Regeling houdende bepalingen ter uitvoering van bij en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en enige andere wetten gestelde regels
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gelet op de artikelen 7, vierde lid, onder b, 9, vierde en zesde lid, 10, vijfde lid, 41, eerste lid, en 42, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, artikel 6 van de Wet arbeid gehandicapte werknemers en artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's;
Voorts gelet op de artikelen 2.7, tweede en derde lid, 2.8, 2.15, eerste en derde lid, 2.24, eerste lid, 4.7, eerste, derde en vijfde lid, 4.8, tweede tot en met vijfde lid4.9, zevende lid, 4.10, tweede en derde lid, 4.14, vijfde lid, 4.16, eerste lid, 4.42, vijfde lid, 4.50, tweede lid, 4.54, derde en vijfde lid, 4.60, vierde en vijfde lid, 4.65, eerste lid, onder a en b, 4.66, onder a en b, 4.67, eerste en vijfde lid, 4.68, eerste lid, 4.7.0, derde en vijfde lid, 4.71, eerste lid, 4.72, eerste lid, 4.73, 5.12, 6.17, derde lid, 7.19, achtste tot en met negende en elfde lid, 7.29, zesde en zevende lid, 7.32, tweede lid, en vierde tot en met zevende lid, 8.4, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
Gezien de adviezen van de Sociaal Economische Raad van 28 juli 1995, kenmerk 95/35, en 28 maart 1996, kenmerk 96/31.
a.
besluit:
het
Arbeidsomstandighedenbesluit ;
b.
de minister:
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
a.
de door de instelling afgegeven, ingetrokken, geschorste dan wel geweigerde certificaten;
b.
wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;
c.
wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende taakverdeling;
d.
wijzigingen in de bestuurssamenstelling;
e.
wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;
f.
aan derden uitbestede werkzaamheden;
g.
structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;
h.
het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;
i.
door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;
j.
tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en ingestelde beroepen en de wijze van afhandeling daarvan;
k.
een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.
1.
Voor zover ten gevolge van een verzoek of handeling dan wel nalaten van de aanvrager van een certificaat als bedoeld in deze regeling, extra kosten worden gemaakt in verband met de afgifte van het certificaat, worden deze kosten doorberekend aan de aanvrager.
2.
De kosten verbonden aan de afgifte van een certificaat worden bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de instelling.
Artikel 1.3. Materiaal
De opleiding wordt gegeven aan de hand van aan de cursisten ter beschikking gesteld overzichtelijk schriftelijk opleidingsmateriaal van voldoende didactische kwaliteit.
Artikel 1.4. Docenten
De docenten beschikken voor de onderwerpen die zij tijdens de opleiding behandelen aantoonbaar over ruime theoretische, praktische en didactische kennis of vaardigheden.
1.
De opleidingsinstelling beschikt over adequate opleidingsfaciliteiten.
2.
De opleidingsinstelling biedt de opleiding ten minste twee maal per jaar aan en voert haar ten minste eenmaal per jaar uit.
3.
De opleidingsinstelling legt de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van alle betrokkenen bij de opleiding schriftelijk vast.
4.
De opleidingsinstelling treft adequate maatregelen om de veiligheid van de cursisten zoveel mogelijk te waarborgen.
1.
De toetsing van de eindtermen vindt plaats door middel van een examen.
2.
De opleidingsinstelling neemt de examens af aan de hand van een deugdelijk en op schrift gesteld examenreglement.
Artikel 1.7. Diploma
De opleidingsinstelling overhandigt de cursist die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, een op naam gesteld schriftelijk bewijs, getekend door twee leden van de examencommissie dan wel het hoofd van de opleidingsinstelling.
Artikel 1.8. Administratie
De opleidingsinstelling voert een deugdelijke administratie waarin de persoonlijke gegevens van de cursist en de datum waarop het schriftelijk bewijs, bedoeld in
artikel 1.7 is uitgereikt in ieder geval zijn opgenomen en waarin de periode is bepaald gedurende welke de examenopgaven en de uitwerkingen daarvan worden bewaard.
a.
wet:
Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties ;
1.
De aanvraag van een certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in
artikel 1.5h, van het besluit, wordt ingediend bij de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in
artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, bij die instelling, onder verstrekking van de volgende documenten:
a.
een naar behoren ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;
b.
een goed leesbaar afschrift van het identiteitsbewijs van aanvrager;
c.
een goed leesbaar afschrift van een in een betrokken staat verkregen getuigschrift of bekwaamheidsattest waarop de aanvrager zich beroept;
d.
voor zover van toepassing, een bewijsstuk dat door de aanvrager in de betrokken staat aan het vereiste aantal jaren beroepservaring is voldaan;
e.
indien de aanvraag en de in de onderdelen c en d bedoelde documenten in een andere dan de Nederlandse, Engelse, Franse of Duitse taal zijn gesteld, een, zo mogelijk, door een beëdigde vertaler opgestelde vertaling van die documenten in één van genoemde talen.
2.
De minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in
artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, stelt vast of de aanvrager beschikt over het beroepskwalificatieniveau, bedoeld in
artikel 6 van de wet.
3.
Met inachtneming van
artikel 11 van de wet stelt de minister of indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in
artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, de aanvrager op de hoogte van de eis van het met goed gevolg afleggen van een compenserende maatregel.
4.
De compenserende maatregel, bedoeld in het derde lid, bestaat uit een proeve van bekwaamheid of een aanpassingsstage, naar keuze van de aanvrager.
5.
De kosten verbonden aan het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, en aan het afleggen van een compenserende maatregel, bedoeld in het vierde lid, worden doorberekend aan de aanvrager. Deze kosten worden bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de certificerende instelling.
1.
Voorafgaand aan de eerste dienstverrichting doet de dienstverrichter, die een beroep uitoefent als genoemd in de
artikelen 3.5h, derde lid,
4.8, tweede lid,
4.9, tweede lid,
4.54d, vijfde en zevende lid,
6.16, derde en zesde lid, en
7.32, eerste lid, van het besluit, melding aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in
artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, en verstrekt daarbij de volgende documenten:
a.
een schriftelijke verklaring waaruit blijkt welk gereglementeerd beroep de dienstverrichter in Nederland komt verrichten en waarin gegevens zijn opgenomen betreffende de verzekeringsdekking of soortgelijke bescherming tegen financiële risico’s van beroepsaansprakelijkheid;
b.
een bewijs van nationaliteit dan wel, indien van toepassing, een bewijsmiddel waaruit blijkt dat de dienstverrichter het verblijfsrecht heeft verkregen in een betrokken staat;
c.
een bewijs van beroepskwalificaties;
d.
een bewijs dat de dienstverrichter gerechtigd is om het betreffende beroep uit te oefenen in een andere betrokken staat dan Nederland;
e.
een document dat niet ouder dan drie maanden is, waaruit blijkt dat ten aanzien van de aanvrager geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, op grond waarvan de rechten op de uitoefening van het betreffende beroep in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend zijn verloren;
f.
indien de aanvrager houder is van een getuigschrift dat is afgegeven in een ander land dan de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat het getuigschrift door het daarvoor bevoegd gezag van de betrokken staat van vestiging is erkend; en
g.
Indien het beroep dat of de opleiding van de aanvrager die leidt tot toegang tot of tot uitoefening van het beroep, niet is gereglementeerd in de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager in de tien jaar voorafgaand aan de dienstverrichting in Nederland gedurende ten minste twee jaar het betreffende beroep heeft uitgeoefend in de betrokken staat van vestiging.
2.
De dienstverrichter verstrekt de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde verklaring een maal per jaar indien hij voornemens is gedurende dat jaar in Nederland diensten te verrichten. Daarbij verstrekt de dienstverrichter opnieuw de documenten, genoemd in het eerste lid, voor zover zich daarin een wijziging heeft voorgedaan.
3.
De documenten, genoemd in het eerste lid, onderdelen a, c, d, e, f en g, zijn gesteld in de Nederlandse, Engelse, Franse of Duitse taal, dan wel, zo mogelijk door een beëdigd vertaler, in een van deze talen vertaald. Afschriften van deze documenten zijn gewaarmerkt.
2.
In aanvulling op de documenten, genoemd in
artikel 1.9b, eerste lid, verstrekt de dienstverrichter de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in
artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, desgevraagd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.9b, derde lid, de volgende documenten:
a.
het programma van de opleiding tot het desbetreffende beroep, onderverdeeld in theorie en praktijkvakken, met opgave van de duur van het onderwijs in die vakken, afkomstig van de instelling waarbij de dienstverrichter het getuigschrift heeft behaald;
b.
cijferlijsten en beoordelingen van studieresultaten, praktijkperiode of stages van de dienstverrichter; en
c.
bewijsstukken van eventuele beroepservaring en aanvullend onderwijs.
