Beleidsregel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 februari 2013, nr. WJZ/486285 (10330), over de bevoegdheid tot het aanwijzen van onroerende monumenten als beschermd monument, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 (Beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2013)
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3, eerste lid, van de Monumentenwet 1988;
Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
wet:
Monumentenwet 1988 ;
aanwijzingsprogramma: overzicht van gebouwde monumenten of archeologische monumenten die de Minister voornemens is op grond van
artikel 3, eerste lid, van de wet aan te wijzen als beschermd monument.
Artikel 3. Aanwijzingsprogramma
Met het oog op de aanwijzing van gebouwde monumenten of archeologische monumenten als beschermd monument kan de Minister, de Raad voor cultuur gehoord, een aanwijzingsprogramma vaststellen.
1.
De Minister kan ambtshalve een gebouwd monument dat is vervaardigd voor 1940 aanwijzen als beschermd monument, indien:
a.
het monument is opgenomen in een aanwijzingsprogramma, of
1.
vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde kan worden aangemerkt als een nationaal of internationaal erkend monument van de Nederlandse architectuur, stedenbouw, landinrichting, bouwtechniek of ruimtegebonden kunst, en
2.
vanwege zijn hoge zeldzaamheid een onmiskenbare aanvulling vormt op de beschermde monumenten.
2.
Een aanwijzingsprogramma als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is in elk geval het aanwijzingsprogramma voor monumenten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
1.
De Minister kan ambtshalve een gebouwd monument dat is vervaardigd vanaf 1940 aanwijzen als beschermd monument, indien:
a.
het monument is opgenomen in een aanwijzingsprogramma, of
1.
vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde kan worden aangemerkt als een nationaal of internationaal erkend kenmerkend monument van de Nederlandse architectuur, stedenbouw, landinrichting, bouwtechniek of ruimtegebonden kunst, en
2.
Een aanwijzingsprogramma als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is in elk geval het aanwijzingsprogramma voor monumenten uit de periode vanaf 1959 tot en met 1965.
1.
Bij het opstellen van het aanwijzingsprogramma, bedoeld in
artikel 4, tweede lid, past de Minister de volgende criteria toe:
a.
het desbetreffende monument maakt deel uit van het samenhangende verdedigingsstelsel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in ruimtelijke en historisch-functionele zin,
b.
het desbetreffende monument is gebouwd voor een militair doel of is ingrijpend gewijzigd ten behoeve van dit doel, en
c.
het desbetreffende monument is in voldoende mate herkenbaar en gaaf.
d.
Inundatie- en schootsvelden worden niet opgenomen in het aanwijzingsprogramma, bedoeld in de eerste volzin.
2.
Bij het opstellen van het aanwijzingsprogramma, bedoeld in
artikel 5, tweede lid, past de Minister als criterium toe:
a.
het desbetreffende monument is een evidente mijlpaal in de ontwikkeling van de architectuur, stedenbouw, landinrichting, bouwtechniek of ruimtegebonden kunst in Nederland, wat onder meer blijkt uit een vooraanstaande positie en duiding in de nationale en internationale vakliteratuur, of
b.
het desbetreffende monument is een essentieel toonbeeld van de cultuurhistorische of sociaalhistorische ontwikkelingen van de wederopbouwperiode in Nederland.
a.
een positief behoudsperspectief heeft, zowel technisch als functioneel, en
b.
een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving.
a.
het monument is opgenomen in een aanwijzingsprogramma, of
1.
vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde kan worden aangemerkt als een nationaal of internationaal erkend monument, en
2.
een wezenlijke lacune opvult in het geheel van de beschermde archeologische monumenten.
a.
het desbetreffende monument kan vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde worden aangemerkt als een nationaal of internationaal erkend monument, en
b.
het desbetreffende monument vult een wezenlijke lacune op in het geheel van de beschermde archeologische monumenten.
3.
De
artikelen 4 tot en met 9 zijn niet van toepassing op een gebouwd monument of een archeologisch monument ten aanzien waarvan voor 1 januari 2009:
b.
de procedure, bedoeld in
artikel 3 van de wet, zoals dat artikel luidde op 31 december 2008, is aangevangen, of
c.
door of namens de Minister bij een belanghebbende dan wel bij een provincie of een gemeente het gerechtvaardige vertrouwen is gewekt dat het voornemen bestaat het gebouwde monument of het archeologische monument op grond van
artikel 3 van de wet, zoals dat artikel luidde op 31 december 2008, aan te wijzen als beschermd monument.
4.
Op een gebouwd monument of een archeologisch monument als bedoeld in het derde lid is de
Tijdelijke beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2007 van overeenkomstige toepassing.
5.
In afwijking van het derde en vierde lid zijn de
artikelen 4 tot en met 9 van overeenkomstige toepassing op een gebouwd monument of een archeologisch monument als bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a, dat is opgenomen in een aanwijzingsprogramma.
Artikel 11. Inwerkingtreding
Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2013.
Artikel 12. Citeertitel
Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2013.