1.
Deze afdeling is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, geheven ten behoeve van een van de landen of een staatkundig onderdeel daarvan.
2.
Tot de belastingen naar het inkomen en naar het vermogen behoren mede belastingen naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen uit vervreemding van roerende of onroerende goederen, belastingen naar waardevermeerdering, alsmede belastingen naar het gehele bedrag van door ondernemingen betaalde lonen.
3.
De bestaande belastingen waarop deze afdeling van toepassing is, zijn:
a.
zoveel Nederland betreft:
1°.
de inkomstenbelasting;
3°.
de vennootschapsbelasting;
4°.
de dividendbelasting;
5°.
de commissarissenbelasting;
6°.
de vermogensbelasting;
b.
zoveel Curaçao en Sint Maarten betreft:
1°.
de inkomstenbelasting;
1°.
de inkomstenbelasting;
3°.
de dividendbelasting.
1.
Inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen uit onroerende goederen gelegen of gevestigd binnen een van de andere landen, mogen in dat andere land worden belast, ook ingeval deze inkomsten deel uitmaken van de winst van een onderneming.
2.
De uitdrukking "onroerende goederen" omvat mede:
a.
mijnen, steengroeven en andere natuurlijke hulpbronnen, alsmede rechten tot opsporing, onderzoek of exploitatie van natuurlijke hulpbronnen en rechten op vaste en veranderlijke uitkeringen verkregen uit verlening of afstand van rechten tot opsporing, onderzoek of exploitatie van natuurlijke hulpbronnen;
b.
agrarische ondernemingen en bosbouwondernemingen.
3.
Onder inkomsten uit onroerende goederen worden verstaan voordelen uit onroerende goederen en uit vervreemding van onroerende goederen alsmede waardevermeerderingen van onroerende goederen.
4.
Bij het bepalen van de inkomsten uit onroerende goederen welke deel uitmaken van de winst van een onderneming, vindt
artikel 5, tweede en vierde lid, overeenkomstige toepassing.
1.
Winst uit onderneming - voor zover niet bestaande uit inkomsten uit onroerende goederen - genoten door een inwoner van een van de landen, mag in een van de andere landen worden belast indien en voor zover die winst is toe te rekenen aan een binnen dat andere land aangehouden vaste inrichting.
2.
De aan een vaste inrichting toe te rekenen winst wordt gesteld op de winst welke met de vaste inrichting zou zijn behaald, indien zij een onafhankelijke onderneming ware, die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden uitoefent onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden. Tussen de onderneming en de vaste inrichting in rekening gebrachte rente en royalty’s blijven daarbij buiten aanmerking.
3.
Aan een vaste inrichting wordt geen winst toegerekend op grond van enkele aankoop door de vaste inrichting van goederen ten behoeve van de onderneming. Indien de onderneming goederen aankoopt ten behoeve van een vaste inrichting in een der landen, wordt aan enkele aankoop geen winst toegerekend.
4.
De Ministers van Financiën van de betrokken landen kunnen gezamenlijk met betrekking tot bepaalde ondernemingen of groepen van ondernemingen bepalen dat de aan een vaste inrichting toe te rekenen winst wordt vastgesteld door uit te gaan van het bedrag van de totale winst van de onderneming, dan wel andere van het tweede en derde lid afwijkende regelingen treffen.
Artikel 6
Winst uit onderneming genoten door een inwoner van een van de landen uit het optreden als verzekeraar binnen een van de andere landen wordt geacht te zijn behaald met behulp van een vaste inrichting binnen dat andere land.
1.
Winst uit onderneming genoten door een inwoner van een van de landen uit het uitvoeren van bouw-, constructie-, montage-, graaf-, ontginnings-, bagger- of opruimingswerken of dergelijke werkzaamheden binnen een van de andere landen gedurende meer dan 183 dagen binnen een tijdvak van twaalf maanden, wordt geacht te zijn behaald met behulp van een vaste inrichting binnen dat andere land, voorzover die winst aan de werkzaamheden binnen dat land kan worden toegerekend.
2.