4.
In geval van constatering van wezenlijke verschillen als bedoeld in
artikel 27, derde lid, van de wet, biedt de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in
artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, de dienstverrichter de mogelijkheid om door middel van een compenserende maatregel, bedoeld in
artikel 1.9d, aan te tonen dat hij over de ontbrekende kennis en vaardigheden beschikt.
5.
De dienstverrichter ontvangt van de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in
artikel 1.5a, van het besluit heeft aangewezen, die instelling, een schriftelijke verklaring in de vorm van een bewijs van toetsing indien op grond van de controle de beroepskwalificaties voldoende zijn voor tijdelijke en incidentele dienstverrichting in Nederland.
1.
De dienstverrichter, bedoeld in
artikel 1.9b, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in
artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, zo spoedig mogelijk in de gelegenheid gesteld de compenserende maatregel, bedoeld in
artikel 1.9c, vierde lid, af te leggen.
Artikel 1.9a, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2.
Na het afleggen van de compenserende maatregel zendt de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in
artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, een bewijs van toetsing aan de dienstverrichter indien het resultaat van de compenserende maatregel voldoende is voor tijdelijke en incidentele dienstverrichting in Nederland.
3.
Indien het resultaat van de proeve van bekwaamheid onvoldoende is, heeft de dienstverrichter het recht nogmaals een proeve van bekwaamheid af te leggen.
2.
De geldigheid van het in het eerste lid bedoelde certificaat van vakbekwaamheid respectievelijk van het bewijs van toetsing kan worden beëindigd of beperkt naar aanleiding van controles die zijn uitgevoerd in het kader van toezicht.
Artikel 1.9e. Registratie
De minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in
artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, registreert op passende en inzichtelijke wijze de aanvragen om erkenning van beroepskwalificaties, de controles, bedoeld in
artikel 27 van de wet, en de wijze van afhandeling van de aanvragen en controles.
1.
In dit artikel wordt verstaan onder beroepsziekte: een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden.
2.
De mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in
artikel 9, derde lid, van de wet omvat ten minste de volgende, niet tot een individuele natuurlijke persoon herleidbare, gegevens:
b.
het geslacht en het geboortejaar van de werknemer;
c.
de aard en de mate van de belasting in arbeid of arbeidsomstandigheden;
d.
de aard van de werkzaamheden ten tijde van het ontstaan van de beroepsziekte;
e.
het beroep van de werknemer ten tijde van de blootstelling, en
f.
de economische activiteit van de werkgever ten tijde van de blootstelling.
1.
De procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen en de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder a, van het besluit, hebben betrekking op:
a.
het verrichten van systematisch onderzoek naar de aan een installatie verbonden risico’s van een zwaar ongeval tijdens het ontwerp, de bouw, het gebruik en het onderhoud van de installatie, alsmede bij voorgenomen wijzigingen daarvan;
b.
de criteria voor het bepalen van de methoden voor het onderzoek als bedoeld onder a;
c.
de methode voor de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen.
2.
De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde onderzoeksmethode is afgestemd op de in dat lid, onderdeel a, bedoelde fasen.
3.
De methode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is geschikt om vast te stellen welke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan.
1.
De beschrijving van de scenario’s, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder b, van het besluit, heeft betrekking op de onderdelen van installaties die de grootste risico’s van een zwaar ongeval met zich meebrengen. De identificatie van de betreffende onderdelen van de installaties vindt plaats op basis van een gedocumenteerde methode.
2.
Bij de beschrijving van de scenario’s, bedoeld in het eerste lid, wordt ten minste in aanmerking genomen welke van de volgende voorvallen deze scenario’s op gang kunnen brengen: corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud.
3.
Van elk scenario wordt aangegeven wat de waarschijnlijkheid en het effect is en welke maatregelen getroffen zijn om te voorkomen dat het scenario zich voordoet.
4.
Voorts wordt van elk scenario, met inachtneming van de reeds getroffen maatregelen, een samenhangend inzicht geboden in:
a.
de resterende kans dat een zwaar ongeval geschiedt;
b.
de ernst van de gevolgen die het ongeval in dat geval zal hebben;
c.
welke verdere maatregelen technisch mogelijk zijn om de kans op een zwaar ongeval verder te verkleinen tot een daarbij aan te geven niveau;
d.
een indicatie van de kosten die verbonden zouden zijn aan het treffen van de maatregelen, bedoeld in onderdeel c.
a.
het toetsen of de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in
artikel 5 van de wet, volledig en betrouwbaar is;
b.
het toetsen of in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn verwerkt;
c.
het op basis van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, uitbrengen van een advies aan de werkgever. Dit advies heeft mede betrekking op de in het plan van aanpak, bedoeld in
artikel 5, derde lid, van de wet, voorgestelde wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen en de prioriteiten en de volgorde waarin de maatregelen worden genomen.
a.
het toetsen of het model, bedoeld in
artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 1°, van de wet of het instrument, bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet, volledig en betrouwbaar is;
b.
het toetsen of in het model of het instrument, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden in de desbetreffende branche zijn verwerkt;
c.
het toetsen of het model of het instrument, bedoeld onder a, adequate aanwijzingen bevat voor het kunnen opstellen van een plan van aanpak, bedoeld in
artikel 5, derde lid, van de wet.
a.
op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;
b.
op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens over het verzuim van werknemers;
c.
op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.
a.
op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;
b.
op welke wijze de periodiciteit en de inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek zijn geregeld;
c.
hoe met bedrijven afspraken worden gemaakt over de wijze waarop werknemers van het recht op het arbeidsgezondheidskundig onderzoek gebruik kunnen maken;
d.
op welke indicaties groepsgewijze arbeidsgezondheidskundige onderzoeken plaats kunnen vinden;
e.
op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit arbeidsgezondheidskundige onderzoeken voortvloeien;
f.
op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.
a.
op welke wijze de aanstellingskeuring wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;
b.
op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit het onderzoek in het kader van de aanstellingskeuring voortvloeien;
c.
op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen wordt gewaarborgd.
1.
De arbodienst meldt een wijziging van zijn organisatievorm terstond aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in
artikel 2.7.
2.
Indien zich een wijziging voordoet in de gegevens, bedoeld in de
artikelen 2.12, eerste lid, onder a of b, of
2.13, eerste lid, onder a, meldt de arbodienst onderscheidenlijk de werkgever dit zo spoedig mogelijk aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid.
a.
risico-analyse:
systematisch onderzoek van risico's voor de veiligheid en de gezondheid op basis waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in
artikel 5 van de wet;
b.
acceptatiecriteria:
de grenzen waarbinnen risico's aanvaardbaar zijn;
c.
prestatienormen:
duidelijke en meetbare parameters ten aanzien van die prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen, die direct bijdragen aan de verwezenlijking van veiligheids- en gezondheidsdoelstellingen;
1.
De risico’s in het kader van de risico-analyse, bedoeld in
artikel 3.2, onderdeel a, worden kwalitatief en, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald.
2.
De grenzen in het kader van bepaling van de acceptatiecriteria, bedoeld in
artikel 3.2, onderdeel b, worden, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald. Voor zover dit niet mogelijk is, worden deze grenzen kwalitatief bepaald.
1.
Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt schriftelijk vastgelegd.
2.
In de beschrijving van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt aangegeven wat de onderdelen van dit systeem inhouden en hoe de samenhang is tussen deze onderdelen.
1.
Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt regelmatig doorgelicht op basis van internationaal erkende normen voor het doorlichten van zorgsystemen.
2.
De aard en de frequentie van de doorlichting wordt zodanig gekozen dat de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem telkens na een periode van drie jaar kan worden bepaald.
1.
Er wordt een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende mijnbouwwerken:
a.
ieder mijnbouwwerk op het land;
b.
iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie;
c.
iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie, en
d.
iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd;
2.
Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is op de mijnbouwwerken, bedoeld in het eerste lid, aanwezig.
1.
Voor zover niet reeds bij het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in
artikel 3.6, hiermee rekening is gehouden, wordt er een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende bijzondere werkzaamheden:
a.
het boren van een boorgat;
b.
het uitvoeren van werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat, en
c.
het gelijktijdig uitvoeren van werkzaamheden op een mijnbouwwerk of op of in de nabijheid van een mijnbouwinstallatie, indien het gelijktijdig uitvoeren van deze werkzaamheden een gevaar voor de veiligheid en de gezondheid vormt.
