Beleidsregel van De Nederlandsche Bank N.V. van 11 december 2006, nr. Juza/2006/02369/IH, houdende regels ingevolge artikel 76, eerste lid, van het Besluit prudentiële regels Wft met betrekking tot de wijze van uitoefening van de daarin aan haar gedelegeerde bevoegdheden (Beleidsregel partieel gebruik van de standaardbenadering onder de IRB)
De Nederlandsche Bank N.V.,
Na overleg met de representatieve organisaties;
Gelet op artikel 76, eerste lid, van het Besluit prudentiële regels Wft;
Artikel 1
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
a.
aanvrager : een bank of beleggingsonderneming die een aanvraag om toestemming als bedoeld in
artikel 76, van het Besluit, bij DNB heeft ingediend;
b.
Besluit : het
Besluit prudentiële regels Wft ;
c.
DNB : De Nederlandsche Bank N.V.;
d.
financiële onderneming : bank of beleggingsonderneming;
f.
Regeling : de
Regeling solvabiliteitseisen voor het kredietrisico ;
g.
wet : de
Wet op het financieel toezicht .
a.
de aanvrager aantoont dat de betreffende categorie vorderingen geen grote risico’s vertegenwoordigt;
b.
de aanvrager onderbouwt dat het aantal materiële tegenpartijen in de betreffende categorie dermate klein is dat de veronderstelling van voldoende granulariteit niet houdbaar is; en
c.
de aanvrager aantoont dat de ontwikkeling van een ratingsysteem dat voldoet aan de eisen van
hoofdstuk 3 van de Regeling niet mogelijk is respectievelijk slechts tegen tot onevenredige implementatielasten mogelijk is.
2.
Aan de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde voorwaarde is in ieder geval voldaan indien de aanvrager aantoont dat het merendeel van de tegenpartijen in de categorie een externe rating heeft.
a.
de aanvrager aantoont dat zij streeft naar een zo volledig mogelijke toepassing van de IRB over de gehele financiële onderneming;
b.
de aanvrager aantoont dat de naar kredietrisico gewogen posten van het totaal aan vorderingen waarvoor toestemming wordt gevraagd om deze buiten de IRB te houden, minder dan 15% van de totale naar kredietrisico gewogen posten bedraagt;
c.
de aanvrager over procedures beschikt die waarborgen dat de 15%-grens genoemd in het vorige onderdeel, periodiek wordt bewaakt; en
d.
de aanvrager over procedures beschikt die waarborgen dat zijn solvabiliteitsvereisten niet worden beïnvloed door intra-concern transacties die uitsluitend tot doel hebben voordeel te behalen uit de verschillen tussen de beschikbare benaderingen voor de bepaling van de solvabiliteitsvereisten voor het kredietrisico als bedoeld in de Regeling.
1.
Indien de naar kredietrisico gewogen posten van het totaal aan vorderingen waarvoor toestemming wordt gevraagd om deze buiten de IRB te houden, structureel meer bedraagt dan 10% van de totale naar kredietrisico gewogen posten, verzamelt de aanvrager voor die vorderingen die te zijner tijd als eerste onder de IRB zullen worden gebracht, de volgende gegevens:
a.
voor vorderingen die onder de categorieën, genoemd in
artikel 71, eerste lid, onderdelen a, b of c, van het Besluit vallen: de gegevens genoemd in
artikel 3:74, tweede lid, onderdelen e en f, van de Regeling, en de gegevens bedoeld in
artikel 3:74, vierde lid, onderdelen e en g, van de Regeling, voor zover deze betrekking hebben op gerealiseerde wanbetalingen;
b.
voor vorderingen die onder de categorie, genoemd in
artikel 71, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit vallen: de gegevens, genoemd in
artikel 3:75, tweede lid, onderdelen c, d en e, van de Regeling, voor zover deze betrekking hebben op gerealiseerde wanbetalingen.
2.
In afwijking van het vorige lid, kan de aanvrager er voor kiezen om vanaf implementatie permanent voor grotere onderdelen ten aanzien waarvan de in
artikel 76, eerste lid, onderdeel b van het Besluit bedoelde toestemming is verleend de in het vorige lid bedoelde gegevens te verzamelen.
2.
In afwijking van het eerste lid, is gedeeltelijke onderbrenging onder de IRB toch toegestaan indien de aanvrager aantoont dat:
a.
de ontwikkeling van een ratingsysteem dat voldoet aan de eisen, bedoeld in
hoofdstuk 3 van de Regeling niet mogelijk is respectievelijk slechts tegen onevenredige implementatielasten mogelijk is; en
b.
de keuze voor gedeeltelijke onderbrenging niet is ingegeven door redenen van kapitaalsarbitrage.
Artikel 7
Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel partieel gebruik van de standaardbenadering onder de IRB.
Amsterdam, 11 december 2006