Onverminderd het eerste lid wordt de winst uit onderneming genoten door een inwoner van een van de landen uit het uitvoeren van een werk in de zin van het eerste lid binnen een van de andere landen, geacht te zijn behaald met behulp van een vaste inrichting in laatstbedoeld land, voor zover die winst aan de werkzaamheden binnen dat land kan worden toegerekend, ook indien het werk achtereenvolgens door verschillende ondernemers binnen dat land wordt uitgevoerd en de totale duur van de uitvoering van het werk 183 dagen binnen een tijdvak van twaalf maanden overschrijdt.
Artikel 8
Winst uit onderneming genoten door een inwoner van een van de landen uit het verrichten van luchtkarteringswerkzaamheden en andere werkzaamheden vanuit de lucht, gericht op de inventarisatie van natuurlijke hulpbronnen binnen een van de andere landen, wordt geacht te zijn behaald met behulp van een vaste inrichting binnen dat andere land, voor zover die winst aan de werkzaamheden binnen laatstbedoeld land kan worden toegerekend.
Artikel 9
Winst uit onderneming genoten door een inwoner van een van de landen uit het optreden als musicus, als artist of als beoefenaar van een tak van sport binnen een van de andere landen, wordt geacht te zijn behaald met behulp van een vaste inrichting binnen dat andere land.
1.
Ingeval in de handels- of financiële betrekkingen tussen twee van elkaar afhankelijke ondernemingen, waarvan de ene is gevestigd in een van de landen en de andere in een van de andere landen, voorwaarden bestaan welke afwijken van die welke zouden zijn gemaakt tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen, welke zonder deze voorwaarden zouden zijn opgekomen aan een van de ondernemingen, maar tengevolge van die voorwaarden haar niet zijn opgekomen, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.
2.
Als van elkaar afhankelijke ondernemingen worden aangemerkt ondernemingen welker kapitaal - geheel of ten dele, middellijk of onmiddellijk - is verschaft door dezelfde personen of welke - geheel of ten dele, middellijk of onmiddellijk - staan onder leiding of toezicht van dezelfde personen.
1.
Dividend genoten door een inwoner van een van de landen en verschuldigd door een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen, mag worden belast in eerstbedoeld land.
2.
Indien in het land waarvan een lichaam dat dividend verschuldigd is, inwoner is, bij wege van inhouding een belasting van dividenden wordt geheven, laat het eerste lid zodanige belasting onverlet met dien verstande, dat het tarief 15 percent niet te boven gaat.
3.
Het tarief van de in het tweede lid bedoelde belasting gaat onder nader te stellen voorwaarden ter verzekering van een juiste toepassing van dit artikel zowel naar doel als naar strekking 7,5 percent niet te boven indien het dividend wordt genoten door een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van het andere land en voor ten minste 25 percent van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van het lichaam dat het dividend verschuldigd is. Het tarief bedraagt onder nader te stellen voorwaarden ter verzekering van een juiste toepassing van dit artikel zowel naar doel als naar strekking in het in de vorige volzin bedoelde geval echter niet meer dan 5 percent indien het dividend in het land waarvan het lichaam dat het dividend geniet inwoner is, onderworpen is aan een belasting naar de winst met een tarief van ten minste 5,5 percent. In afwijking van de voorgaande twee volzinnen geldt met betrekking tot dividend dat wordt genoten door een lichaam dat inwoner is van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten en verschuldigd is door een lichaam dat inwoner is van Nederland het volgende:
a.
het tarief van de in het tweede lid bedoelde belasting zal 8,3 percent niet te boven gaan, indien het dividend wordt genoten door een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat voor ten minste 25 percent van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van het lichaam dat het dividend verschuldigd is en mits in Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten met de in het tweede lid bedoelde belasting formeel of in feite niet zodanig rekening wordt gehouden dat de feitelijke gecombineerde belastingdruk op het dividend overeenkomstig het eerste lid enerzijds en het tweede en derde lid anderzijds lager is dan 8,3 percent;
b.
een bedrag ter hoogte van de aldus afgedragen belasting zal onverwijld en zonder het stellen van aanvullende voorwaarden aan de overheid van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten worden overgemaakt;
indien blijkt dat bij de definitieve aanslagregeling in Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten over het betreffende jaar niet is voldaan aan de voorwaarde genoemd in onderdeel a van deze volzin, wordt het bedrag dat aan de overheid van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten wordt overgemaakt gekort met het hierop betrekking hebbende bedrag en wordt alsnog belasting geheven volgens de regeling van het tweede lid.