2.
Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is bij de uit te voeren werkzaamheden aanwezig.
1.
Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel
3.6, onderdelen a en b, bestaat uit de volgende onderdelen:
a.
het voorontwerprapport;
b.
het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;
d.
het addendum grote wijzigingen, en
e.
het addendum verlaten en verwijderen.
a.
het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;
b.
het addendum gebruik, en
c.
het addendum grote wijzigingen.
a.
een duidelijke en nauwkeurige beschrijving van het mijnbouwwerk alsmede van de werkzaamheden die op het mijnbouwwerk worden uitgevoerd, met inbegrip van een aanduiding van de voorzieningen die in het ontwerp van het mijnbouwwerk zijn opgenomen ter uitsluiting of vermindering van de risico's;
b.
in aanvulling op onderdeel a, de informatie, bedoeld in
bijlage IV bij deze regeling;
c.
de informatie, bedoeld in
bijlage V bij deze regeling, met betrekking tot het brandbestrijdingsplan;
e.
een opgave van de acceptatiecriteria;
f.
een lijst van alle geïdentificeerde en geanalyseerde risico's, inclusief een samenvatting van het onderzoek dat in dit kader is verricht voor het mijnbouwwerk op het land of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in
bijlage VI bij deze regeling of voor de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie of een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd, bedoeld in
bijlage VII bij deze regeling;
g.
een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;
h.
een beoordeling van de doeltreffendheid en geschiktheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem voor het mijnbouwwerk met inbegrip van de resultaten en de noodzakelijk bevonden wijzigingen of aanvullingen van dat zorgsysteem;
i.
een samenvatting, in niet-technische terminologie, van het onderzoek, bedoeld in
bijlage VI en
VII bij deze regeling, dat is verricht in het kader van het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument;
j.
een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;
k.
een opgave van de prestatienormen;
l.
de grenzen waarbinnen de op het mijnbouwwerk gebruikte apparatuur en beheerssystemen normaal kunnen functioneren;
m.
een actieplan met tijdpad voor de realisatie van de maatregelen, bedoeld in onderdeel j;
n.
een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria;
o.
een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen, en
p.
een schriftelijke verklaring dat de risico's ten minste binnen de van tevoren vastgestelde acceptatiecriteria en prestatienormen vallen.
1.
Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in
artikel 3.7, bevat:
a.
een overzichtstekening waarop de combinaties, bedoeld in het tweede lid, zijn aangegeven;
b.
een opgave van de acceptatiecriteria;
c.
een beoordeling en een evaluatie van de gevaren en de daarmee samenhangende risico's die specifiek zijn voor de locatie en voor de werkzaamheden waarop het veiligheids- en gezondheidsdocument betrekking heeft;
d.
een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;
e.
een evaluatie van alle beheerssystemen die bijdragen aan de vermindering van de risico's;
f.
een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;
g.
een opgave van de prestatienormen;
h.
een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria, en
i.
een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen.
2.
In het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, worden de maatregelen, die noodzakelijk zijn voor het beheersen van risico's, afgestemd op het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in
artikel 3.6, indien bij het uitvoeren van werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van een combinatie van:
2.
Het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik, bedoeld in
artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt acht weken voor het in gebruik nemen van een mijnbouwwerk in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
3.
Het addendum gebruik, bedoeld in
artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt voor de eerste maal vijf jaar na toezending van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik en vervolgens eenmaal in de vijf jaar in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
4.
Het addendum verlaten en verwijderen, bedoeld in
artikel 3.8, eerste lid, wordt acht weken voor het verlaten van een mijnbouwwerk of het verwijderen van een vast opgestelde mijnbouwinstallatie in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
5.
De informatie, bedoeld in
artikel 3.9, onderdeel c, wordt op verzoek van een daartoe aangewezen toezichthouder in tweevoud aan hem toegezonden.
1.
Het veiligheids- en gezondheidsdocument voor de bijzondere werkzaamheden, bedoeld in
artikel 3.7, eerste lid, onderdelen a en b, wordt vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
a.
het boren van een boorgat;
b.
het uitvoeren van werkzaamheden in een bestaand boorgat.
2.
De werkgever die verantwoordelijk is voor het mijnbouwwerk, bedoeld in
artikel 3.6, eerste lid, beoordeelt regelmatig en systematisch de naleving en de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidsdocument.
3.
Indien de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, daartoe aanleiding geven, herziet de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats het veiligheids- en gezondheidsdocument. De herziene delen van het veiligheids- en gezondheidsdocument worden, alvorens het gewijzigde veiligheids- en gezondheidsdocument wordt uitgevoerd, in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
a.
brandbare vloeistoffen: vloeistoffen waarvan het vlampunt niet hoger is dan 100°C;
b.
K0-, K1- en K2-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, met een vlampunt lager of gelijk aan 55°C, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, voor zover niet begrepen onder KT-vloeistoffen;
c.
K3-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, geen KT-vloeistoffen zijnde, waarvan het vlampunt hoger is dan 55°C;
d.
KT-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging, bedwelming of verstikking kunnen opleveren;
e.
T-vloeistoffen: vloeistoffen, niet zijnde brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging bedwelming of verstikking kunnen opleveren;
f.
K1-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin K0-, K1- of K2-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
g.
K3-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin geen andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
h.
KT-ruimte:een tot een schip behorende ruimte waarin KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
i.
T-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin T-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
j.
K1-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een K1-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;
k.
K3-schip: een schip, in de ladingtanks waarvan noch andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen geen T-vloeistoffen of resten van een van die vloeistoffen anders dan in verpakking voorkomen;
l.
KT-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een KT-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;
m.
T-schip: een schip, niet zijnde een K1- of KT-schip, waarvan een of meer van de ladingtanks een T-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;
n.
vuur: vuur, vonkvorming, open licht of elk oppervlak met een temperatuur welke gelijk is aan of hoger is dan de minimumontstekingstemperatuur van de vloeistoffen of de gassen die de ladingtanks bevatten of waarvan resten in die tanks voorkomen;
o.
werk met vuur: werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;
p.
koud werk: werkzaamheden waarbij geen vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;
q.
schoonmaken: iedere handeling die gericht is op of verband houdt met het schoon-, gasvrij- of droogmaken van een K1-, KT-, K3- of T-ruimte;
r.
ladingzone: de ladingtanks en alle rechtstreeks aan deze tanks grenzende tanks of andere ruimten, welke als afscheiding dienen tussen de ladingtanks en de overige ruimten van het schip;
t.
veiligheids- en gezondheidsverklaring: een door een gasdeskundige na een doeltreffend onderzoek afgegeven verklaring als bedoeld in
artikel 3.5h, derde lid, van het besluit, overeenkomstig een van de bij
bijlage IX van deze regeling vastgestelde modellen.
Artikel 4.3. Veiligheidsmaatregelen
Indien zich bij of als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in
artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit gevaarlijke gassen concentreren en deze door onvoldoende luchtbeweging niet snel genoeg worden verdund of afgevoerd, worden maatregelen getroffen om deze concentraties te beperken. Indien dit niet in voldoende mate mogelijk is, worden de tankdeksels gesloten en de desbetreffende werkzaamheden gestaakt.
1.
Alvorens werknemers de schoon te maken ruimten betreden, is vastgesteld dat zulks zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid kan geschieden.
2.
Een schoon te maken ruimte wordt niet betreden zolang als gevolg van werkzaamheden in een aangrenzende ruimte de temperatuur van de schotten aanmerkelijk hoger kan worden dan de omgevingstemperatuur.
3.
Een schoon te maken ruimte wordt evenmin betreden zolang in een aangrenzende ruimte een explosief mengsel aanwezig is en deze ruimte niet is gesloten.
4.
Tijdens het schoonmaken worden aan dek en in de ladingzone geen andere werkzaamheden verricht dan die welke verband houden met het schoonmaken, tenzij deze werkzaamheden plaatsvinden tijdens een gesloten schoonmaakproces en uitsluitend betrekking hebben op laden en lossen. Het schoonmaken en de laad- en loswerkzaamheden:
a.
vinden volledig gescheiden van elkaar plaats;
b.
beïnvloeden elkaar niet en
c.
staan onder voortdurend toezicht.
