dient bij alle typen onderzoek interpretatie plaats te vinden in de context van de relevante wetgeving, zoals de
Opiumwet , de Europese verordeningen waarnaar wordt verwezen in de
Wet voorkoming misbruik chemicaliën en de
Geneesmiddelenwet . De deskundige is zich bewust van zijn beperkingen hierin.
–
de aanwezigheid van middelen die staan vermeld op één van de lijsten van de
Opiumwet of de Europese verordeningen waarnaar wordt verwezen in de
Wet voorkoming misbruik chemicaliën ;
–
of een ander middel dat verkrijgbaar is op de drugsmarkt, zoals nieuwe psychoactieve stoffen en/of een middel dat kan vallen onder de
Geneesmiddelenwet , zoals versnijdingsmiddelen en vervalste medicijnen;
–
andere chemicaliën gebruikt bij productieprocessen.
Het kwantitatief onderzoek is gericht op het vaststellen van de concentratie en/of de hoeveelheid van de bovengenoemde middelen.
a.
De fase van chemisch-fysisch onderzoek
Hierbij zijn onder andere de volgende vraagstellingen relevant:
‘Zijn verdovende middelen of daaraan gerelateerde stoffen aantoonbaar, zo ja welke?’
‘Hoeveel van het middel is aanwezig?’
2.1.2. Sporenonderzoek
Ook het sporenonderzoek is gericht op het vaststellen van de aanwezigheid van de onder
2.1.1. genoemde middelen en stoffen. In dit geval betreft het onderzoek aan sporendragers (iets waarop een spoor aanwezig is of aanwezig kan zijn) of bemonsteringen die zijn verkregen van een verdachte sporendrager.a. De fase van chemisch-fysisch onderzoek
Hierbij zijn onder andere de volgende vraagstellingen relevant:
‘Zijn sporen van verdovende middelen of daaraan gerelateerde stoffen aantoonbaar?’
‘Zo ja, waar zijn deze sporen op de sporendrager aantoonbaar?’b. De fase van interpretatie
Op verzoek beschouwt de deskundige de waarschijnlijkheid van de resultaten van het chemisch-fysisch onderzoek in het kader van activiteitenscenario’s die kunnen hebben geleid tot de overdracht of verplaatsing van sporen van verdovende middelen.
2.1.3. Vergelijkend onderzoek
Vergelijkend onderzoek wordt uitgevoerd ter beantwoording van de vraag of verschillende monsters, partijen drugs of drugsprecursoren dezelfde herkomst hebben, waarbij met herkomst wordt bedoeld: een op enig moment als eenheid bestaande hoeveelheid materiaal dat in verschillende delen is onderverdeeld. De mogelijke overeenkomstige herkomst wordt onderzocht door kenmerken zoals fysische eigenschappen en chemische samenstelling te vergelijken.a. De fase van chemisch-fysisch onderzoek
Hierbij zijn onder andere de volgende vraagstellingen relevant:
‘Wat zijn de uiterlijke kenmerken en fysische eigenschappen van het onderzoeksmateriaal?’
‘Welke chemische componenten (bijvoorbeeld hoofdcomponent, versnijdingsmiddelen, bijproducten, oplosmiddelen) zijn aantoonbaar en wat zijn de (relatieve) concentraties?’b. De fase van interpretatie
Hierbij zijn onder andere de volgende vraagstellingen relevant:
‘Bevatten de onderzochte monsters of daarin verwerkte materialen verdovende middelen die dezelfde herkomst hebben?’
‘Hebben de onderzochte monsters of daarin verwerkte materialen dezelfde herkomst als eerder onderzocht materiaal (database)?’
De deskundige doet in deze fase een uitspraak over de waarschijnlijkheid van de resultaten tegen het licht van verschillende hypothesen.
2.1.4. Productieprocesonderzoek
Het productieprocesonderzoek is gericht op het vaststellen van welk middel op welke wijze is geproduceerd en welke afvalmiddelen bij deze processen zijn ontstaan. Het onderzoek naar aan verdovende middelen gerelateerde productieprocessen vindt voornamelijk plaats aan onderzoeksmaterialen die zijn veiliggesteld op een plaats delict (PD). Door de verkregen resultaten te combineren met informatie over de op PD aangetroffen situatie en materialen kan een uitspraak worden gedaan over de mogelijke processen en geproduceerde middelen.