4.
De Minister van Financiën van het land van inwoning van de schuldenaar van een dividend stelt na overleg met de Ministers van Financiën van de andere landen vast onder welke voorwaarden de vermindering via een teruggaaf dan wel via een vrijstelling wordt verleend. De in de vorige volzin bedoelde Minister kan deze voorwaarden niet wijzigen dan nadat hij overleg heeft gepleegd met de andere Ministers. Een na vorenbedoeld overleg totstandgekomen wijziging vindt toepassing:
a.
indien zij in werking treedt voor 1 juli van enig kalenderjaar: met ingang van 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar;
b.
indien zij in werking treedt na 1 juli van enig kalenderjaar: met ingang van 1 januari van het tweede daaropvolgende kalenderjaar;
c.
indien de bedoelde Ministers zulks overeenkomen: met ingang van de datum van inwerkingtreding.
1.
Voordelen genoten door een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de landen, uit vervreemding van aandelen in of winstbewijzen van een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen, mogen worden belast in eerstbedoeld land.
2.
Het bepaalde in het eerste lid tast niet aan het recht van elk van de landen overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen die voortvloeien uit de vervreemding van aandelen in of winstbewijzen van een lichaam dat inwoner is van dat land, welke zijn genoten door een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de andere landen en in de loop van de laatste vijf jaren, al dan niet te zamen met zijn echtgenoot en zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad der zijlinie, voor meer dan een vierde gedeelte, en, al dan niet te zamen met zijn echtgenoot, voor meer dan een twintigste gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal van het lichaam onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is geweest.
1.
Rente - ook in de vorm van disconto - genoten door een inwoner van een van de landen en verschuldigd door een van de andere landen, een staatkundig onderdeel van een van de andere landen of een inwoner van een van de andere landen, mag worden belast in eerstbedoeld land.
2.
Indien in het land waarvan de persoon die de rente verschuldigd is, inwoner is, bij wege van inhouding een belasting van rente wordt geheven, laat het eerste lid een zodanige belasting onverlet met dien verstande, dat het tarief 10 percent niet te boven gaat. De vorige volzin vindt geen toepassing met betrekking tot rente verschuldigd door een land of een staatkundig onderdeel van een land.
1.
Indien de uiteindelijk gerechtigde van rente woonachtig is in Nederland en de uitbetalende instantie in Curaçao of Sint Maarten is gevestigd, heft Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten gedurende de in artikel 10 van de
Richtlijn 2003/48/EG bedoelde overgangsperiode bronbelasting, gedurende de eerste drie jaar van de overgangsperiode tegen een tarief van 15%, gedurende de volgende drie jaar tegen een tarief van 20% en daarna tegen een tarief van 35%. De uitbetalende instantie houdt de bronbelasting in op een wijze als omschreven in artikel 11, tweede en derde lid, van de
Richtlijn 2003/48/EG.
2.
Het opleggen van bronbelasting door Curaçao of Sint Maarten op grond van dit artikel belet Nederland niet de inkomsten te belasten overeenkomstig het nationale recht met inachtneming van de andere bepalingen in deze Rijkswet.
3.
Tijdens de overgangsperiode kunnen Curaçao en Sint Maarten bepalen dat een marktdeelnemer die rente uitbetaalt of een rentebetaling bewerkstelligt voor een in Nederland gevestigde entiteit als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de
Richtlijn 2003/48/EG, wordt aangemerkt als de uitbetalende instantie in plaats van de entiteit, en heffen zij de bronbelasting op die rente, tenzij die entiteit formeel heeft aanvaard dat haar naam en adres alsmede het totale bedrag van de rentebetaling die aan haar is verricht of voor haar is bewerkstelligd, worden meegedeeld overeenkomstig de laatste alinea van dat lid.