Artikel 4.5. Onderzoek
Tijdens het schoonmaken wordt zo dikwijls als dit nodig is, onderzocht of als gevolg van vrijkomende vloeistoffen, gassen of dampen gevaar voor brand, ontploffing, bedwelming, verstikking of vergiftiging ontstaat.
1.
Het schoonmaken van K1-, K3- en KT-ruimten is erop gericht de concentratie van gassen en dampen onder de onderste explosiegrens te houden of op veilige wijze tot onder die grens terug te brengen. Indien tijdens het schoonmaken een gassamenstelling optreedt, welke gevaar oplevert voor een ontploffing, wordt de duur van deze toestand zo kort mogelijk gehouden. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan ontstaan.
2.
Het schoonmaken van K1-, K3-, KT- en T-ruimten wordt zo uitgevoerd, dat binnen en buiten die ruimten naar redelijke verwachting geen gevaar voor bedwelming, verstikking of vergiftiging kan ontstaan. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan optreden.
1.
Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.
2.
Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen gevaar bestaat voor vonkvorming of ontstekingsgevaar door elektrostatische ladingen.
3.
Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone niet gerookt wordt.
4.
Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien er binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen onbevoegden kunnen komen.
5.
De ladingtanks in de gehele ladingzone van K1,- K3- en KT-schepen worden niet geopend dan nadat aan het eerste tot en met vierde lid is voldaan.
6.
De ladingtanks in de gehele ladingzone van T-schepen worden niet geopend dan nadat aan het vierde lid is voldaan.
1.
Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt slechts plaats nadat een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de bij
artikel 4.10 gestelde regels heeft plaatsgevonden en in verband met dit onderzoek een volledig en correct ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt aan de werkgever die de onderhouds-, herstellings-, verbouwings-, of sloopwerkzaamheden zal uitvoeren.
2.
Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt voorts slechts plaats voor zover die werkzaamheden en de ruimten waarin deze worden uitgevoerd, zijn vermeld in de in het eerste lid bedoelde veiligheids- en gezondheidsverklaring als zijnde toegestaan.
3.
Een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in het eerste lid wordt bij een gasdeskundige aangevraagd.
4.
Bij de aanvraag worden alle inlichtingen verstrekt, welke met het oog op de afgifte van de veiligheids- en gezondheidsverklaring van belang zijn, terwijl desverlangd nadere inlichtingen ter zake worden verstrekt.
1.
Het in
artikel 4.9 bedoelde onderzoek wordt ingesteld door de gasdeskundige, die de uitslag van dat onderzoek vermeldt op de door hem uit te reiken veiligheids- en gezondheidsverklaring.
2.
De gasdeskundige strekt dit onderzoek uit over alle ruimten ten aanzien waarvan hij dit in verband met de aard van de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk acht. Bij het onderzoek betrekt de gasdeskundige zo nodig een goed geoutilleerd laboratorium. Hij maakt gebruik van deugdelijke, in goede staat verkerende meet- en andere hulpapparatuur.
3.
Hij stelt vast of de te onderzoeken ruimten:
a.
K1-, KT-, K3- of T-ruimten zijn;
b.
veilig voor mensen zijn in die zin, dat:
1º.
werknemers die ruimten zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen betreden, en
2º.
geen gevaar voor bedwelming, verstikking, vergiftiging of letsel bestaat, met dien verstande dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor mensen”;
c.
veilig voor vuur zijn in die zin, dat:
1º.
de resten van brandbare vloeistoffen daaruit zijn verwijderd zodat geen gevaar bestaat voor brand;
2º.
eventueel nog aanwezige brandbare gassen of dampen nergens een concentratie in de lucht vormen, welke hoger ligt dan 20% van de onderste explosiegrens;
3º.
de aangrenzende ruimten hetzij voldoen aan het onder 1° en 2° gestelde, hetzij tot de top zijn gevuld met water waarop zich geen K0-, K1-, K2- of KT-vloeistoffen bevinden, hetzij op andere wijze brand- en explosie-veilig zijn gemaakt,
met dien verstande, dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor vuur”.
4.
De gasdeskundige reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:
a.
de ruimten waarin koud werk moet worden verricht, veilig voor mensen zijn;
b.
de ruimten waarin werk met vuur moet worden verricht, zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur zijn;
c.
de toestand waarin andere dan de onder a en b bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de verklaring aangewezen werkzaamheden zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers uitgevoerd kunnen worden.
5.
Hij reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in een deel van de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hem ten minste zes uren na de in het vierde lid bedoelde vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat de in dat lid vermelde ruimten nog steeds voldoen aan de daarbij gestelde eisen.
6.
In afwijking van het vierde lid reikt hij een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:
a.
de gehele ladingzone veilig voor mensen als bedoeld in het derde lid, onder b, en veilig voor vuur als bedoeld in het derde lid, onder c, is, en
b.
de toestand waarin andere dan de onder a bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de veiligheids- en gezondheidsverklaring aangewezen werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden en indien hem ten minste zes uren na die vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat geen wijziging heeft plaatsgevonden in de onder a en b bedoelde toestand.
7.
Een veiligheids- en gezondheidsverklaring is niet van toepassing op leidingen in of buiten het tankschip en is alleen geldig als zij volledig en juist is ingevuld en zolang de toestand op grond waarvan de verklaring is verleend ongewijzigd is.
a.
de aard van de werkzaamheden, de plaats of plaatsen waar deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd en de periode waarin zij zullen worden verricht, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;
b.
de plaatsen waar vonken of gloeiende metaaldelen kunnen neerkomen door de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;
c.
de plaatsen waar aanmerkelijke temperatuurverhoging kan optreden als gevolg van de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;
d.
door een gasdeskundige een gedagtekende verklaring is uitgereikt waaruit blijkt dat op de onder a tot en met c bedoelde plaatsen de resten van brandbare vloeistoffen zijn verwijderd, zodat geen brandgevaar bestaat;
e.
door een gasdeskundige een volledig en juist ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven waaruit blijkt dat ruimten waarin gewerkt moet worden en aangrenzende ruimten veilig voor mensen zijn of geïnertiseerd als bedoeld in
artikel 4.10, derde lid, onder b.
1.
Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1, of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in
artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van
artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is de aanwezigheid van vuur slechts toegestaan indien door een gasdeskundige voor de aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt, dat de ladingzone veilig voor mensen is als bedoeld in
artikel 4.10, derde lid, onder b.
2.
De aanwezigheid van vuur, bedoeld in het eerste lid, is voorts toegestaan indien blijkt uit de verklaring, bedoeld in voornoemd lid, dat:
a.
de brandbare gassen in de atmosfeer van de ladingzone nergens een concentratie van meer dan 20% van de onderste explosiegrens vormen, of
b.
de toestand van de in de ladingzone aanwezige atmosfeer zodanig is dat bij verdunning daarvan met lucht geen brandbaar of explosief mengsel ontstaat.
a.
worden gesteld in de Nederlandse taal waarbij naast de Nederlandse taal een andere taal mag worden gebruikt, mits in alle gebruikte talen dezelfde gegevens worden vermeld;
b.
worden duurzaam op één of meer oppervlakken van de onmiddellijke verpakking van de stof of het mengsel bevestigd en zijn horizontaal leesbaar wanneer de verpakking op normale wijze wordt neergezet;
c.
hebben een zodanige kleur en opmaak dat het gevarenpictogram duidelijk afsteekt;
e.
hebben afmetingen die voldoen aan bijlage I, deel 1.2.1, van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.
2.
De vorm, kleur en grootte van een gevarenpictogram voldoen aan bijlage I, deel 1.2.1, van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.
3.
De gevarenpictogrammen, signaalwoorden of gevarenaanduidingen worden bij elkaar op het etiket geplaatst.
1.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a.
groot vuurwerk:
professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten tijdens een evenement of voorstelling;
b.
pyrotechnische speciale effecten:
professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.
2.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt consumentenvuurwerk als bedoeld in
artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling aangemerkt als groot vuurwerk.
1.
De aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in
artikel 4.9, tweede lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen behorend bij het certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, documentcode WDAT-VD zoals opgenomen in
bijlage XIIa bij de regeling.
2.
Een certificaat vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in
artikel 4.9, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling bedoeld in het eerste lid, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, documentcode WSCS-VD, zoals opgenomen in
bijlage XIIb bij de regeling.
1.