Voorbeelden van deze processen zijn:
‘Productie van synthetische drugs en precursoren’
‘Extractie/conversie laboratorium van cocaïne’
‘Productie van versnijdingsmiddelen bijvoorbeeld ten behoeve van heroïne’
‘Versnijden, (her)verpakken of het maken van farmaceutische vormen van verdovende middelen, zoals tabletten of poeders’
‘Hasjiesj/ hasjiesjolie productie’
‘Cultivering en productie van cannabisproducten’a. De fase van chemisch-fysisch onderzoek
Hierbij zijn onder andere de volgende vraagstellingen relevant:
–
‘Is een middel aantoonbaar dat staat vermeld op één van de lijsten van de Opiumwet of de Europese verordeningen waarnaar wordt verwezen in de Wet voorkoming misbruik chemicaliën;
–
‘Of betreft het een ander middel dat verkrijgbaar is op de drugsmarkt, zoals nieuwe psychoactieve stoffen en/of een middel dat kan vallen onder de Geneesmiddelenwet, zoals versnijdingsmiddelen en vervalste medicijnen.‘
–
Betreft het andere chemicaliën gebruikt bij productieprocessen’;
En ‘zo ja, in welke concentratie of welke hoeveelheid?’b. De fase van interpretatie
Hierbij zijn onder andere de volgende vraagstellingen relevant:
‘Werd (ter plaatse) een middel als onder 2.1.4.a) vervaardigd
1 ?’
‘Welke productiemethoden zijn gebruikt of hadden toegepast kunnen worden?’
‘Welke middelen (precursoren) en apparatuur zijn aanwezig om het middel te kunnen
produceren?’
‘Wat is de productiecapaciteit van de op locatie aangetroffen apparatuur?’
‘Wat is de opbrengstverwachting van verdovende middelen op basis van de aangetroffen apparatuur en middelen?’
‘Aan welk productieproces zijn gedumpte materialen te relateren?’ (bij illegale afvaldumping)
2.2. Kernactiviteiten
Het verdovende middelenonderzoek heeft betrekking op monsters waarvan de verwachting bestaat dat:
–
die middelen bevatten die vermeld staan op één van de lijsten van de
Opiumwet of de Europese verordeningen waarnaar verwezen wordt in de
Wet voorkoming misbruik chemicaliën ;
–
het een ander middel betreft dat verkrijgbaar is op de drugsmarkt zoals nieuwe psychoactieve stoffen en/of een middel dat kan vallen onder de
Geneesmiddelenwet , zoals versnijdingsmiddelen en vervalste medicijnen;
–
of dat het chemicaliën betreft die gebruikt zijn bij productieprocessen en die niet van menselijke oorsprong zijn.
Het deskundigheidsgebied Verdovende Middelen is onder te verdelen in twee deelgebieden: Vergelijkend onderzoek en Productieproces onderzoek.
Voor beide deelgebieden geldt dat de deskundige in staat is om antwoord te geven op vraagstellingen op het gebied van identificerend, kwantitatief en sporenonderzoek in de fase van het chemisch-fysisch onderzoek (zie
2.1.1. onder a en
2.1.2 onder a).
Daarnaast is de deskundige die geregistreerd is voor Vergelijkend onderzoek in staat om vraagstellingen te beantwoorden op het gebied van vergelijkend onderzoek in zowel de interpretatiefase van het onderzoek (zie
2.1.3. onder b) als de fase van het chemisch-fysisch onderzoek (zie 2.1.3. onder a).
De deskundige die geregistreerd is voor Productieproces onderzoek is in staat om vraagstellingen te beantwoorden op het gebied van productieproces onderzoek in zowel de interpretatiefase van het onderzoek (zie
2.1.4. onder b) als de fase van het chemisch-fysisch onderzoek (zie 2.1.4. onder a).
2.3. Grenzen van het deskundigheidsgebied
De deskundige is zich bewust van de mogelijkheden en beperkingen van de beantwoording van de vraagstellingen in het kader van het sporenonderzoek in de interpretatiefase (zie
2.1.2 onder b).
De deskundige is zich ervan bewust dat het gebruik van standaardapparatuur en standaard werkwijzen niet automatisch leiden tot het herkennen en identificeren van nieuwe en tot voor kort onbekende stoffen óf laag gedoseerde stoffen.
3.1. Deelgebieden
Voor het deskundigheidsgebied 005.00 Verdovende Middelen kan een deskundige worden geregistreerd voor de volgende deelgebieden:
005.01 Vergelijkend onderzoek
005.02 Productieproces onderzoek
3.2. Registratie
Een deskundige kan afhankelijk van zijn expertise voor een of voor beide deelgebieden worden geregistreerd.
1. Inleiding
De kwaliteitseisen, geformuleerd in het tweede lid van
artikel 12 van het Brdis vormen de algemene criteria waarop de toetsing door het NRGD van forensisch deskundigen is gebaseerd. Het College formuleert voor elk deskundigheidsgebied op basis van de algemene criteria specifieke eisen.
