1.
Een ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde kan beroep instellen tegen:
a.
de plaatsing of overplaatsing overeenkomstig het bepaalde in de
artikelen 11,
13 en
14;
c.
de intrekking van de machtiging door Onze Minister als bedoeld in de
artikelen 50 en
51;
d.
de beslissing van het hoofd van de particuliere inrichting, niet zijnde een justitiële particuliere inrichting, inzake intrekking van verlof als bedoeld in
artikel 50, derde lid, indien het verlof op het moment dat het wordt ingetrokken een aaneengesloten periode van meer dan een week heeft geduurd;
e.
de beslissing van het hoofd van de particuliere inrichting, niet zijnde een justitiële particuliere inrichting, inzake de intrekking van het proefverlof als bedoeld in
artikel 51, derde lid;
f.
enige andere door Onze Minister genomen beslissing die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt;
2.
Het beroepschrift wordt behandeld door een door de Raad benoemde commissie van drie leden of buitengewone leden, die wordt bijgestaan door een secretaris.
4.
Met betrekking tot de behandeling van het beroepschrift zijn de
artikelen 56, vijfde lid,
58, tweede lid, derde lid, met uitzondering van de tweede volzin, vierde en vijfde lid,
59, vijfde lid,
60, eerste lid,
61,
62, eerste, tweede, derde en vijfde lid, en
64 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de commissie kan bepalen dat:
a.
omtrent het beroepschrift uitsluitend schriftelijk opmerkingen kunnen worden gemaakt;
b.
de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de commissie worden gemaakt;
c.
ingeval bij een ander persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen, betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.