Assurantiebelasting
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten:
Dit besluit is een samenvoeging en actualisering van de besluiten over de assurantiebelasting. Met dit besluit wordt geen beleidswijziging beoogd. Een aantal besluiten wordt ingetrokken.
2. Zeeschepen
Verzekeringen van zeeschepen, met uitzondering van pleziervaartuigen, zijn vrijgesteld van assurantiebelasting (
artikel 24, eerste lid, onderdeel e, van de WBR). Zeeschepen zijn alle schepen die worden gebruikt of bestemd zijn voor de zeevaart, zoals mosselvaartuigen en viskotters. Van geval tot geval moet worden beoordeeld of er sprake is van een zeeschip. Hieronder geef ik een overzicht van categorieën vaartuigen die ik voor de assurantiebelasting als zeeschip aanmerk. Vervolgens geef ik een overzicht van categorieën vaartuigen die ik niet als zeeschip aanmerk.
Als zeeschip in de zin van de assurantiebelasting merk ik aan:
b.
schepen gekocht voor sloop maar nog volledig intact;
c.
schepen tijdelijk als hotelschip of voor opslag in gebruik, mits zij voor zeevaart geschikt en bestemd blijven;
d.
schepen gebouwd op speculatie maar nog niet verkocht;
e.
losse voorwerpen en andere vaartuigen, die voor een bepaalde reis geschikt gemaakt worden voor de zeevaart, uitsluitend voor die specifieke reis;
f.
binnenschepen, waarvoor een aanvullende of speciale verzekering voor de zeevaart is gesloten;
g.
coasters en vissersschepen tijdelijk in gebruik op de binnenwateren, mits zij geschikt en bestemd blijven voor de zeevaart;
h.
havensleepboten, lichtschepen, pompboten en drijvende brandspuiten die geschikt en bestemd zijn om incidenteel in volle zee te varen;
i.
pontons, zandzuigers en baggermateriaal, drijvende elevatoren en droogdokken, mits geschikt en tevens bestemd voor de zeevaart;
j.
lashbakken, ongeacht of deze bij een bepaald zeeschip behoren.
Niet als zeeschip in de zin van de assurantiebelasting merk ik aan:
a.
schepen gekocht voor sloop, maar deels onttakeld;
b.
coasters en vissersschepen, die uitsluitend worden gebruikt op de binnenwateren, ongeacht of zij zijn voorzien van een lichtere motor;
c.
drijvende elevatoren en droogdokken, die niet bestemd zijn om op zee te worden gebruikt.
2.1. Goedkeuring
Ik keur met toepassing van
artikel 63 van de AWR goed dat verzekeringen die verband houden met zeeschepen zoals verzekeringen van disbursements, premiums en protection en indemnity onder de vrijstelling van zeeschepen vallen. Verzekeringen van shipbroker’s interest zijn echter niet vrijgesteld.
2.2. Pleziervaartuigen
De vrijstelling geldt niet voor pleziervaartuigen. Hieronder worden verstaan vaartuigen welke worden gebruikt door watersportbeoefenaars en andere recreanten bij of in het water, zoals sportvissers. Zo is een zeewaardig jacht een pleziervaartuig. Dit geldt ook bij bedrijfsmatige verhuur of bij gebruik door een ondernemer voor representatieve doeleinden. Rondvaartboten merk ik niet aan als pleziervaartuig, dit gelet op het openbare karakter van de rondvaarten.
3. Transportverzekeringen
Transportverzekeringen, waaronder verzekeringen van freight, zijn vrijgesteld van assurantiebelasting (
artikel 24, eerste lid, onderdeel f, van de WBR). Een transportverzekering is de verzekering tegen gevaren van vervoer van goederen over zee, te land, op binnenwateren en door de lucht.
Als transportverzekering is onder andere een geldtransportverzekering aan te merken. De vrijstelling geldt voor een geldtransportverzekering, inclusief nachtrisicodekking, zonder bijkomende dekking voor verblijfrisico’s. In een geldtransportverzekering kan een bijzondere clausule zijn opgenomen. Het verzekerde risico loopt dan gedurende maximaal drie dagen door, als de vervoerder door bijzondere omstandigheden niet in staat is om dezelfde dag waarop hij de gelden heeft ontvangen tot uitbetaling over te gaan. Ook in dat geval geldt de vrijstelling.
Naast de transportverzekering kan een bijkomende verzekering worden afgesloten. Zo kan naast een geldtransportverzekering bijvoorbeeld een berovingverzekering worden afgesloten. Deze bijkomende verzekering deelt dan niet in de vrijstelling. De verschuldigde premie zal dan moeten worden gesplitst in een vrijgesteld deel en een belast deel. Het ontmoet bij mij geen bezwaar om bij deze splitsing in de volgende gevallen gebruik te maken van de forfaitaire percentages:
a.
geldtransportverzekeringen, gecombineerd met dekking voor verblijfrisico’s op kantoor. Van de premie wordt 70% toegerekend aan het belastingvrije transportonderdeel en 30% aan het belastbare onderdeel;
b.
fraude- en berovingverzekeringen, gecombineerd met geldtransportdekking. Van de premie wordt 30% toegerekend aan het belastingvrije transportonderdeel en 70% aan het belastbare onderdeel.