4.
Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten behoudt 25% van de opbrengsten van de bronheffing, bedoeld in het eerste lid, en draagt 75% van de opbrengsten af aan Nederland. Indien Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten overeenkomstig het derde lid bronbelasting heft, behoudt Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten 25% van de opbrengsten geheven op rentebetalingen aan in Nederland gevestigde entiteiten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn 2003/48/EG en draagt Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten 75% af aan Nederland. Die overdrachten vinden plaats uiterlijk in de zes maanden volgende op het eind van het belastingjaar van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten. Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten treft de maatregelen die nodig zijn om het systeem voor de verdeling van de belastingopbrengsten correct te doen functioneren.
5.
Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten voorziet in één van beide of beide procedures, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de
Richtlijn 2003/48/EG. Op verzoek van de uiteindelijk gerechtigde geeft de bevoegde autoriteit van Nederland, bedoeld in artikel 37 een verklaring af in overeenstemming met artikel 13, tweede lid, van de
Richtlijn 2003/48/EG.
6.
Voor de toepassing van dit artikel bepaalt Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten de procedures die nodig zijn om de uitbetalende instantie in staat te stellen de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde vast te stellen en dragen zorg voor de toepassing van deze procedures in Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten. Deze procedures voldoen aan de minimumnormen van artikel 3, tweede en derde lid, van de
Richtlijn 2003/48/EG, met dien verstande dat met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid, onderdeel a, en in het derde lid, onderdeel a, de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde worden vastgesteld op grond van de informatie waarover de uitbetalende instantie krachtens de toepassing van de desbetreffende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten beschikt. De bestaande vrijstellingen of ontheffingen die in voorkomend geval op verzoek aan uiteindelijk gerechtigden met woonplaats in Nederland zijn verleend, zijn evenwel niet langer van toepassing en aan die uiteindelijk gerechtigden worden geen verdere vrijstellingen of ontheffingen van dien aard verleend.
7.
Aan het einde van de overgangsperiode vindt artikel 10, derde lid van de
Richtlijn 2003/48/EG overeenkomstige toepassing.
1.
Royalty’s genoten door een inwoner van een van de landen en verschuldigd door een inwoner van een van de andere landen, mogen worden belast in eerstbedoeld land.
2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de uitdrukking "royalty’s" verstaan vergoedingen van welke aard ook toegekend voor het gebruik of het recht op gebruik van een auteursrecht of enig ander recht om enig wetenschappelijk, literair, dramatisch of muzikaal werk of ander werk op het gebied van de kunst weer te geven of na te maken, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een ontwerp, een geheim procédé of recept, als ook voor het gebruik of het recht op gebruik van bedrijfsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting en voor inlichtingen betreffende ervaring op het terrein van het bedrijfsleven of de wetenschap. Niet onder de uitdrukking "royalty’s" worden verstaan royalty’s, welke krachtens
artikel 4 worden beschouwd als inkomsten uit onroerende goederen.
3.
Voordelen uit de vervreemding van de in de eerste volzin van het tweede lid vermelde zaken, door een inwoner van een van de landen genoten uit een van de andere landen, mogen worden belast in het land van inwoning.
1.
Inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid binnen een van de andere landen mogen worden belast in dat andere land.
2.
In afwijking van het eerste lid mogen inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid binnen een van de andere landen worden belast in het land van inwoning, indien
a.
hij gedurende niet meer dan 183 dagen binnen een tijdvak van twaalf maanden verblijft in het land waarbinnen de arbeid wordt verricht, en
b.
de inkomsten niet worden betaald ten laste van een inwoner van dat land of ten laste van de winst welke is toe te rekenen aan een binnen dat land aangehouden vaste inrichting.
3.
Voor zoveel nodig in afwijking van het eerste lid mogen inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen als bestuurder of commissaris van een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen, worden belast in dat andere land.
4.
Pensioenen en soortgelijke inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen ter zake van vroeger binnen een van de andere landen verrichte niet-zelfstandige arbeid, ter zake van vroeger aan boord van vervoermiddelen verrichte niet-zelfstandige arbeid bedoeld in
artikel 16, alsmede ter zake van een vroeger beklede functie als bestuurder of commissaris van een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen, mogen worden belast in eerstbedoeld land.
