1.
De betrokkene heeft het recht tegen de beslissing van de selectiefunctionaris op het bezwaar- of verzoekschrift voor zover dit betreft een gehele of gedeeltelijke ongegrondverklaring, onderscheidenlijk afwijzing als bedoeld in de
artikelen 18 en
19 een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de commissie, bedoeld in
artikel 78, eerste lid. De betrokkene heeft ook het recht een beroepschrift in te dienen in het geval dat het indienen van een bezwaarschrift op de grond als vermeld in
artikel 18, vijfde lid, achterwege is gebleven.
3.
Het tweede lid is overeenkomstig van toepassing op de beslissing van Onze Minister, strekkende tot weigering van het verlenen van een machtiging tot deelname aan het scholings- en trainingsprogramma, na het verzoek, bedoeld in
artikel 3, zesde lid. De jeugdige heeft ook het recht een beroepschrift in te dienen indien een tijdige beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een machtiging uitblijft en tegen de beslissing tot intrekking van die machtiging door Onze Minister.
1.
Het beroepschrift wordt behandeld door een door de Raad benoemde commissie van drie leden of buitengewone leden, die wordt bijgestaan door een secretaris.
2.
Het beroepschrift moet worden ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de betrokkene kennis heeft gekregen van de beslissing waartegen hij beroep instelt. Een na afloop van deze termijn ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien blijkt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is geweest.
3.
Indien de betrokkene in een inrichting verblijft, kan de indiening van het beroepschrift geschieden door tussenkomst van de directeur van de inrichting of afdeling. De directeur draagt zorg dat het beroepschrift onverwijld van een dagtekening wordt voorzien. Als dag waarop het beroepschrift is ingediend geldt die van de dagtekening.
4.
De
artikelen 65, derde lid,
66, vierde lid,
68, eerste, tweede en derde lid,
69,
70,
71,
72, tweede lid, eerste en derde tot en met vijfde volzin, vierde en zevende lid, met uitzondering van de eerste volzin,
73, eerste tot en met vierde, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de commissie, bedoeld in het eerste lid, kan bepalen dat:
a.
de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift schriftelijk toe te lichten;
b.
de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de commissie, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden gemaakt;
c.
ingeval bij een ander persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen, de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.