In het kader van de beoordeling, bedoeld in
artikel 4.2, van het besluit wordt de concentratie van lood in de lucht om de drie maanden gemeten. Er kan worden volstaan met eenmaal per jaar meten, indien er geen verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling plaatsvindt, en
a.
het loodgehalte in het bloed van geen enkele werknemer, gemeten overeenkomstig artikel 4.10b van het besluit, meer bedraagt dan 60 µg/100 ml bloed, of
b.
uit twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken, dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m
3 lucht of dat de omstandigheden van de blootstelling niet merkbaar variëren.
2.
De bepaling van de concentratie van lood in de lucht, als bedoeld in het eerste lid, geschiedt met behulp van de atomaire arbsorptiespectrometrie of een andere analysemethode, die gelijkwaardige resultaten oplevert.
1.
In het kader van de beoordeling, bedoeld in
artikel 4.2 van het besluit, worden de werknemers ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid gesteld tot het meten van het loodgehalte in het bloed.
2.
De frequentie van het meten van het loodgehalte in bloed kan worden teruggebracht tot eenmaal per jaar, indien het loodgehalte van geen enkele werknemer meer bedraagt dan 50 µg/100 ml bloed en uit de twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m³ lucht.
4.
De resultaten van de meting, bedoeld in het eerste lid, worden getoetst aan de grenswaarde, bedoeld in
artikel 4.19a. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.
b.
een mengsel van N-[3-hydroxy-2-(2-methylacryloylaminomethoxy)-propoxymethyl]-2-methylacrylamide en N-[2,3-bis-(2-methylacryloylaminomethoxy)propoxymethyl]-2-methylacrylamide en methacrylamide en 2-methyl-N-(2-methylacryloylaminomethoxymethyl)acrylamide en N-(2,3-dihydroxypropoxymethyl)-2-methylacrylamide, of;
c.
C.I. Basic Violet 3 met 0,1% of meer Michlers keton.
a.
in geval van het certificaat, bedoeld in
artikel 4.54a, vierde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie, zoals opgenomen in
bijlage XIIIa bij de regeling;
b.
in geval van het certificaat, bedoeld in
artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering, zoals opgenomen in
bijlage XIIIb bij de regeling;
c.
in geval van het certificaat, bedoeld in
artikel 4.54d, vijfde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA), zoals opgenomen in
bijlage XIIIc bij de regeling;
d.
in geval van het certificaat, bedoeld in
artikel 4.54d, zevende lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Persoonscertificaten Deskundig Asbestverwijderaar niveau 1 en niveau 2, (DAV-1 en DAV-2), zoals opgenomen in
bijlage XIIIc bij de regeling.
a.
in geval van een certificerende instelling als bedoeld in
artikel 4.54a, vierde lid, of artikel 4.45d, eerste lid, van het besluit, de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB), zoals opgenomen in
bijlage XIIIe bij de regeling;
b.
in geval van een certificerende instelling als bedoeld in
artikel 4.54d, vijfde of zevende lid, van het besluit de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatieinstellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV), zoals opgenomen in
bijlage XIIIf bij de regeling.
1.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a.
producten: lijmen, verven, lakken, beitsen, vernissen, vulmiddelen, olie- of wasachtige producten, impregneermiddelen en vloercoatings die vluchtige organische stoffen als bedoeld in
artikel 4.62a van het besluit bevatten;
b.
bestanddelen van woningen of andere gebouwen: alle objecten die in woningen of andere gebouwen aanwezig zijn en die door hun aard, vorm, gewicht of afmetingen daaruit redelijkerwijs niet kunnen worden verwijderd. Onder bestanddelen van woningen en andere gebouwen worden niet verstaan objecten die worden vervaardigd, hersteld of onderhouden in het kader van een productieproces, onderscheidenlijk reparatie of onderhoud, voor zover het vervaardigen, herstel of onderhoud wordt verricht op een daartoe adequaat ingerichte arbeidsplaats.
a.
het lijmen van bekleding op vloeren, trappen, wanden of plafonds van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking;
b.
het aanbrengen van producten in woningen of andere gebouwen of op bestanddelen van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking.
3.
Het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op:
a.
metalen bestanddelen van gebouwen ten aanzien waarvan toepassing van producten op grond van de in
bijlage XIV bij deze regeling beschreven omstandigheden is toegestaan;
b.
het voorbewerken van muren en plafonds van woningen of andere gebouwen op plaatsen waar deze muren en plafonds ernstig verontreinigd zijn door brand- of rookschade of aanslag als gevolg van het roken van tabakswaren;
c.
het voorbewerken in de zin van versterken van sterk poreuze of poederende bestanddelen van woningen of andere gebouwen;
d.
het repareren met behulp van verf of lak van beschadigingen aan stalen constructies bij nieuwbouw van woningen of andere gebouwen;
e.
het herstellen van historische afwerkings- of toplagen in een techniek die gelijk is aan of overeenkomt met die historische afwerking, waarbij herstelwerkzaamheden gericht zijn op herstel of instandhouding van een architectuurhistorische eenheid binnen een beschermd monument in de zin van de
Monumentenwet 1988 ;
f.
het aanbrengen van traditioneel imitatieschilderwerk, zoals marmer- en houtnerfschilderwerk, alsmede het vergulden met behulp van goudverf. Onder aanbrengen wordt niet verstaan de voorbewerking;
g.
het aanbrengen van een product op beglazingskit in gebouwen voor zover deze opgeleverd zijn voor 1 januari 2001, teneinde deze kit geschikt te maken voor de toepassing van watergedragen verfproducten.
4.
Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a, bevatten ten hoogste 5 gram vluchtige organische stoffen per kilogram gebruiksklaar product.
5.
Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het betreft het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 60 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.
6.
Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het andere werkzaamheden betreft dan het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 100 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product. Indien het bij de producten, bedoeld in de eerste zin, gaat om producten op epoxybasis, wordt benzylalcohol uitgezonderd bij het bepalen van het gewicht van de vluchtige organische stoffen.
a.
het drukken met behulp van een offsetpers;
b.
het dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk;
c.
het niet-dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk.
2.
Het vochtwater dat wordt gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevat ten hoogste 8 volumeprocenten isopropylalcohol of andere mono-alcoholen bij automatische doseersystemen en ten hoogste 10 volumeprocenten bij handmatige doseersystemen en bij rotatie-offsetpersen die voor het eerst in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 1985.
3.
Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.
4.
Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder c, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C.
a.
het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij zeefdruk;
b.
het zeefdrukken van papier en karton dat is bestemd voor toepassingen in binnenruimten en dat zwaarder is dan 135 gram per vierkante meter.
2.
Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 21 °C.
3.
Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.
2.
Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.
1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
a.
lakkeren:
het aanbrengen van een lak op een flexibel materiaal of van een kleefstof op een flexibel materiaal ten behoeve van de latere afsluiting van dat materiaal;
b.
lamineren of cacheren:
het hechten van twee of meer flexibele materialen tot een laminaat.
a.
het drukken, lakkeren, lamineren of cacheren met behulp van een verpakkingsdiepdrukpers, flexopers, lakkeer-, lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een afzuigsysteem;
b.
het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen;
c.
het lamineren of cacheren met behulp van een lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;
d.
het drukken of lakkeren van papier en karton met behulp van een flexodrukpers of lakkeermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;
e.
het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder c en d, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen.
3.
Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten ten hoogste 50 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.
4.
Het derde lid is niet van toepassing op de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, indien daarbij bijzondere eisen aan de kwaliteit of bestendigheid van het gefabriceerde product worden gesteld, mits op jaarbasis het gewicht van de vluchtige organische stoffen van de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, ten hoogste 80% bedraagt van het gewicht van de opgebrachte vaste stof.
1.
In dit artikel wordt verstaan onder motorrijtuig: een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel, een autobus of een kampeerauto als bedoeld in
artikel 2, onder b, c, d, e onderscheidenlijk g, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 of een vrachtauto als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wet goederenvervoer over de weg.
a.
het aanbrengen of toepassen van primer, surfacer, sealer of 1- en 2-laags aflaksystemen of van speciale dan wel overige producten als bedoeld in
bijlage XV bij deze regeling, ten behoeve van het herstellen van lakschade of vernieuwing van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen;
b.
het reinigen van gereedschappen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, of oppervlakken van onderdelen van motorrijtuigen ten behoeve van de herstel- of vernieuwingswerkzaamheden, bedoeld onder a.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing op werkzaamheden ten behoeve van het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen die zijn gebouwd vóór 1970;
4.
Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten in gebruiks- of spuitklare vorm, ten hoogste het gehalte aan vluchtige organische stoffen dat met betrekking tot deze producten is vastgesteld bij
bijlage XV bij deze regeling.
1.