Deel II geeft de registratie-eisen voor het deskundigheidsgebied Verdovende Middelen weer waaraan de deskundige moet voldoen die een aanvraag voor (her)inschrijving in het register indient.
De registratie-eisen verschillen per type aanvrager. Het NRGD onderscheidt twee typen aanvragers: de initiële aanvrager (A) en de heraanvrager (B). De initiële aanvrager is een rapporteur die nog niet eerder geregistreerd is geweest voor het deskundigheidsgebied waar de aanvraag op ziet. De heraanvrager is een deskundige die al is geregistreerd in het NRGD, al dan niet voor beperkte duur, voor het deskundigheidsgebied waar de aanvraag op ziet.
Deze twee typen aanvragers worden voorts als volgt onderverdeeld:
A.
Initiële aanvrager: een ervaren rapporteur (i) of een nieuwe rapporteur (ii).
i.
Een ervaren rapporteur heeft zelfstandig zaaksrapporten opgemaakt.
(ii)
Een nieuwe rapporteur is (nog) niet in staat geweest zelfstandig zaaksrapporten op te maken.
B.
Heraanvrager: een geregistreerde deskundige die na registratie voor een periode van vier jaar een aanvraag indient om zich te laten herregistreren (iii) en een geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag indient om zich te laten registreren voor een periode van vier jaar (iv).
2. Registratie-eisen
De algemene, ingevolge het tweede lid van
artikel 12 van het Brdis aan de te (her)registreren deskundige te stellen eisen zijn in onderstaande tekst in cursief opgenomen met een verwijzing naar de onderdelen (a t/m i). Bij de algemene eis volgen, indien van toepassing, een of meer specifieke eisen. Wanneer geen specifieke eis is aangegeven, is de desbetreffende algemene eis op zich reeds afdoende bevonden.
Het tweede lid van
artikel 12 van het Brdis luidt als volgt:
Een deskundige wordt op zijn aanvraag slechts als deskundige in strafzaken in het register ingeschreven wanneer hij naar het oordeel van het College:
Artikel 12(2) a. (...) beschikt over voldoende kennis van en ervaring binnen het eigen deskundigheidsgebied waarop de aanvraag betrekking heeft.
Een aanvrager dient
als algemene basis:
?
te werken op het niveau van iemand die in het bezit is van een academisch masterdiploma (zoals chemie, farmacie, farmaceutische wetenschappen);
?
in het bezit te zijn van een academisch masterdiploma waarin tenminste organische chemie (12 ECTS
2 ) en analytische chemie (12 ECTS) aan de orde zijn gekomen of een diploma van het hoger beroepsonderwijs (HBO) waarin tenminste organische chemie (12 ECTS) en analytische chemie (12 ECTS) aan de orde zijn gekomen;
?
kennis te hebben van de meest voorkomende:
?
illegale en recreatief gebruikte verdovende middelen, zoals cocaïne, heroïne, amfetaminen, barbituraten, cannabis, GHB en benzodiazepinen of daaraan gerelateerde stoffen (voorkomen, werking, gebruik);
?
(genees)middelen op de drugsmarkt;
?
grondige kennis te hebben van de analysetechnieken (kwalitatief en kwantitatief) gas- en vloeistofchromatografie, massaspectrometrie en infraroodspectroscopie en deze technieken adequaat te kunnen toepassen en bekend te zijn met andere analysetechnieken;
?
kennis te hebben van de syntheseroutes voor gangbare synthetische drugs en precursoren en de daarbij gevormde bijproducten en afvalstromen;
?
kennis te hebben van de productie van cocaïne en heroïne, de daarbij gevormde bijproducten en afvalstromen;
?
recente ervaring te hebben met het interpreteren en rapporteren van zaken; dit betekent voor dit deskundigheidsgebied dat een deskundige niet langer dan 1 jaar niet gerapporteerd mag hebben;
?
bekend te zijn met de voorgestelde literatuur en richtlijnen (zie
Bijlage A ) en de ontwikkelingen bij te houden op het gebied van nieuwe middelen, analysetechnieken en wetgeving;
?
bekend te zijn met de mogelijkheden en beperkingen van de beantwoording van vraagstellingen in het kader van de interpretatiefase van het sporenonderzoek (zie Omlijning
2.1.2. onder b).