Het bovenstaande geldt niet voor individuele fraudeverzekeringen. Deze verzekeringen vallen niet onder de vrijstelling, zodat de premie voor 100% is belast.
Ook naast andere transportverzekeringen kunnen bijkomende verzekeringen worden afgesloten. Bijvoorbeeld bij doorvoer van gedistilleerd waarbij vermogensverlies kan worden geleden in geval van heffing van accijnzen of soortgelijke belastingen of rechten als gevolg van gedekte schade. Tegen dit vermogensverlies kan men zich verzekeren door middel van een accijnsverzekering. Het ontmoet bij mij geen bezwaar om deze accijnsverzekering als onderdeel van de transportverzekering aan te merken. De verzekering is aldus vrijgesteld van assurantiebelasting.
Het bovenstaande geldt ook bij dekking van bijvoorbeeld in havenloodsen opgeslagen zendingen van de verzekerde. Deze dekking maakt geen deel uit van de vrijgestelde transportverzekering. De opslag voorafgaand aan of volgend op het transport kan echter volstrekt noodzakelijk samenhangen met het transport. Mits voor de opslag geen extra premie is verschuldigd, ontmoet het bij mij geen bezwaar om in dat geval slechts één verzekering te zien, namelijk een transportverzekering. Van de genoemde volstrekt noodzakelijk samenhang is in elk geval sprake bij opslag gedurende maximaal een maand.
De vrijstelling is niet van toepassing op verzekeringen voor opgeslagen goederen in een stilliggend schip of een schip dat als een bergplaats van de vervoerder kan worden aangemerkt. Hierbij is niet van belang dat het schip soms naar een andere plaats wordt gebracht.
4. Herverzekeringen
Herverzekeringen zijn vrijgesteld van assurantiebelasting (
artikel 24, eerste lid, onderdeel g, van de WBR). De vrijstelling geldt slechts indien uit het contract duidelijk blijkt dat er sprake is van een herverzekering. Een verzekeraar van een bepaalde verzekering moet daarbij zijn uit die verzekering voortvloeiende schadekans weer bij een andere verzekeraar in verzekering hebben gegeven. Bovendien moet in het contract naar het oorspronkelijke risico worden verwezen.
5. Samengestelde verzekeringen
Een samengestelde verzekering is een verzekering die kan worden gesplitst in verschillende afzonderlijke verzekeringen, welke dekking geven tegen verschillende, op zichzelf staande, gevaren. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan de verzekering van de inhoud van een serviceauto van een bedrijf tegen de gevaren tijdens het vervoer en verblijf.
Er is geen sprake van een samengestelde verzekering in geval van een splitsing van een verzekering tegen een bepaald gevaar naar verschillende verzekerde objecten of naar verschillende factoren die het gevaar kunnen opleveren.
Een samengestelde verzekering kan een of meer vrijgestelde verzekeringen omvatten. De vrijstelling van assurantiebelasting wordt dan toegepast op het aan die vrijgestelde verzekeringen toe te rekenen gedeelte van de premie (
artikel 24, tweede lid, van de WBR).
6. Belastingplicht
Het is mogelijk dat verschillende belastingplichtige tussenpersonen bij één verzekering zijn betrokken. In die situatie kan de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, in overleg met de betrokkenen, de persoon aanwijzen die voor de voldoening van de belasting zorg draagt.
Van co-assurantie is sprake als een verzekering zonder tussenkomst van een belastingplichtige tussenpersoon bij meer dan één verzekeraar is ondergebracht. Iedere verzekeraar is dan voor zijn aandeel in de premie belastingplichtig voor de assurantiebelasting (
artikel 25 van de WBR).
Het ontmoet bij mij in deze situatie geen bezwaar om de verzekeraar die de polis opmaakt en de premie int (de zgn. leader) op verzoek als belastingplichtige voor de gehele verzekering aan te merken. Hierbij gelden de volgende voorwaarden.
b.
Uit de administratie van de bij de co-assurantie betrokken verzekeraars blijkt duidelijk dat het een onder deze regeling vallende verzekering betreft.
Met betrekking tot het hiervoor onder a gestelde geldt voorts het volgende voorbehoud. Voor zover de leader de met inachtneming van de regeling op hem rustende verplichtingen niet nakomt zullen er naheffingsaanslagen worden opgelegd. Mocht de leader deze aantasten op grond van onverbindendheid van de regeling, dan gelden voor de andere betrokken verzekeraars alsnog onverkort de wettelijke bepalingen.
–
23 november 1917, nr. 61
–
15 februari 1929, nr. 58
–
27 november 1929, nr. 34
–
1 februari 1935, nr. 11
–
3 oktober 1952, nr. 121
–
24 augustus 1954, nr. 20
–
20 augustus 1955, nr. 68
–
9 juli 1957, nr. C7/7396
–
15 januari 1962, nr. D1/11163
–
16 december 1971, nr. B71/23037, § 2.10 en § 2.14 laatstelijk gewijzigd op 18 juli 1991, nr. VB91/1044, § 2.10 en § 2.14
–
27 januari 1971, nr. B72/1692
–
13 maart 1975, nr. B74/2914
–
12 augustus 1975, nr. 27-501739
8. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de dagtekening van het besluit.
directeur-generaal Belastingdienst