In dit artikel wordt verstaan onder coating: een product dat opgebracht wordt op een oppervlak om een decoratief, beschermend of ander functioneel effect te verkrijgen.
a.
het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde buitendeuren, kozijnen, ramen, binnenspouwbladen, gevelvullende elementen en overig geveltimmerwerk, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces;
b.
het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde binnentrappen, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces.
3.
Coatings die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.
Artikel 4.32h. Gelijkstelling vervangende producten
Met de in de
artikelen 4.32a vierde tot en met zesde lid,
4.32b, tweede tot en met vierde lid,
4.32c, tweede en derde lid,
4.32d, tweede lid,
4.32e, derde lid,
4.32f, vierde lid en
4.32g, derde lid, bedoelde producten worden gelijkgesteld producten, die rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.
a.
de tekens op het beeldscherm zijn voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels;
b.
het beeld op het beeldscherm is stabiel;
c.
de luminantie van of het contrast tussen de tekens en de achtergrond is gemakkelijk door de gebruiker bij te stellen;
d.
het beeldscherm is vrij te plaatsen en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar;
e.
het beeldscherm is vrij van voor de gebruiker hinderlijke glans en spiegelingen;
f.
het toetsenbord kan hellend worden geplaatst en vormt geen geheel met het beeldscherm;
g.
er is voor het toetsenbord voldoende ruimte voor handen en armen van de gebruiker;
h.
het toetsenbord heeft een mat oppervlak;
i.
de indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen zijn gericht op vergemakkelijking van het gebruik;
j.
de symbolen op de toetsen zijn voldoende contrastrijk en vanuit een normale werkhouding voldoende leesbaar;
k.
de werktafel of het werkvlak maakt een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk en heeft een reflectiearm oppervlak, is voldoende groot en maakt een flexibele opstelling van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk;
l.
een voor het werk noodzakelijke documenthouder is stabiel en regelbaar en zodanig geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum zijn beperkt;
m.
de werkstoel is stabiel, heeft een in hoogte verstelbare zitting en een rugleuning, waarvan de hoogte en hellingshoek verstelbaar zijn en geeft de gebruiker bewegingsvrijheid en een comfortabele werkhouding;
n.
indien de gebruiker dat wenst wordt een voetensteun aangebracht.
a.
de verlichting van de werkruimte of de beeldschermwerkplek zorgt voor voldoende licht en een passend contrast tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard van het werk en de visuele behoeften van de gebruiker;
b.
mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm of op apparaten door kunstmatige lichtbronnen zijn vermeden;
c.
er treden door raam- en andere openingen, wanden en apparaten geen directe verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm op;
d.
de ramen zijn uitgerust met passende instelbare helderheidswering om de intensiteit van het licht dat op de beeldschermwerkplek valt te verminderen;
e.
het geluid dat de apparatuur voortbrengt veroorzaakt geen verstoring van de aandacht en het gesproken woord;
f.
de apparatuur brengt geen voor de werknemers hinderlijke warmte voort;
g.
de vochtigheidsgraad is steeds toereikend.
Artikel 5.3. Programmatuur
De programmatuur die wordt gebruikt bij het verrichten van beeldschermwerk voldoet in ieder geval aan de volgende voorschriften:
a.
de programmatuur is aangepast aan de te verrichten taak;
b.
de programmatuur is gemakkelijk te gebruiken en aan te passen aan het kennis- en ervaringsniveau van de gebruiker;
c.
er wordt zonder medeweten van de gebruiker geen gebruik gemaakt van een kwantitatief of kwalitatief controlemechanisme;
d.
de systemen verschaffen de gebruiker gegevens over de werking ervan;
e.
de systemen maken de informatie zichtbaar in een vorm en een tempo die zijn aangepast aan de gebruiker;
f.
bij de verwerking van informatie door de gebruiker worden de beginselen van de ergonomie toegepast.
1.
Als certificerende instelling als bedoeld in
artikel 6.14a, derde lid, van het besluit kan worden aangewezen een opleidingsinstelling die een opleiding verzorgt die tot doel heeft personen op te leiden die uit hoofde van een bedrijf of beroep arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, uitvoeren of zullen gaan uitvoeren, en die voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het document, genoemd in het tweede lid.
2.
Als certificerende instelling als bedoeld in
artikel 6.16, derde, zesde of zevende lid, van het besluit, kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van Werken onder Overdruk, document: WDAT-WOD-P, zoals opgenomen in
bijlage XVI bij de regeling.
a.
op grond van een daartoe door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde regeling een examen behorend bij de opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij de brandweer afneemt;
b.
op grond van een daartoe door de Minister van Defensie vastgestelde regeling een opleiding duikerarts, duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij het Ministerie van Defensie verzorgt en de bijbehorende examens afneemt.
c.
voldoet aan de criteria zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikerarts, document: WSCS-WOD-A, zoals opgenomen in
bijlage XVIa bij de regeling.
2.
Een certificaat als bedoeld in
artikel 6.16, derde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager, niet zijnde brandweerduikploegleider, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikploegleider, document: WSCS-WOD-L, zoals opgenomen in
bijlage XVIb bij de regeling.
3.
Een certificaat als bedoeld in
artikel 6.16, zesde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager, niet zijnde brandweerduiker, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikarbeid, document: WSCS-WOD-D, zoals opgenomen in
bijlage XVIc bij de regeling.
4.
Een certificaat als bedoeld in
artikel 6.16, zevende lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikmedisch begeleider, document: WSCS-WOD-B, zoals opgenomen in
bijlage XVId bij de regeling.
1.
Een certificaat als bedoeld in
artikel 6.16, derde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling, bedoeld in
artikel 6.1, derde lid, afgegeven indien de aanvrager, zijnde brandweerduikploegleider, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer, document: WSCS-WOD-F, zoals opgenomen in
bijlage XVIe bij de regeling.
2.
Een certificaat als bedoeld in
artikel 6.16, zesde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling, bedoeld in
artikel 6.1, derde lid, afgegeven indien de aanvrager, zijnde brandweerduiker, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer, document: WSCS-WOD-E, zoals opgenomen in
bijlage XVIf bij de regeling.
1.
Een persoon is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in
artikel 7.32, eerste lid, onder a, van het besluit indien hij een torenkraan, mobiele kraan of mobiele hei-installatie als omschreven in de onderdelen a tot en met c, bedient:
a.
torenkraan:
torenvormige hijskraan waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 tonmeter of meer bedraagt of de giek 20 meter of hoger boven het vlak van de ondersteuning van de kraan bevestigd is;
b.
mobiele kraan:
verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden hijskraan die geen torenkraan is en waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 ton-meter of meer bedraagt, met uitzondering van:
1º.
een op een voertuig bevestigde laadkraan die uitsluitend ingericht is of althans uitsluitend wordt gebruikt voor het laden en lossen van de laadbak van het voertuig of een samenstel van voertuigen;
2º.
een grondverzetmachine die ontgravingen maakt en direct daarop aansluitend leidingwerk in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden ondersteuningsschotten plaatst;
c.
mobiele hei-installatie:
verrijdbare of verrolbare funderingsmachine die is ingericht of bestemd om palen of andere langwerpige voorwerpen in de grond te maken, te drijven of daaruit te verwijderen alsmede om met een en ander rechtstreeks verband houdende verrichtingen uit te voeren, met inbegrip van het met een maximumbedrijfslastmoment van 10 tonmeter of meer verplaatsen van lasten.
2.
Met betrekking tot een certificaat als bedoeld in het eerste lid, worden onderscheiden
a.
een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van torenkranen, onderverdeeld in de categorieën:
b.
een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele kranen, onderverdeeld in de categorieën:
1°.
mobiele kraan op rupsen;
2°.
autotruck/ruwterreinkraan/wegterreinkraan;
3°.
grondverzetmachine met hijsfunctie;
5°
verreiker met hijsfunctie.
c.
een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele hei-installaties, onderverdeeld in de categorieën:
1°.
kleine funderingsmachine: machine met een eigen massa inclusief uitrustingen en funderingselement die gelijk is aan of minder is dan 30 ton, een totale hoogte heeft van minder dan 10 meter en die funderingselementen korter dan 10 meter verwerkt;
2°.
grote funderingsmachine: machine met een eigen massa inclusief uitrustingen en funderingselement van 30 ton of meer, een totale hoogte van 10 meter of meer heeft of die funderingselementen van 10 meter of langer verwerkt.
1.