en als specifieke basis:
Voor het deeldeskundigheidsgebied Vergelijkend onderzoek
–
in staat te zijn om vraagstellingen te beantwoorden in het kader van het vergelijkend onderzoek in de interpretatiefase (zie Omlijning
2.1.3. onder b)
–
in staat te zijn om vraagstellingen te beantwoorden in het kader van het identificerend en kwantitatief onderzoek, sporenonderzoek en vergelijkend onderzoek in de fase van het chemisch fysisch onderzoek (zie Omlijning
2.1.1. onder a,
2.1.2. onder a en
2.1.3. onder a)
Voor het deeldeskundigheidsgebied Productieprocesonderzoek
–
in staat te zijn om vraagstellingen te beantwoorden in het kader van het productieprocesonderzoek in de interpretatiefase (zie Omlijning
2.1.4 onder b)
–
in staat te zijn om vraagstellingen te beantwoorden in het kader van het identificerend en kwantitatief onderzoek, sporenonderzoek en productieprocesonderzoek in de fase van het chemisch fysisch onderzoek (zie Omlijning
2.1.1. onder a,
2.1.2. onder a en
2.1.4. onder a).
En
Onderscheiden per type aanvrager:
(i)
Een ervaren of (ii) een nieuwe rapporteur dient:
–
in de afgelopen 4 jaar aantoonbaar een minimum van 10 bij voorkeur uiteenlopende zaken (type onderzoek, verschillende middelen), die onderworpen waren aan collegial review, geïnterpreteerd en hierover gerapporteerd te hebben.
B.
Heraanvrager
Toelichting bij artikel 12 (2) a:
Collegial review
Onder collegial review verstaat het College het beoordelen van andermans werk in het kader van een continue kwaliteitsbewaking van iemands deskundigheid. Hierbij is geen sprake van een hiërarchische maar van een horizontale verhouding tussen ‘vakinhoudelijke’ collega’s. De reviewer ondertekent het rapport niet. De reviewer hoeft niet werkzaam te zijn bij dezelfde instantie.
Verzoek om uitzondering
Indien de aanvrager wil dat het College een uitzondering voor hem maakt omdat de aanvrager wegens omstandigheden nog niet (volledig) aan de eis van
12 (2) onder a van het Besluit voldoet, dient de aanvrager hiertoe bij het College een verzoek in te dienen. Het gemotiveerde verzoek moet als begeleidende brief bij de (her)aanvraag worden ingediend.
Artikel 12(2) b. (...) beschikt over voldoende kennis van en ervaring in het desbetreffende rechtsgebied en voldoende bekend is met de positie en de rol van de deskundige daarin.
(iii)
Een geregistreerde deskundige die na registratie een aanvraag tot herregistratie indient, dient:
–
in de afgelopen 4 jaar aantoonbaar een minimum van 10 bij voorkeur uiteenlopende zaken (type onderzoek, verschillende middelen), die onderworpen waren aan collegial review, geïnterpreteerd en hierover gerapporteerd te hebben;
–
minimaal 40 uur per jaar in de afgelopen 4 jaar te hebben besteed aan deskundigheidsbevordering (bijvoorbeeld het bijwonen van congressen, het geven of volgen van cursussen, publicaties).
(iv)
Een geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag tot registratie indient, dient:
–
in de afgelopen 2 jaar aantoonbaar een minimum van 5 bij voorkeur uiteenlopende zaken (type onderzoek, verschillende middelen), die onderworpen waren aan collegial review, geïnterpreteerd en hierover gerapporteerd te hebben;
–
minimaal 20 uur per jaar in de afgelopen 2 jaar te hebben besteed aan deskundigheidsbevordering (bijvoorbeeld het bijwonen van congressen, het geven of volgen van cursussen, publicaties).
?
In het algemeen dient een aanvrager voldoende kennis te hebben van het Nederlandse strafrecht:
In aanvulling op bovenstaande eisen dient een aanvrager zich bewust te zijn van de mogelijke effecten van de specifieke Nederlandse wetgeving op de conclusies van zijn onderzoek. Daartoe dient een aanvrager over praktische kennis te beschikken van de
Opiumwet , de Europese verordeningen waarnaar wordt verwezen in de
Wet voorkoming misbruik chemicaliën en de
Geneesmiddelenwet (
artikelen 1,
18,
38 en
40).
Toelichting:
Voor (buitenlandse) deskundigen die overwegen een aanvraag voor inschrijving in het register in te dienen is
artikel 19 Brdis van belang. Overeenkomstig het bepaalde in dit artikel is een registratie voor beperkte duur mogelijk indien de aanvrager niet voldoet aan de eisen genoemd in
artikel 12, tweede lid, onder b.
