1.
Voorafgaand aan de eerste dienstverrichting doet de dienstverrichter, die een beroep uitoefent als genoemd in de
artikelen 3.5h, derde lid,
4.8, tweede lid,
4.9, tweede lid,
4.54d, vijfde en zevende lid,
6.16, derde en zesde lid, en
7.32, eerste lid, van het besluit, melding aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in
artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, en verstrekt daarbij de volgende documenten:
a.
een schriftelijke verklaring waaruit blijkt welk gereglementeerd beroep de dienstverrichter in Nederland komt verrichten en waarin gegevens zijn opgenomen betreffende de verzekeringsdekking of soortgelijke bescherming tegen financiële risico’s van beroepsaansprakelijkheid;
b.
een bewijs van nationaliteit dan wel, indien van toepassing, een bewijsmiddel waaruit blijkt dat de dienstverrichter het verblijfsrecht heeft verkregen in een betrokken staat;
c.
een bewijs van beroepskwalificaties;
d.
een bewijs dat de dienstverrichter gerechtigd is om het betreffende beroep uit te oefenen in een andere betrokken staat dan Nederland;
e.
een document dat niet ouder dan drie maanden is, waaruit blijkt dat ten aanzien van de aanvrager geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, op grond waarvan de rechten op de uitoefening van het betreffende beroep in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend zijn verloren;
f.
indien de aanvrager houder is van een getuigschrift dat is afgegeven in een ander land dan de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat het getuigschrift door het daarvoor bevoegd gezag van de betrokken staat van vestiging is erkend; en
g.
Indien het beroep dat of de opleiding van de aanvrager die leidt tot toegang tot of tot uitoefening van het beroep, niet is gereglementeerd in de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager in de tien jaar voorafgaand aan de dienstverrichting in Nederland gedurende ten minste twee jaar het betreffende beroep heeft uitgeoefend in de betrokken staat van vestiging.
2.
De dienstverrichter verstrekt de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde verklaring een maal per jaar indien hij voornemens is gedurende dat jaar in Nederland diensten te verrichten. Daarbij verstrekt de dienstverrichter opnieuw de documenten, genoemd in het eerste lid, voor zover zich daarin een wijziging heeft voorgedaan.
3.
De documenten, genoemd in het eerste lid, onderdelen a, c, d, e, f en g, zijn gesteld in de Nederlandse, Engelse, Franse of Duitse taal, dan wel, zo mogelijk door een beëdigd vertaler, in een van deze talen vertaald. Afschriften van deze documenten zijn gewaarmerkt.