De aanwijzing als certificerende instelling, bedoeld in
artikel 7.32, eerste lid, aanhef en onder a, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport, documentcode WDAT-VT-Personen zoals opgenomen in
bijlage XVII bij de regeling.
2.
Een certificaat als bedoeld in
artikel 7.6, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in het eerste lid, heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de navolgende eisen:
a.
indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele torenkraan van de categorie, bedoeld in
artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Mobiele Torenkraan’, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Torenkraan, zoals opgenomen in
bijlage XVIIa bij de regeling;
b.
indien het betreft een certificaat voor de bediening van een torenkraan van de categorieën, bedoeld in
artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, sub 2° en 3°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Torenkraan’, documentcode WSCS-VT Machinist Torenkraan, zoals opgenomen in
bijlage XVIIb bij de regeling dan wel het Werkveldspecifiek certificatieschema Machinist Mobiele Torenkraan, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Torenkraan, zoals opgenomen in
bijlage XVIIa bij de regeling;
c.
indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan van de categorieën, bedoeld in
artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, sub 1° en 2°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Mobiele Kraan’, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Kraan, zoals opgenomen in
bijlage XVIIc bij de regeling;
d.
indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een grondverzetmachine met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in
artikel 7.6, tweede lid onderdeel b, sub 3°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Grondverzetmachine met Hijsfunctie’, documentcode WSCS-VT Machinist Grondverzetmachine met Hijsfunctie, zoals opgenomen als
bijlage XVIId bij de regeling dan wel het Werkveldspecifiek certificatieschema Machinist Mobiele Kraan, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Kraan, zoals opgenomen in
bijlage XVIIc bij de regeling;
e.
indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een autolaadkraan met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in
artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, sub 4°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Autolaadkraan’, documentcode WSCS-VT Machinist Autolaadkraan, zoals opgenomen in
bijlage XVIIe bij de regeling dan wel het Werkveldspecifiek certificatieschema Machinist Mobiele Kraan, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Kraan, zoals opgenomen in
bijlage XVIIc bij de regeling;
f.
indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een verreiker met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in
artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, sub 5°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Verreiker met Hijsfunctie’, documentcode WSCS-VT Machinist Verreiker met Hijsfunctie, zoals opgenomen in
bijlage XVIIf bij de regeling dan wel het Werkveldspecifiek certificatieschema Machinist Mobiele Kraan, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Kraan, zoals opgenomen in
bijlage XVIIc bij de regeling;
g.
indien het betreft een certificaat voor de bediening van een funderingsmachine als bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel c, sub 1°, van het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Kleine Funderingsmachine’, documentcode WSCS-VT Machinist Kleine Funderingsmachine, zoals opgenomen in
bijlage XVIIg bij de regeling dan wel het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Grote Funderingsmachine’, documentcode WSCS-VT Machinist Grote Funderingsmachine, zoals opgenomen in
bijlage XVIIh bij de regeling;
h.
indien het betreft een certificaat voor de bediening van een funderingsmachine als bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel c, sub 2° van,het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Grote Funderingsmachine’, documentcode WSCS-VT Machinist Grote Funderingsmachine, zoals opgenomen in
bijlage XVIIh bij de regeling.
2.
Veiligheids- of gezondheidssignalering wordt, al naar gelang het geval, geregeld schoongemaakt, onderhouden, geverifieerd en gerepareerd of zo nodig vervangen, met het oog op het behoud van hun intrinsieke of functionele kwaliteiten.
1.
De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings- of hulpmiddelen geschiedt permanent door middel van borden.
2.
De signalering voor de lokalisatie en identificatie van brandbestrijdingsmateriaal geschiedt permanent door middel van borden of een veiligheidskleur.
4.
De signalering van gevaren van stoten tegen obstakels en van vallen van personen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur of borden.
5.
De markering van verkeerswegen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur.
1.
De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke actie, alsmede de dringende evacuatie van personen geschiedt occasioneel, door middel van een lichtsignaal, een akoestisch signaal of een mondelinge mededeling.
2.
Het leiden van personen die handelingen verrichten waarbij een gevaar bestaat, geschiedt occasioneel door middel van hand- of armseinen of mondelinge mededelingen.
1.
Bij gelijke doeltreffendheid van de signalering bestaat een vrije keuze tussen:
a.
de lichtsignalen, de akoestische signalen of de mondelinge mededeling;
b.
het hand- of armsein of de mondelinge mededeling;
c.
een veiligheidskleur of een bord voor het signaleren van gevaar van struikelen, of vallen door hoogteverschil.
2.
De volgende signaleringswijzen kunnen gelijktijdig worden gebruikt:
a.
het lichtsignaal en het akoestisch signaal;
b.
het lichtsignaal en de mondelinge mededeling;
c.
het hand- of armsein en de mondelinge mededeling.
3.
De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door de aanwezigheid van een andere signalering of van andere factoren die de zicht- of hoorbaarheid verstoren, een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing, een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of signaleringsvoorzieningen.
a.
met de kleur rood aangeduid:
3°.
identificatie en lokalisatie van brandbestrijdingsmateriaal en brandweeruitrusting;
b.
met de kleur geel of oranje-geel aangeduid een waarschuwingssignaal;
c.
met de kleur blauw aangeduid een gebodssignaal;
d.
met de kleur groen aangeduid:
1°.
een reddingssignaal of een eerste hulp-signaal;
2°.
een veilige situatie.
Artikel 8.6. Noodinstallatie
Signaleringen die een energiebron behoeven, zijn voorzien van een noodinstallatie voor het geval dat deze energiebron uitvalt, behalve indien het te signaleren gevaar ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.
1.
De licht- en geluidssignalen zijn voor de ingebruikneming op hun goede werking en reële doeltreffendheid gecontroleerd. Die controle wordt nadien voldoende vaak herhaald.
2.
Een licht- of geluidssignaal geeft bij inwerkingstelling het begin van een actie aan: de duur ervan is zo lang als de actie vereist.
3.
De licht- en geluidssignalen worden na ieder gebruik onmiddellijk opnieuw in werking gesteld.
Artikel 8.8. Bescherming specifieke werknemers
Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.
1.
De pictogrammen waarvan veiligheidsborden zijn voorzien, zijn zo eenvoudig mogelijk en voor het begrip overbodige details worden weggelaten.
2.
De borden zijn gemaakt van materiaal met een zo groot mogelijke schokvastheid en weerbestendigheid.
3.
De borden bezitten dusdanige afmetingen en kleur- en lichttechnische eigenschappen dat zij goed zichtbaar en gemakkelijk te begrijpen zijn.
1.
Verbodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn, waarbij de rode kleur ten minste 35% van het oppervlak van het bord beslaat.
2.
Waarschuwingsborden kenmerken zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram op gele achtergrond en een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.
3.
Gebodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een wit pictogram op blauwe achtergrond, waarbij de blauwe kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.
4.
Reddingsborden kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm, wit pictogram op groene achtergrond, waarbij de groene kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.
5.
Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm en een wit pictogram op rode achtergrond, waarbij de rode kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.
6.
De in
bijlage XVIII bij deze regeling opgenomen borden, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties.
7.
De gebruikte pictogrammen mogen licht afwijken van of meer gedetailleerd zijn dan de pictogrammen van de borden, bedoeld in
bijlage XVIII bij deze regeling. De betekenis ervan is dan evenwel dezelfde en verschillen of aanpassingen maken de betekenis niet onduidelijk.
1.
De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.
2.
Bij slechte natuurlijke verlichtingsomstandigheden worden fluorescerende kleuren, reflecterende materialen of kunstlicht gebruikt.
3.
Een bord wordt verwijderd zodra de situatie die de aanwezigheid ervan rechtvaardigt, niet meer bestaat.
1.
Reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden met dan wel de opslag van chemische stoffen of mengsels die overeenkomstig EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels als gevaarlijk worden ingedeeld op grond van de criteria voor enige fysische gevarenklasse of gezondheidsgevarenklasse, alsmede leidingen die dergelijke stoffen en mengsels bevatten of waardoor deze stoffen en mengsels worden getransporteerd, worden overeenkomstig die verordening voorzien van de relevante gevarenpictogrammen.
2.
Het vorige lid is niet van toepassing op reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden van korte duur of die vaak wisselen van inhoud mits er toereikende alternatieve maatregelen worden genomen, met name op het gebied van voorlichting of opleiding, die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.
3.