Artikel 12(2) c. (...) in staat is de opdrachtgever inzicht te bieden in de vraag of en zo ja, in hoeverre de vraagstelling van de opdrachtgever voldoende helder en onderzoekbaar is om deze vanuit zijn specifieke deskundigheid te kunnen beantwoorden.
Een aanvrager dient:
?
context van het strafrecht:
•
Trias Politica, onderscheid privaat-, bestuurs- en strafrecht.
?
kennis van het strafprocesrecht:
•
onderzoek door de rechter-commissaris;
•
actoren in de strafrechtsketen (taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden);
•
regelgeving deskundige in het
Wetboek van Strafvordering (positie en bevoegdheden opdrachtgever, rechtspositie deskundige, positie en bevoegdheden van advocaat, vormen van tegenonderzoek, deskundigenregister in de strafrechtelijke context);
•
wettelijke besluitvormingskader van de rechter in de strafzaak (beslissingsschema
art. 350 Sv), ook met het oog op de relevantie van de opdracht aan de deskundige en op de vraagstelling;
•
verloop van de strafzaak ter zitting
•
de positie van de deskundige in de rechtsgang.
•
sancties en strafuitsluitingsgronden (zeer globaal).
?
kennis van de juridische context van de kwaliteitswaarborging van de deskundige en het onderzoek:
•
positie en rol van ketenpartners bij de kwaliteitsborging van de rapportage;
•
beroepscodes en verwante regelgeving in relatie tot de Gedragscode gerechtelijk deskundigen.
–
bekend te zijn met de beperkingen van zijn eigen onderzoek en dient te weten wanneer een andere deskundige binnen hetzelfde of een ander deskundigheidsgebied moet worden geraadpleegd of een vervolgonderzoek moet worden aanbevolen;
–
bekend te zijn met andere onderzoeksgebieden zoals dactyloscopie/DNA en de aspecten die invloed kunnen hebben op het eigen onderzoeksgebied (zoals de volgorde en planning van het onderzoek).
Artikel 12(2) d. (...) in staat is op basis van de vraagstelling volgens de daarvoor geldende maatstaven een onderzoeksplan op te stellen en uit te voeren.
Een aanvrager dient:
–
kennis te hebben van de voor- en nadelen van de verscheidene wetenschappelijke methoden (inclusief monstervoorbereiding en chemische analyse) gebruikt in het deskundigheidsgebied, zich bewust te zijn van de mogelijkheden en beperkingen van deze methoden, in staat te zijn deze uit te leggen;
–
kennis te hebben van de geldende richtlijnen (zie
bijlage A ).
Artikel 12(2) e. (...) in staat is onderzoeksmaterialen en -gegevens in een forensische context volgens de daarvoor geldende maatstaven te verzamelen, vast te leggen, te interpreteren en te beoordelen.
Een aanvrager dient:
–
in staat te zijn op verantwoorde wijze monsters te nemen (denk hierbij aan veiligheid, contaminatie en technische richtlijnen als Drug Sampling (zie
bijlage A ));
–
in staat te zijn bestaande bemonstering te toetsen aan de de geldende richtlijnen en zich bewust te zijn van de mogelijkheid van contaminatie.
–
kennis te hebben van het logisitieke proces met betrekking tot het onderzoeksmateriaal (chain of custody).
Artikel 12(2) f. (...) in staat is om de geldende onderzoeksmethoden in een forensische context volgens de daarvoor geldende maatstaven toe te passen.
Een aanvrager dient:
–
kennis te bezitten over kwaliteits- en controlesystemen voor het onderzoek;
–
kennis te bezitten over de meetonzekerheid van het eigen kwantitatieve onderzoek;
–
kennis te hebben van selectieprocedures met betrekking tot bemonsteren;
–
met behoud van validiteit bestaande onderzoeksmethoden aan te kunnen passen.
Artikel 12(2) g. (...) in staat is zowel schriftelijk als mondeling over de opdracht en elk ander relevant aspect van zijn deskundigheid gemotiveerd, controleerbaar en in voor de opdrachtgever begrijpelijke bewoordingen te rapporteren.
Een aanvrager dient:
?
in staat te zijn, op basis van de resultaten, aan een leek te rapporteren over een interpretatie en conclusie (zowel schriftelijk als mondeling) en deze statistisch te ondersteunen waar relevant;
?
in staat te zijn hypothesen te formuleren en resultaten te interpreteren;
?
in staat te zijn de bewijswaarde van het onderzoek aan te kunnen geven (onderbouwing, aannames en beperkingen);
?
naast de vereiste administratieve gegevens (naam opdrachtgever, datum opdracht, datum rapport, referentie opdrachtgever, eigen referentie, nummer en type bijlagen, etc.) dient een rapport de volgende onderdelen te bevatten:
Artikel 12(2) h. (...) in staat is een opdracht te voltooien binnen de daarvoor gestelde of afgesproken termijn.