5.
Voor de toepassing van dit artikel wordt niet-zelfstandige arbeid verricht aan boord van vervoermiddelen, welke het verkeer onderhouden tussen plaatsen binnen een van de landen, beschouwd als te zijn verricht binnen dat land.
6.
Indien de in het vierde lid bedoelde inkomsten worden genoten door een inwoner van een van de landen en die inkomsten geen periodiek karakter dragen, mogen die inkomsten voor zover zij worden genoten ter zake van een in een van de andere landen vroeger uitgeoefende dienstbetrekking, tevens in dat andere land worden belast. Van genieten in vorenbedoelde zin is mede sprake indien de aanspraak op die inkomsten wordt afgekocht, vervreemd, overgedragen, of wanneer op andere wijze over die aanspraak wordt beschikt.
Artikel 16
Voor zoveel nodig in afwijking van
artikel 15 mogen inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen uit niet-zelfstandige arbeid verricht aan boord van vervoermiddelen welke het verkeer onderhouden tussen plaatsen binnen een van de landen en plaatsen buiten dat land, dan wel tussen plaatsen buiten de landen, worden belast in het land van inwoning. Indien het land van inwoning die inkomsten niet belast, mogen zij belast worden in het land waarbinnen de werkelijke leiding van de onderneming is gevestigd. De aan boord van een schip of luchtvaartuig gevestigde leiding wordt beschouwd als te zijn gevestigd binnen het land van de thuishaven.
1.
Voor zoveel nodig in afwijking van
artikel 15 mogen inkomsten genoten uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid, welke worden betaald ten laste van een van de landen, worden belast in dat land.
2.
Met de in het eerste lid bedoelde inkomsten betaald ten laste van een van de landen worden gelijkgesteld inkomsten betaald ten laste van een publiekrechtelijke rechtspersoon van dat land en inkomsten betaald ten laste van een fonds van dat land of van die rechtspersoon.
3.
Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van:
a.
inkomsten genoten uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid ten behoeve van een onderneming;
b.
inkomsten genoten uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid door plaatselijk aangeworven werkkrachten of daarmede gelijk te stellen personen, voor zover zulks te hunnen aanzien door de Ministers van Financiën van de betrokken landen gezamenlijk is bepaald.
4.
Voor de toepassing van dit artikel worden onder "inkomsten genoten uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid" mede begrepen pensioenen en soortgelijke inkomsten genoten ter zake van vroeger verrichte niet-zelfstandige arbeid.
1.
In afwijking van
artikel 5 mag winst uit onderneming behaald met het vervoer te water of door de lucht van personen of goederen tussen plaatsen binnen een van de landen en plaatsen buiten dat land, dan wel tussen plaatsen buiten de landen, worden belast in het land waarbinnen de werkelijke leiding van de onderneming is gevestigd. Waar de werkelijke leiding is gevestigd wordt naar de omstandigheden beoordeeld. De aan boord van een schip of luchtvaartuig gevestigde leiding wordt beschouwd als te zijn gevestigd binnen het land van de thuishaven.
2.
De wetgever van elk van de landen kan bepalen, dat het eerste lid tussen dat land en beide of een van de andere landen buiten werking treedt, hetzij geheel, hetzij slechts voor zover betreft de winst uit onderneming behaald met vervoer te water, dan wel de winst uit onderneming behaald met vervoer door de lucht. De daartoe strekkende wettelijke regeling treedt niet in werking vóór de aanvang van het tweede kalenderjaar volgend op dat waarin de regeling is afgekondigd.
3.
Indien van de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, geldt tussen de betrokken landen, dat van het tijdstip af waarop het eerste lid buiten werking treedt, de eerste afdeling van hoofdstuk II niet van toepassing is op de winst waarop de wettelijke regeling van het tweede lid betrekking heeft.
4.
Een wettelijke regeling van een van de landen welke op grond van het tweede lid is getroffen, wordt bekend gemaakt in de andere landen op de in
artikel 48, tweede lid, voorgeschreven wijze.