De in het eerste lid bedoelde gevarenpictogrammen kunnen:
a.
worden vervangen door waarschuwingsborden als weergegeven in artikel 8.10 met hetzelfde pictogram of symbool met dien verstande dat indien artikel 8.10 geen gelijkwaardig waarschuwingsbord bevat, het relevante gevarenpictogram als weergegeven in bijlage V van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels wordt gebruikt;
b.
worden aangevuld met extra informatie zoals de naam of de formule van de gevaarlijke stof en een gedetailleerde beschrijving van het gevaar;
c.
voor het transport van reservoirs op de arbeidsplaats worden aangevuld met of vervangen door borden die krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of de Wet luchtvaart van toepassing zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Artikel 8.14. Plaatsing op leidingen
De op leidingen gebruikte gevarenpictogrammen of signaalwoorden worden zichtbaar en voldoende herhaald aangebracht in de nabijheid van de meest gevaarlijke plaatsen, zoals kleppen en aansluitingspunten.
1.
De signalering van plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen geschiedt door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in
artikel 8.10 of door gevarenpictogrammen en signaalwoorden als bedoeld in
artikel 8.12 tenzij, rekening houdend met
artikel 8.9, derde lid, wat de afmeting betreft, de gevarenpictogrammen en signaalwoorden van de afzonderlijke verpakkingen of op de reservoirs ter zake volstaan.
2.
De in het eerste lid bedoelde borden of gevarenpictogrammen en signaalwoorden worden bij de opslagruimte of op de toegangsdeur tot de opslagruimte geplaatst.
3.
Indien
artikel 8.10 geen gelijkwaardig waarschuwingsbord bevat, wordt het relevante gevarenpictogram als weergegeven in bijlage V van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels gebruikt.
Artikel 8.16. Wijze van gebruik lichtsignalen
Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden veroorzaakt het door een signaal uitgezonden licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast dat niet tot verblinding mag leiden maar voldoende zichtbaar is.
1.
Het lichtoppervlak dat een signaal uitzendt, is uniform van kleur of bevat een pictogram op een bepaalde achtergrond.
3.
Wanneer het signaal een pictogram bevat, voldoet dit aan
artikel 8.10.
1.
Wanneer een voorziening een continu en een intermitterend signaal kan uitzenden, wordt het intermitterende signaal gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.
2.
Wanneer een intermitterend lichtsignaal wordt gebruikt in plaats of ter completering van een geluidssignaal, is de code van het signaal identiek.
3.
Een voorziening om een lichtsignaal uit te zenden in geval van groot gevaar, wordt speciaal in het oog gehouden of uitgerust met een reservelamp.
4.
De duur en de frequentie van de flitsen van een intermitterend lichtsignaal zijn zodanig dat:
a.
de boodschap van het signaal goed wordt begrepen, en
b.
er voorkomen wordt dat verwarring ontstaat tussen verschillende lichtsignalen of tussen een continu en een intermitterend lichtsignaal.
a.
heeft een geluidsniveau dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai, zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;
b.
is gemakkelijk herkenbaar;
c.
is gemakkelijk te onderscheiden van een ander geluidssignaal en andere omgevingsgeluiden.
2.
Wanneer een voorziening een geluidssignaal met een variabele en een vaste frequentie kan uitzenden, wordt de variabele frequentie gebruikt om ten opzichte van de vaste frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.
3.
Het geluid van een ontruimingssignaal is continu.
1.
De mondelinge mededeling vindt plaats tussen een spreker of zender en een of meer toehoorders, en wel in de vorm van korte teksten, woordgroepen of afzonderlijke woorden, eventueel gecodeerd.
2.
De mondelinge boodschappen zijn zo kort, eenvoudig en duidelijk mogelijk.
3.
De taalvaardigheid van de spreker en het gehoorvermogen van de toehoorder zijn voldoende om een ondubbelzinnige communicatie tot stand te brengen.
4.
De mondelinge mededeling is direct door middel van gebruik van de menselijke stem of indirect door middel van de menselijke stem of spraaksynthese, verspreid door een middel ad hoc.
5.
Indien de mondelinge mededeling wordt gebruikt in plaats van of ter aanvulling van hand- of armseinen en er geen codes worden gebruikt, worden met name de volgende woorden gebruikt:
a.
start, om het begin van een commando aan te duiden;
b.
stop, om een beweging te onderbreken of te beëindigen;
c.
einde, om de werkzaamheden stop te zetten;
d.
hijsen, om een last te doen hijsen;
e.
vieren, om een last te doen vieren;
f.
vooruit, achteruit, naar rechts, naar links, in combinatie met het juiste hand- of armsein, om een beweging in een bepaalde richting te doen plaatsvinden;
g.
gevaar, om een noodstop af te dwingen;
h.
snel, om een beweging te versnellen.
Artikel 8.21. Gebruikte taal
De betrokken personen kennen de gebruikte taal zodanig dat zij de boodschap correct kunnen uitspreken en begrijpen en zich al naar gelang van de boodschap op passende wijze kunnen gedragen op het vlak van de veiligheid of de gezondheid.
1.
Een hand- of armsein is precies en eenvoudig en bestaat uit een breed gebaar.
2.
Het gelijktijdig gebruik van beide armen verloopt symmetrisch en geeft slechts één enkel signaal weer.
1.
De seingever geeft met behulp van hand- en armseinen besturingsinstructies door aan de ontvanger van de seinen.
2.
De seingever wijdt zijn aandacht uitsluitend aan het geven van de besturingsinstructies en de veiligheid van de werknemers die zich in de nabijheid bevinden.
3.
De seingever kan de gehele besturingsoperatie zien, zonder daarbij door de handeling gehinderd te worden.
4.
Wanneer niet aan de in het derde lid, genoemde voorwaarden kan worden voldaan, worden een of meer bijkomende seingevers ingeschakeld.
Artikel 8.24. Ontvanger van seinen
De ontvanger van de seinen zet de in uitvoering zijnde transportbeweging stil om nieuwe instructies te vragen, wanneer hij de ontvangen orders niet met de nodige veiligheidsgaranties kan uitvoeren.
Artikel 8.26. Voorkomen onduidelijkheid seinen
De in
bijlage XIX bij deze regeling opgenomen hand- en armseinen, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties, waarbij deze geen afbreuk doen aan het gebruik van andere van toepassing zijnde codes, met name in bepaalde bedrijvigheidssectoren, waarmee dezelfde handelingen worden aangeduid.
1.
De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of personen, geschiedt door middel van geel, afgewisseld met zwart, of rood afgewisseld met wit, binnen de bebouwde zones van het bedrijf of de inrichting waartoe de werknemer in het kader van zijn werk toegang heeft.
2.
De gele en zwarte of rode en witte banden worden onder een hoek van circa 45° aangebracht en hebben ongeveer dezelfde afmetingen.
1.
Wanneer de bescherming van de werknemers dat vereist, worden de verkeerswegen op de arbeidsplaats voor voertuigen duidelijk door doorlopende strepen met een goed zichtbare kleur aangegeven.
2.
Bij het aanbrengen van de strepen wordt rekening gehouden met de nodige veiligheidsafstanden tussen de voertuigen die er kunnen rijden en elk voorwerp dat zich in de nabijheid en tussen de voetgangers en de voertuigen kan bevinden.
Artikel 8.29a. Overtredingen
Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt het handelen of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de
artikelen 3.4,
3.5,
3.11,
3.12,
3.13,
3.14,
4.3 tot en met 4.7,
4.9,
4.11 tot en met 4.13,
4.15,
4.18,
4.19, tweede lid,
4.20, tweede lid,
4.20a,
4.20b, eerste, derde, vierde en vijfde lid,
4.22 tot en met 4.26,
5.1 tot en met 5.3,
8.1, tweede lid,
8.2,
8.3,
8.4, derde lid,
8.5 tot en met 8.11,
8.12, eerste en tweede lid, en
8.13 tot en met 8.29.
Artikel 8.29c. Soortgelijke overtredingen
Als soortgelijke overtredingen als bedoeld in artikel 9.10c van het besluit worden aangemerkt het handelen of nalaten in strijd met de voorschriften van de artikelen die telkens in de afzonderlijke subonderdelen zijn aangegeven:
b.
van het
Arbeidsomstandighedenbesluit :
c.
van de Arbeidsomstandighedenregeling:
Artikel 9.2a
De afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne door de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO in de periode van 1 november 1999 tot 3 november 2006 wordt aangemerkt als de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in
artikel 2.15.
Artikel 9.5. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenregeling.
Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden gepubliceerd.
's-Gravenhage, 12 maart 1997