Artikel 12(2) i. (...) in staat is zijn werkzaamheden als deskundige onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer te verrichten.
Zie de op de website van het NRGD gepubliceerde Gedragscode NRGD die door het College gerechtelijk deskundigen is vastgesteld.
?
een beschrijving van het ontvangen materiaal, met informatie over de datum en wijze van aanlevering;
?
een specificatie van het onderzochte materiaal;
?
relevante achtergrondinformatie die de interpretatie van de onderzoeksresultaten zou kunnen beïnvloeden, met vermelding van wie de informatie afkomstig is, en wanneer en hoe de informatie verkregen is;
?
de vragen gesteld door de opdrachtgever, zo mogelijk in de vorm van hypothesen en waar relevant de communicatie daarover;
?
de gebruikte onderzoeksmethode(n);
?
de resultaten van het onderzoek;
?
de interpretatie van de resultaten van het onderzoek;
?
de conclusies, inclusief de gebruikte waarschijnlijkheidsschaal.
1. Inleiding
Om te beoordelen of een deskundige voldoet aan de eisen voor het deskundigheidsgebied Verdovende Middelen en in aanmerking komt voor registratie in het NRGD, schrijft het College de volgende toetsingsprocedure voor.
–
algemene gegevens als onderdeel van het aanvraagpakket;
–
bewijsstukken van competentie, waaronder:
A.
Initiële aanvrager
Verplicht
–
Een ervaren rapporteur en (ii) een nieuwe rapporteur:
Voor een aanvraag tot registratie voor het deeldeskundigheidsgebied Vergelijkend onderzoek:
bewijsstukken van huidig werkniveau;
certificaten van (bekwaamheids)testen of gevolgde cursussen;
een lijst van 10 zaaksrapporten, opgemaakt in de afgelopen vier jaar en die collegiaal gereviewd zijn; op de lijst staan in ieder geval rapporten inzake vergelijkend onderzoek en bij voorkeur rapporten inzake sporenonderzoek;
een minimum van 3 gedetailleerde zaaksrapporten die zijn opgemaakt in de afgelopen vier jaar, door het NRGD geselecteerd uit de lijst van zaaksrapporten;
een aanvrager mag ook zelf een zaaksrapport selecteren en aanleveren in aanvulling op de door het NRGD opgevraagde rapporten.
Voor een aanvraag tot registratie voor het deeldeskundigheidsgebied Productieprocesonderzoek:
bewijsstukken van huidig werkniveau;
certificaten van (bekwaamheids)testen of gevolgde cursussen;
een lijst van 10 zaaksrapporten, opgemaakt in de afgelopen vier jaar en die collegiaal gereviewd zijn; op de lijst staan in ieder geval rapporten inzake productieproces onderzoek en bij voorkeur rapporten inzake sporenonderzoek;
een minimum van 3 gedetailleerde zaaksrapporten die zijn opgemaakt in de afgelopen vier jaar, door het NRGD geselecteerd uit de lijst van zaaksrapporten.
een aanvrager mag ook zelf een zaaksrapport selecteren en aanleveren in aanvulling op de door het NRGD opgevraagde rapporten.
Voor een aanvraag tot registratie voor zowel Vergelijkend onderzoek als Productieprocesonderzoek:
bewijsstukken van huidig werkniveau;
certificaten van (bekwaamheids)testen of gevolgde cursussen;
een lijst van 10 zaaksrapporten, opgemaakt in de afgelopen vier jaar en die collegiaal gereviewd zijn; op de lijst staan in ieder geval rapporten inzake vergelijkend onderzoek en productieproces onderzoek en bij voorkeur rapporten inzake sporenonderzoek;
een minimum van 5 gedetailleerde zaaksrapporten die zijn opgemaakt in de afgelopen vier jaar door het NRGD geselecteerd uit de lijst van zaaksrapporten;
een aanvrager mag ook zelf een zaaksrapport selecteren en aanleveren in aanvulling op de door het NRGD opgevraagde rapporten.
Type (i) en (ii)
indien aanwezig
bewijs van deskundigheidsbevordering, verkregen door of tijdens het bijwonen van congressen en/of het geven of bijwonen van lezingen/cursussen en/of (collegiaal gereviewde) publicaties op het gebied van verdovende middelen. Het wordt aan de aanvrager overgelaten in welke vorm dit bewijs wordt geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van een logboek of door middel van certificaten;
een verklaring betreffende het accreditatieniveau van zijn werkomgeving, indien van toepassing.