Artikel 19
Inkomsten, welke worden genoten door een inwoner van een van de landen in de vorm van een aandeel in de winst van een onderneming waarvan de werkelijke leiding in een van de andere landen is gevestigd, en welke niet behoren tot de winsten en inkomsten waarvoor in de voorgaande artikelen van deze afdeling een regeling is getroffen, mogen worden belast in dat andere land.
Artikel 21
Niettegenstaande de overige bepalingen van deze afdeling mogen periodieke uitkeringen, welke ertoe strekken een persoon uit een van de landen die in een van de andere landen woont of verblijft voor studie - het verkrijgen van bedrijfs- of beroepservaring daaronder begrepen - in staat te stellen de kosten van onderhoud en studie te bestrijden, in dat andere land niet worden belast, indien zij niet worden betaald ten laste van dat land, van een inwoner van dat land of ten laste van de winst welke is toe te rekenen aan een binnen dat land aangehouden vaste inrichting.
1.
Vermogen van een inwoner van een van de landen mag worden belast in een van de andere landen voor zover het bestaat uit:
a.
Binnen dat andere land gelegen of gevestigde - al dan niet tot een onderneming behorende - onroerende goederen in de zin van
artikel 4;
b.
ander vermogen, dat behoort tot een binnen dat andere land aangehouden vaste inrichting van een onderneming ingeval de aan die vaste inrichting toe te rekenen winst in dat land mag worden belast.
2.
Andere dan de in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen van een inwoner van een van de landen mogen worden belast in het land van inwoning.
Artikel 23
Schulden - andere dan obligatieschulden - van een inwoner van een van de landen, welke verzekerd zijn door hypotheek op onroerende goederen gelegen of gevestigd binnen een van de andere landen, alsmede rente van zodanige schulden worden in dat andere land in aanmerking genomen als negatieve bestanddelen van het vermogen, onderscheidenlijk inkomen.
1.
Het land van inwoning kan in het inkomen of vermogen begrijpen de bestanddelen welke ingevolge de voorgaande artikelen van deze afdeling mogen worden belast in een van de andere landen met dien verstande, dat op de berekende belasting een vermindering wordt toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het totaal van de bestanddelen, welke in laatstbedoeld land - anders dan uitsluitend ingevolge
artikel 11, tweede en derde lid,
artikel 12, tweede lid, en
artikel 13, tweede lid - mogen worden belast, staat tot het totale belastbare inkomen of vermogen.
Artikel 23 wordt daarbij in aanmerking genomen.
2.
Het eerste lid laat onverlet de voorschriften van elk van de landen aangaande de bij de berekening van de in dat lid bedoelde vermindering in aanmerking te nemen verrekening van negatieve en positieve inkomensbestanddelen.
3.
De in een van de landen overeenkomstig
artikel 11, tweede of derde lid, en
artikel 13, tweede lid, bij wijze van inhouding geheven belasting van dividenden en rente, wordt in mindering gebracht op de in het land van inwoning ter zake van deze inkomsten verschuldigde belasting. De in het land van inwoning ter zake van deze inkomsten verschuldigde belasting wordt gesteld op een zodanig bedrag, dat tot de in dat land over het gehele inkomen berekende belasting in dezelfde verhouding staat als het bedrag van die inkomsten staat tot het totale belastbare inkomen. Indien evenwel die inkomsten in het land van inwoning naar een bijzonder tarief zijn belast, wordt in afwijking van de bepaling van de vorige volzin de in het land van inwoning ter zake van die inkomsten verschuldigde belasting gesteld op het daadwerkelijk volgens het bijzondere tarief ter zake van die inkomsten verschuldigde bedrag.
4.
Indien het land van inwoning geen belasting heft overeenkomstig
artikel 11, tweede of derde lid, dan wel belasting heft tot een lager percentage dan door de genoemde bepaling is toegestaan, is dat land niet verplicht de in het derde lid bedoelde vermindering te verlenen, onderscheidenlijk niet verplicht die vermindering tot een hoger percentage te verlenen dan het land overeenkomstig de genoemde artikelen zelf heft van dergelijke inkomsten.
