Beleidsregel van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 26 september 2007, nr. VO/S&O/2007/31695, houdende vrijstelling voor leerlingen in het voortgezet onderwijs die op een hoog niveau topsport bedrijven (Beleidsregel VO-scholen met een LOOT-licentie)
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op de artikelen 25 en 29, zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;
–
Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
–
WVO: de
Wet op het voortgezet onderwijs ;
–
Eindexamenbesluit: het
Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. ;
–
Inrichtingsbesluit: het
Inrichtingsbesluit W.V.O. ;
–
Stichting LOOT: de stichting Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport;
–
Olympisch Netwerk: regionale samenwerking van lokale partijen welke zich inzetten voor de professionalisering van de sport;
–
LOOT-leerling: de leerling die als werkelijk schoolgaand staat ingeschreven bij de school en die door een Olympisch Netwerk of sportkoepel NOC*NSF als topsporter op tenminste toptalentniveau is aangewezen.
Artikel 2. Loot-licentie
De LOOT-licentie is een beschikking van de Minister die wordt verleend aan een bevoegd gezag om gedurende vier schooljaren te mogen afwijken van de inrichtings- en examenvoorschriften op de wijze zoals omschreven in de
artikelen 4 tot en met 9.
1.
Het bevoegd gezag kan een aanvraag voor een LOOT-licentie indienen bij Stichting LOOT.
2.
De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, dient ontvangen te zijn uiterlijk op 31 januari van enig jaar, zodat een eventuele toekenning op 1 augustus van datzelfde jaar kan plaatsvinden. Een aanvraag die na 31 januari wordt ontvangen, wordt afgewezen.
3.
De aanvraag dient te voldoen aan de volgende criteria:
a.
tenminste 40 LOOT-leerlingen,
b.
van het criterium onder a kan worden afgeweken door één school per provincie indien sprake is van tenminste 10 LOOT-leerlingen en ter bewerkstelliging is van regionale spreiding en
c.
de aangevraagde LOOT-licentie mag niet leiden tot verlies van LOOT-leerlingen van meer dan 10% bij één van de omliggende scholen met een LOOT-licentie.
4.
Stichting LOOT beoordeelt de aanvragen aan de hand van de criteria bedoeld in het derde lid en brengt voor 1 april van het betreffende kalenderjaar een advies uit aan de Minister.
5.
De Minister beschikt binnen een maand na ontvangst van het advies van de Stichting LOOT op de aanvraag voor een LOOT-licentie.
1.
Het bevoegd gezag dat beschikt over een LOOT-licentie mag voor LOOT-leerlingen afwijken van de normen voor onderwijstijd als gesteld in respectievelijk de
artikelen 10, tweede lid,
10b, tweede lid,
10d, tweede lid,
11c, eerste lid, onder b,
11f, onder b.en
12, vijfde lid van de WVO.
2.
Het bevoegd gezag richt voor LOOT-leerlingen als bedoeld in het eerste lid een onderwijsprogramma in dat per leerjaar tenminste omvat:
850 klokuren onderwijstijd in de eerste twee leerjaren vmbo, havo en vwo, alsmede in het derde leerjaar havo/vwo,
800 klokuren onderwijstijd in het derde leerjaar vmbo, het vierde leerjaar havo en het vierde en vijfde leerjaar vwo, en
550 klokuren onderwijstijd in het vierde leerjaar vmbo, het vijfde leerjaar havo en het zesde leerjaar vwo.
Artikel 6. Afwijking van vakken in de bovenbouw vmbo
Het bevoegd gezag mag afwijken van de bepalingen in de
artikelen 10, vijfde en zevende lid,
10b, vijfde en zevende lid, en
10d, vijfde en zevende lid, van de WVO en van de bepalingen in de
artikelen 22, eerste lid,
23, eerste lid, onder a en c,
24, eerste lid, onder a en c en
25, eerste lid, onder a, b en c van het Eindexamenbesluit door een LOOT-leerling in het vmbo ontheffing te verlenen voor:
a.
maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en één van de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans of drama;
b.
één of meer vakken of programmaonderdelen uit het vrije deel.
a.
lichamelijke opvoeding;
b.
maatschappijleer, algemene natuurwetenschappen en culturele en kunstzinnige vorming;
a.
lichamelijke opvoeding;
b.
maatschappijleer en culturele en kunstzinnige vorming;
1.
Stichting LOOT beoordeelt na vier schooljaren de LOOT-licentie aan de hand van de criteria bedoeld in
artikel 3, het derde lid, en brengt voor 1 april van het betreffende kalenderjaar een advies uit aan de Minister over verlenging van de LOOT-licentie met vier schooljaren.
2.
De Minister beschikt binnen een maand na ontvangst van het advies van de Stichting LOOT.
3.
Indien het aantal LOOT-leerlingen gedurende de looptijd van de LOOT-licentie structureel minder dan 40 leerlingen bedraagt zal de Minister niet tot verlenging overgaan. De eerste volzin is niet van toepassing voor zover het betreft een licentie afgegeven ter voldoening aan het criterium onder
artikel 3, derde lid, onder b.
4.
De bepalingen van de beschikking voor een LOOT-licentie blijven van toepassing op LOOT-leerlingen die op de datum van het verlopen van de LOOT-licentie nog niet de opleiding in het voortgezet onderwijs hebben afgesloten.
Artikel 11
Indien het Olympisch Netwerk gedurende de looptijd van de LOOT-licentie de aanwijzing tot LOOT-leerling intrekt, dient die leerling vanaf dat moment aan het reguliere onderwijsprogramma deel te nemen.
Artikel 12. Overgangsbepaling
Beschikkingen afgegeven vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregel worden geacht te zijn afgegeven op grond van deze beleidsregel.