B.
Heraanvrager
Verplicht
(iii)
Een geregistreerde deskundige die na registratie een aanvraag tot herregistratie indient:
Voor het deeldeskundigheidsgebied Vergelijkend onderzoek:
–
bewijsstukken van huidig werkniveau;
–
certificaten van (bekwaamheids)testen of gevolgde cursussen;
–
bewijs van deskundigheidsbevordering, verkregen door of tijdens het bijwonen van congressen en/of het geven of bijwonen van lezingen/cursussen en/of (collegiaal gereviewde) publicaties op het gebied van verdovende middelen. Het wordt aan de aanvrager overgelaten in welke vorm dit bewijs wordt geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van een logboek of door middel van certificaten;
–
een lijst van 10 zaaksrapporten, opgemaakt in de afgelopen vier jaar en die collegiaal gereviewd zijn; op de lijst staan in ieder geval rapporten van vergelijkend onderzoek en bij voorkeur rapporten van sporenonderzoek;
–
een minimum van 2 zaaksrapporten, opgemaakt in de afgelopen vier jaar en door de aanvrager zelf geselecteerd uit de lijst van zaaksrapporten.
Voor het deeldeskundigheidsgebied Productieproces onderzoek:
–
bewijsstukken van huidig werkniveau;
–
certificaten van (bekwaamheids)testen of gevolgde cursussen;
–
bewijs van deskundigheidsbevordering, verkregen door of tijdens het bijwonen van congressen en/of het geven of bijwonen van lezingen/cursussen en/of (collegiaal gereviewde) publicaties op het gebied van verdovende middelen. Het wordt aan de aanvrager overgelaten in welke vorm dit bewijs wordt geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van een logboek of door middel van certificaten;
–
een lijst van 10 zaaksrapporten, opgemaakt in de afgelopen vier jaar en die collegiaal gereviewd zijn; op de lijst staan in ieder geval rapporten inzake productieproces onderzoek en bij voorkeur rapporten inzake sporenonderzoek;
–
een minimum van 2 zaaksrapporten, opgemaakt in de afgelopen vier jaar en door de aanvrager zelf geselecteerd uit de lijst van zaaksrapporten.
Voor een aanvraag tot herregistratie voor zowel Vergelijkend onderzoek als Productieproces onderzoek:
–
bewijsstukken van huidig werkniveau;
–
certificaten van (bekwaamheids)testen of gevolgde cursussen;
–
bewijs van deskundigheidsbevordering, verkregen door of tijdens het bijwonen van congressen en/of het geven of bijwonen van lezingen/cursussen en/of (collegiaal gereviewde) publicaties op het gebied van verdovende middelen. Het wordt aan de aanvrager overgelaten in welke vorm dit bewijs wordt geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van een logboek of door middel van certificaten;
–
een lijst van 10 zaaksrapporten, opgemaakt in de afgelopen vier jaar en die collegiaal gereviewd zijn; op de lijst staan in ieder geval rapporten inzake productieproces onderzoek en bij voorkeur rapporten inzake sporenonderzoek;
–
een minimum van 4 zaaksrapporten, opgemaakt in de afgelopen vier jaar en door de aanvrager zelf geselecteerd uit de lijst van zaaksrapporten.
(iv)
Een geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag tot registratie voor vier jaar indient:
Voor het deeldeskundigheidsgebied Vergelijkend onderzoek:
–
bewijs van deskundigheidsbevordering, verkregen door of tijdens het bijwonen van congressen en/of het geven of bijwonen van lezingen/cursussen en/of (collegiaal gereviewde) publicaties op het gebied van verdovende middelen. Het wordt aan de aanvrager overgelaten in welke vorm dit bewijs wordt geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van een logboek of door middel van certificaten;
–
een lijst van 5 zaaksrapporten opgemaakt in de afgelopen twee jaar en die collegiaal gereviewd zijn; op de lijst staan in ieder geval rapporten inzake vergelijkend onderzoek en bij voorkeur rapporten inzake sporenonderzoek;
–
een minimum van 3 zaaksrapporten, opgemaakt in de afgelopen twee jaar, door de aanvrager zelf geselecteerd uit de lijst van zaaksrapporten.
Voor het deeldeskundigheidsgebied Productieproces onderzoek:
–
bewijs van deskundigheidsbevordering verkregen door of tijdens het bijwonen van congressen en/of het geven of bijwonen van lezingen/cursussen en/of (collegiaal gereviewde) publicaties op het gebied van verdovende middelen. Het wordt aan de aanvrager overgelaten in welke vorm dit bewijs wordt geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van een logboek of door middel van certificaten].