5.
Indien Aruba, Curaçao of Sint Maarten geen belasting heft overeenkomstig
artikel 13, tweede lid, dan wel belasting heft tot een lager percentage dan door de genoemde bepaling is toegestaan, is Curaçao, onderscheidenlijk Aruba onderscheidenlijk Sint Maarten als land van inwoning niet verplicht de in het derde lid bedoelde vermindering – voor zover op rente betrekking hebbend – te verlenen, onderscheidenlijk niet verplicht die vermindering tot een hoger percentage te verlenen dan Aruba, Curaçao en Sint Maarten overeenkomstig artikel 13, tweede lid, zelf heffen van dergelijke inkomsten.
6.
Ingeval
artikel 12, tweede lid, toepassing vindt, staat dat land op zijn belasting over die voordelen een aftrek toe. Het bedrag van die aftrek is gelijk aan de belasting die is betaald over de genoemde voordelen in het land waarvan die aandeelhouder inwoner is, maar bedraagt in geen geval meer dan dat deel van de inkomstenbelasting, zoals berekend voor de aftrek is toegestaan, dat toerekenbaar is aan de genoemde voordelen.
7.
Indien de natuurlijke persoon als bedoeld in
artikel 12, tweede lid, in het land waarin hij inwoner is ter zake van die voordelen, zijnde het verschil tussen de overdrachtsprijs en de verkrijgingsprijs van de in die bepaling bedoelde aandelen of winstbewijzen, wordt onderworpen aan een tarief dat niet in belangrijke mate afwijkt van het tarief dat in het algemeen geldt voor inwoners van dat land en het tarief ter zake van die voordelen niet meer dan 10 punten afwijkt van het tarief dat over die voordelen geldt in het in
artikel 12, tweede lid, genoemde land, wordt, in afwijking in zoverre van het zesde lid, de vermindering als volgt berekend. Het in
artikel 12, tweede lid, eerstgenoemde land verleent op zijn belasting over die voordelen een aftrek ter grootte van de in dat land daarover verschuldigde belasting verminderd met 50% van de belasting die in het andere land over die voordelen is berekend voor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend. In het land waarvan die aandeelhouder inwoner is, wordt vervolgens de belasting die toerekenbaar is aan die voordelen alvorens een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend, verminderd met de in het in
artikel 12, tweede lid, eerstgenoemde land verschuldigde belasting.
8.
Indien een inwoner van een van de landen inkomsten verkrijgt die in overeenstemming met
artikel 15, zesde lid, in het andere land mogen worden belast, staat het andere land op zijn belasting over die inkomsten een aftrek toe. Het bedrag van die aftrek is gelijk aan de belasting die is betaald in eerstbedoeld land over de genoemde inkomsten, maar bedraagt in geen geval meer dan dat deel van de inkomstenbelasting, zoals berekend voor de aftrek is toegestaan, dat toerekenbaar is aan de genoemde inkomsten.
9.
Voor de toepassing van het zesde, zevende en achtste lid, stellen de bevoegde autoriteiten van het land waarvan de desbetreffende persoon inwoner is de bevoegde autoriteiten van het andere land op de hoogte van het deel van het betaalde bedrag aan belasting dat toerekenbaar is aan de in de desbetreffende leden bedoelde voordelen of inkomsten.
10.
Nederland zorgt ervoor dat het heffen van bronbelasting als bedoeld in
artikel 13a niet leidt tot dubbele belasting, overeenkomstig het bepaalde in artikel 14, tweede en derde lid, van de
Richtlijn 2003/48/EG of zorgt voor restitutie van de bronbelasting.
Artikel 25
Indien een houdstermaatschappij, welke is opgericht naar het recht van een van de landen, ingevolge
artikel 34, tweede lid, geacht wordt inwoner te zijn van een van de andere landen, mag - onverminderd het recht van dat andere land tot belastingheffing als ware dit artikel niet van toepassing - de winst van deze maatschappij in eerstbedoeld land worden belast naar een percentage dat 4 niet te boven gaat.