Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, nr. DMO-OHW-U-3065710, houdende regels omtrent de bekostiging van de uitvoering van de taken van de Pensioen- en Uitkeringsraad en de Sociale verzekeringsbank, genoemd inde Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Bekostigingsregeling Wuvo)
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gelet op artikel 9, tweede lid, van de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen en de artikelen 14, tweede lid, en 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a.
wet: de
Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen ;
b.
minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
f.
bestuurssectie: een sectie van de Raad waarin onderwerpen die niet direct samenhangen met beleid of casuïstiek worden voorbereid;
g.
product: een product als bedoeld in de
bijlage bij deze regeling;
h.
begrote productie: het geraamde aantal te realiseren eenheden product;
i.
realisatie productie: het aantal tot stand gekomen eenheden product;
j.
tarief: de vergoeding per eenheid product;
k.
normbegroting: de begroting die is opgesteld op grond van genormeerde financiële uitgangspunten;
l.
normproductie: het aantal eenheden product dat wordt gehanteerd bij de vaststelling van het tarief.
Artikel 2
De Raad zendt de minister jaarlijks vóór 1 oktober een begroting voor het daaropvolgende jaar en een meerjarenraming voor de vier jaren daarna.
Artikel 3
In de begroting en de meerjarenraming van de Raad worden de volgende onderdelen onderscheiden:
a.
bestuurskosten, te onderscheiden naar:
1.
kosten bezoldiging en schadeloosstelling leden van de Raad;
2.
overige bestuurskosten;
b.
afbouwkosten, te onderscheiden naar:
1.
kosten wachtgeldverplichtingen;
2.
kosten mobiliteitsbevordering;
3.
kosten loon herplaatsers.
1.
De voorzitter van de Raad wordt naar rato bezoldigd volgens het hoogste salarisnummer behorende bij schaal 17 als vermeld in
Bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 , uitgaande van een gemiddelde arbeidsduur van 18 uur per week.
2.
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad wordt naar rato bezoldigd volgens het hoogste salarisnummer behorende bij schaal 16 als vermeld in
Bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 , uitgaande van een gemiddelde arbeidsduur van 9 uur per week.
4.
De leden van de Raad, niet zijnde de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter, ontvangen voor hun werkzaamheden voor de Raad een schadeloosstelling. Gebaseerd op een uurloon dat is afgeleid van het hoogste salarisnummer behorende bij schaal 14, als vermeld in
Bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 , bedraagt deze voor:
a.
de werkzaamheden verbonden aan een plenaire vergadering € 393,68;
b.
de werkzaamheden verbonden aan een vergadering van de casuïstieksectie waarin minder dan vijftien zaken worden behandeld € 255,89;
c.
de werkzaamheden verbonden aan een vergadering van de casuïstieksectie waarin meer dan vijftien zaken worden behandeld € 393,68;
d.
de werkzaamheden verbonden aan een vergadering van de bestuurssectie € 255,89;
e.
de werkzaamheden verbonden aan een hoorzitting € 131,27;
f.
andere dan de onder a tot en met e genoemde werkzaamheden € 39,37 per uur.
5.
Indien een van de in het derde lid bedoelde leden de voorzitter vervangt bij:
a.
een plenaire vergadering, wordt het in dat lid onder a genoemde bedrag verhoogd met een toeslag van 30 procent;
b.
een vergadering van de casuïstieksectie, wordt het in dat lid onder b of c genoemde bedrag verhoogd met een toeslag van 10 procent.
6.
De bedragen genoemd in het derde lid worden aangepast overeenkomstig de aanpassing van de salarissen van de rijksambtenaren.
7.
De leden van de Raad hebben recht op een vergoeding voor reiskosten overeenkomstig het
Reisbesluit binnenland en het
Reisbesluit buitenland .
2.
De Raad en de accountant, bedoeld in het eerste lid, werken mee aan de door de Rijksauditdienst in te stellen onderzoeken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van die dienst.
Artikel 7
De Sociale verzekeringsbank zendt de minister jaarlijks vóór 1 oktober een begroting voor het daaropvolgende jaar en een meerjarenraming voor de vier jaren daarna betreffende:
Artikel 8
In de begroting en de meerjarenraming van de Sociale verzekeringsbank genoemd in
artikel 7, onder a, worden de volgende onderdelen onderscheiden:
b.
de overige kosten, te onderscheiden naar:
1.
kosten verbonden aan de vergoeding voor het opstellen van sociale rapportages en verzetsrapportages door de Stichting 1940–1945, de Stichting Pelita en de Stichting Joods Maatschappelijk Werk;
2.
kosten verbonden aan de vergoeding voor verificatiewerkzaamheden door het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen en het Nederlandse Rode Kruis;
3.
kosten verbonden aan keuringen door medisch specialisten, het opvragen van medische informatie, buitenlandse posten, door derden verrichtte incidentele werkzaamheden en proceskosten;
5.
kosten verbonden aan het extern beheer van de informatie en communicatie technologie;
6.
kosten verbonden aan de afbouw van de Afdeling Verzetsdeelnemers en Oorlogsgetroffenen;
7.
kosten verbonden aan de ondersteuning van de Raad.
1.
Op basis van de begroting, genoemd in
artikel 7, onder a, stelt de minister ten behoeve van de kosten, bedoeld in
artikel 8, onder a, een normbegroting vast. De minister kan kosten aanwijzen die niet onder de normbegroting vallen.
2.
Op basis van de normbegroting stelt de minister per product een tarief vast.