–
een lijst van 5 zaaksrapporten opgemaakt in de afgelopen twee jaar en die collegiaal gereviewd zijn; op de lijst staan in ieder geval rapporten inzake productieproces onderzoek en bij voorkeur rapporten inzake sporenonderzoek;
–
een minimum van 3 zaaksrapporten opgemaakt in de afgelopen twee jaar, door de aanvrager zelf geselecteerd uit de lijst van zaaksrapporten.
Toelichting:
In tegenstelling tot de initiële aanvrager mag de aanvrager in het kader van de herregistratie zaaksrapporten naar eigen keuze overleggen. Deze zaaksrapporten dienen een zo goed en breed mogelijk beeld geven van de competenties van de aanvrager. Van de aanvrager wordt daarom verwacht dat de zaaksrapporten de meer complexe en zwaardere zaken betreffen.
B.
Type (iii) en (iv)
indien aanwezig
–
een verklaring betreffende het accreditatieniveau van zijn werkomgeving, indien van toepassing, en indien dit niveau tijdens de registratieperiode is gewijzigd.
Toelichting:
De hiervoor genoemde lijst met zaaksrapporten bevat ten minste de volgende gegevens:
•
het type onderzoek: vergelijkend onderzoek, productieproces onderzoek of sporenonderzoek;
•
het type drugs/middelen;
•
het aantal nevenvraagstellingen;
•
welke bijzonderheden in deze zaak zijn te vermelden.
II.
Procedurele aspecten:
•
de rapporteur/supervisor, danwel
•
of de zaken collegiaal gereviewd zijn en door wie.
III.
Optreden in de rechtszaal:
•
of de deskundige in de rechtszaal heeft opgetreden in deze zaak.
IV.
Overige relevante aspecten.
3. De toetsingsprocedure
Voor alle deskundigheidsgebieden geldt dat de beoordeling plaatsvindt op basis van schriftelijke stukken, waaronder in ieder geval zaaksrapporten en bewijsstukken, in beginsel aangevuld met een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken uit de schriftelijke stukken.
Voor alle typen geldt dat de toetsing ook kan plaatsvinden op basis van nadere informatie zoals een onderzoek in open bronnen of andere gedetailleerde rapporten, indien dit noodzakelijk wordt geacht voor een adequate toetsing.
De toetsingswijzen voor de verschillende typen aanvragers zijn:
(i)
De ervaren rapporteur die een initiële aanvraag indient, wordt getoetst in de volgende fasen:
a.
administratief, door het Bureau NRGD;
b.
inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste drie personen op basis van het beschikbare schriftelijke materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist en twee vakinhoudelijke toetsers;
c.
inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken;
d.
beslissing van het College: registratie, registratie voor beperkte duur of geen registratie.
(ii)
De nieuwe rapporteur die een initiële aanvraag indient, wordt getoetst in de volgende fasen:
a.
administratief, door het Bureau NRGD;
b.
inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste drie personen op basis van het beschikbare schriftelijke materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist en twee vakinhoudelijke toetsers;
c.
inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken;
d.
beslissing van het College: registratie voor beperkte duur of geen registratie.
(iii)
De geregistreerde deskundige die na registratie een aanvraag tot herregistratie indient, wordt getoetst in de volgende fasen:
a.
administratief, door het Bureau NRGD;
b.
inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste twee personen op basis van het schriftelijke beschikbare materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist en vakinhoudelijke toetser;
c.
De toetsers toetsen eerst individueel, zonder overleg en bespreken daarna hun bevindingen met elkaar. Zijn zij unaniem in het oordeel dat de deskundige voldoet, dan volgt een positief advies aan het College.
In ieder ander geval volgt een nadere toetsing:
d.
inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC waaraan één vakinhoudelijke toetser wordt toegevoegd, afkomstig uit hetzelfde deskundigheidsgebied als de aanvrager op basis van het beschikbare schriftelijke materiaal;
e.
inhoudelijk, door de onder c. bedoelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager (in tweede instantie) duidelijk is gebleken;
f.
beslissing van het College: registratie, registratie voor beperkte duur of geen registratie.
(iv)
De geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag tot registratie indient, wordt getoetst in de volgende fasen:
a.
administratief, door het Bureau NRGD;
b.
inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste drie personen op basis van het schriftelijke beschikbare materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist en twee vakinhoudelijke toetsers;
c.
inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken;
d.
beslissing van het College: registratie, registratie voor beperkte duur of geen registratie.
Dit document wordt aangehaald als: Beoordelingskader Verdovende Middelen.
College gerechtelijk deskundigen