Regeling van de Minister van Economische Zaken van 16 augustus 2013, nr. WJZ/13140027, houdende de vaststelling van een procedure voor het aanwijzen van een adviseur en de wijze waarop deze tot een advies komt inzake een tegemoetkoming in de planschade aangaande energie-infrastructuurprojecten (Beleidsregel advisering planschadeverzoeken)
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;
Artikel 1
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
–
besluit: het
Besluit ruimtelijke ordening ;
–
energie-infrastructuurproject: een project genoemd in
artikel 9b, eerste of tweede lid, of
20a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998,
artikel 39b, eerste lid, van de Gaswet,
artikel 141a, eerste lid, van de Mijnbouwwet of een ander project ten aanzien waarvan een besluit als bedoeld in
artikel 3:35, eerste lid, van de wet is genomen;
–
minister: de Minister van Economische Zaken;
–
wet: de
Wet ruimtelijke ordening .
1.
Ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag voor een tegemoetkoming in planschade als gevolg van een energie-infrastructuurproject, en voor een voorschot voor een dergelijke tegemoetkoming, wijst de minister een persoon aan als adviseur.
2.
Als de aanvraag kennelijk ongegrond is, of op grond van
artikel 6.1.3.1 van het besluit niet in behandeling wordt genomen, blijft aanwijzing van de adviseur achterwege.
1.
Indien de minister, voorafgaand aan of gedurende de werkzaamheden van de adviseur, van oordeel is dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte bestaat aan extra deskundigheid, wijst hij een commissie als adviseur aan.
2.
De minister wijst een voorzitter van de commissie aan. De voorzitter is verantwoordelijk voor de taakverdeling binnen de commissie.
Artikel 4
Een adviseur is niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van de minister. Ook is een adviseur op geen enkele wijze betrokken of betrokken geweest bij de planologische maatregel waarop de aanvraag is gebaseerd.
Artikel 5
De aanwijzing van een adviseur geschiedt binnen vier weken na betaling van het recht als bedoeld in
artikel 6.4, eerste lid, van de wet, tenzij toepassing wordt gegeven aan
artikel 6.1.3.1 Bro. In dat geval geldt als uiterste termijn voor aanwijzing van de adviseur vier weken na het verstrijken van de termijn waarop het bestuursorgaan bij toepassing van
6.1.3.1 Bro uiterlijk kan besluiten de aanvraag niet, onderscheidenlijk niet verder in behandeling te nemen.
1.
Voordat de minister de aanvraag voorlegt aan een adviseur, stelt hij de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en belanghebbenden als bedoeld in
artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet, schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van een adviseur.
2.
De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en belanghebbenden als bedoeld in
artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een aanvraag tot wraking van een adviseur bij de minister indienen.
3.
De minister beslist binnen vier weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking.
4.
Indien de minister het verzoek tot wraking gegrond verklaart, wijst hij binnen vier weken na het besluit tot gegrondverklaring een andere adviseur aan.
Artikel 7
De minister stelt aan de adviseur alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan noodzakelijke bescheiden ter beschikking.
1.
De adviseur organiseert in elk geval één hoorzitting, waar de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag toe te lichten en de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te geven.
3.
De adviseur is bevoegd aan betrokkenen binnen een aan hen te stellen termijn, overlegging van nadere gegevens of stukken te gelasten.
4.
De adviseur maakt met de aanvrager een afspraak ten behoeve van de plaatsopneming.
5.
De adviseur draagt er zorg voor dat van de hoorzitting en van de plaatsopneming verslagen worden gemaakt. De verslagen maken deel uit van het uit te brengen advies.
6.
Binnen zestien weken nadat de minister de aanvraag aan de adviseur heeft voorgelegd zendt de adviseur een concept van het advies aan
c.
eventuele andere betrokken bestuursorganen;
7.
Indien de aanvraag vergezeld gaat van een voorschotverzoek brengt de adviseur daarover binnen vier weken nadat de aanvraag aan hem is voorgelegd advies uit aan de minister.
8.
Op verzoek van de adviseur kan de minister de in het zevende lid genoemde termijn onder opgaaf van redenen verlengen met een daarbij aan te geven termijn van ten hoogste vier weken.
10.
Indien binnen de in het negende lid genoemde termijn:
a.
een reactie is ingediend, brengt de adviseur binnen vier weken na het verstrijken van die termijn een advies uit aan de minister, waarbij de ontvangen reacties zijn betrokken;
b.
geen reactie is ingediend, brengt de adviseur binnen twee weken na het verstrijken van die termijn een advies uit aan de minister.
Artikel 9
Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 10
Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel advisering planschadeverzoeken.
’s-Gravenhage, 16 augustus 2013