3.
De minister draagt zorg voor een driejaarlijkse herijking van de tarieven.
4.
De minister geeft bij de vaststelling van de tarieven aan welk deel aan de ontwikkeling van de lonen en welk deel aan de ontwikkeling van de prijzen wordt aangepast.
1.
Indien de begrote productie wezenlijk afwijkt van de normproductie kan de minister, na overleg met de Sociale verzekeringsbank, een tarief wijzigen.
2.
De Sociale verzekeringsbank kan een voorstel doen tot wijziging van een tarief.
1.
De bijdrage in de kosten, bedoeld in
artikel 8, onder a, bestaat uit de som van de per product volgens de navolgende formule berekende bedragen:
Pb x T.
In deze formule is:
Pb:
de begrote productie in de laatst ingediende begroting;
2.
In afwijking van het eerste lid kan de minister, na overleg met de Sociale verzekeringsbank, voor een naar aard te specificeren aantal eenheden van de begrote productie van een product, welke zich gezien de daaraan verbonden werklast en kosten onderscheiden van de gemiddelde werklast en kosten op basis waarvan het tarief, genoemd in
artikel 8a, tweede lid, is vastgesteld, de bijdrage in de kosten op een andere wijze vaststellen. In de formule, genoemd in het eerste lid, wordt daartoe Pb verlaagd met het aantal eenheden waarvoor de bijdrage op een andere wijze wordt vastgesteld.
Artikel 8d
De bijdrage, bedoeld in
artikel 8c, eerste lid, kan in de loop van enig jaar worden aangepast indien de ontwikkeling van de lonen of prijzen daartoe aanleiding geven.
1.
De minister beslist na de indiening van de begroting, genoemd in
artikel 7, onder a, over de goedkeuring van deze begroting en doet de Sociale verzekeringsbank voor 1 december een vaststelling van de bijdragen bedoeld in de
artikelen 8c en
9 toekomen.
4.
Met betrekking tot de bijdrage bedoeld in
artikel 8c, eerste lid, wordt in ieder geval medegedeeld de begrote productie en, voor zover van toepassing, het aantal eenheden waarop het bepaalde in
artikel 8c, tweede lid, van toepassing is en de wijze waarop de bijdrage zal worden vastgesteld.
5.
Met betrekking tot de bijdrage bedoeld in
artikel 9, eerste lid, wordt in ieder geval het door de minister vastgestelde bedrag medegedeeld.
2.
De bijdrage, bedoeld in
artikel 8c, eerste lid, wordt verhoogd dan wel verlaagd met de som van de per product volgens de navolgende formule berekende bedragen:
(Pr – Pb)T.
In deze formule is:
Pr:
de gerealiseerde productie;
Pb:
de begrote productie;
3.
Voor zover de vaststelling van de bijdrage afhankelijk is van de werkelijk gemaakte kosten worden de kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de bijdrage niet in aanmerking genomen.
Artikel 9a
De minister kan op verzoek van de Sociale verzekeringsbank de
artikelen 8a tot en met 8f en
9, eerste lid, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover strikte toepassing gelet op het belang dat deze artikelen beogen te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.
De Sociale verzekeringsbank en de in het eerste lid bedoelde accountant werken mee aan de door de Rijksauditdienst in te stellen onderzoeken betreffende de uitvoering van de taken, genoemd in
artikel 6 van de wet, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van die dienst.
Artikel 12
De Sociale verzekeringsbank verschaft de minister periodiek de volgende informatie:
a.
verbijzonderd naar de specifiekewet voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen waarop de aanvraag is gebaseerd dan wel waaraan het recht wordt ontleend, waarbij wordt aangegeven of de aanvrager of de pensioen- of uitkeringsgerechtigde in het binnen- of buitenland woonachtig is:
1.
het aantal ingediende aanvragen, verbijzonderd naar categorie, waarbij wordt aangegeven hoeveel daarvan tot een toekenning of afwijzing hebben geleid, dan wel nog niet zijn afgehandeld;
2.
het aantal ingediende bezwaarschriften, waarbij wordt aangegeven hoeveel daarvan gegrond zijn verklaard, dan wel nog niet zijn afgehandeld;
3.
het aantal ingediende beroepschriften;
4.
het aantal nieuwe vaststellingen verbijzonderd naar ‘ambtshalve’ en ‘op verzoek cliënt’;
5.
bestand pensioen- en uitkeringsgerechtigden in beheer, verbijzonderd naar betaalbare en niet betaalbare pensioenen en uitkeringen;
6.
anciënniteit van de voorraad nog niet afgehandelde eerste en vervolgaanvragen en bezwaarschriften;
7.
het percentage beslissingen dat binnen de termijn, binnen de verlengde termijn en buiten de termijn is genomen, verbijzonderd naar een beslissing op een eerste aanvraag, een vervolgaanvraag of een bezwaarschrift.
b.
het aantal ingediende aanvragen op basis van de
Tijdelijke vergoedingsregeling psychotherapie na-oorlogse generatie , waarbij wordt aangegeven hoeveel daarvan tot een toekenning of afwijzing hebben geleid, al dan niet gevolgd door een bezwaarschrift, dan wel nog niet zijn afgehandeld;
c.
het aantal vastgestelde fouten;
d.
het aantal ingediende klachten;
e.
de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek;
Artikel 13
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2011.
Artikel 14
Deze regeling wordt aangehaald als: Bekostigingsregeling Wuvo.