Besluit van 20 juli 1998, houdende regels met betrekking tot de vaststelling van een arbeidshandicap als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Arbeidsgehandicaptebesluit)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 juni 1998, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/WV/98/2545;
Gelet op de artikelen 2, zesde lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, 87 van de Ziektewet, 75g en 76f, zesde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
De Raad van State gehoord (advies van 26 juni 1998, no.W12.98 0243);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 juli 1998, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/WV/98/2952;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
b.
voorzieningen of maatregelen: voorzieningen of maatregelen met behulp waarvan betrokkene arbeid kan verrichten en die betrekking hebben op:
1°.
technische aanpassingen op de werkplek en in de werkomgeving;
2°.
organisatorische aanpassingen in het werk;
3°.
speciale begeleiding bij het werk;
4°.
aanpassing van de werktijd; of
5°.
aanpassing van het werktempo.
1.
Met toepassing van
artikel 3 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het college van burgemeester en wethouders of de Centrale organisatie voor werk en inkomen, op verzoek van betrokkene of een werkgever dan wel ambtshalve, aan de hand van een advies van een of meer deskundigen vast of een persoon arbeidsgehandicapte is als bedoeld in de
Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten met inachtneming van het beslisschema behorend bij dit besluit.
2.
Indien betrokkene niet verzoekt om de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, geschiedt deze slechts indien betrokkene daarvoor toestemming heeft gegeven.
a.
aan betrokkene een vervoersvoorziening of een rolstoel op grond van de
Wet voorzieningen gehandicapten is toegekend; of
1.
Onder deskundigen als bedoeld in
artikel 2 worden verstaan:
a.
artsen die staan ingeschreven in het register van Sociaal Geneeskundigen, bij de tak arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, dan wel bij de tak verzekeringsgeneeskunde of in het register sociale geneeskunde, bij de hoofdstroom arbeid en gezondheid, van de Sociaal-Geneeskundige Registratiecommissie van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst;
c.
arbeidskundigen die in het bezit zijn van een getuigschrift van een opleiding techniek van een op grond van de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bekostigde instelling alsmede van een applicatiecursus VOA-3 van VOA, Vereniging voor bedrijfskunde te Woerden, en ervaring in proces- en arbeidsanalyse hebben;
d.
arbeidsmarktdeskundigen die in het bezit zijn van een getuigschrift van een opleiding gedrag en maatschappij van een op grond van de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bekostigde instelling, richting arbeidsmarktpolitiek/personeelsbeleid alsmede kennis van en ervaring op het gebied van de arbeidsmarkt in de desbetreffende regio hebben;
e.
arbeidsdeskundigen die in dienst zijn bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de opleiding tot arbeidsdeskundige in de sociale verzekeringen met goed gevolg hebben afgesloten;
2.
Een persoon die een opleiding volgt met het oogmerk aan de criteria, genoemd in de onderdelen a tot en met f van het eerste lid, te voldoen en reeds werkzaam is in het desbetreffende beroep wordt als deskundige aangemerkt.
3.
Een deskundige beantwoordt de vragen, genoemd in de
artikelen 5,
6 of
7, voorzover zijn specifieke deskundigheid dit toelaat.
1.
In het deskundigenadvies wordt ten minste aan de volgende vragen aandacht besteed:
a.
of er sprake is van ziekte of gebreken die leiden tot structurele functionele beperkingen van lichamelijke, verstandelijke of psychische aard;
b.
of er sprake is van een aanzienlijk risico op ernstige gezondheidsklachten binnen vijf jaar;
c.
of betrokkene door de in onderdeel a bedoelde beperkingen evident minder dan 75% van een normale voltijdsfunctie kan vervullen;
2.
Aan de hand van het beslisschema behorend bij dit besluit stellen de deskundigen vast aan welke vragen in het advies aandacht wordt besteed.
1.
In het deskundigenadvies wordt indien betrokkene werknemer is ten minste aan de volgende vragen aandacht besteed:
a.
of betrokkene nog in staat is tot het verrichten van de eigen of andere arbeid bij zijn werkgever;
b.
of betrokkene met voorzieningen of maatregelen de eigen arbeid kan verrichten;
c.
of voor het behoud van werk of de werkhervatting van betrokkene een extra inspanning van de werkgever nodig is, die de normale werksituatie overstijgt.
2.
Aan de hand van het beslisschema behorend bij dit besluit stellen de deskundigen vast aan welke vragen in het advies aandacht wordt besteed.
1.
In het deskundigenadvies wordt indien betrokkene geen werknemer is ten minste aan de volgende vragen aandacht besteed:
a.
tot het verrichten van welke arbeid is betrokkene nog in staat;
b.
of betrokkene voorzieningen of maatregelen nodig heeft voor de in onderdeel a bedoelde arbeid;
c.
of die voorzieningen of maatregelen zijn te realiseren binnen een normale werkomgeving;
d.
of betrokkene een goed beroepsperspectief en goede arbeidsmarktkwalificaties heeft.
2.
Aan de hand van het beslisschema behorend bij dit besluit stellen de deskundigen vast aan welke vragen in het advies aandacht wordt besteed.
1.
Indien ten aanzien van een werknemer als bedoeld in
artikel 29b van de ZW wordt vastgesteld dat hij lijdt aan ziekte of gebreken, die maken dat hij binnen vijf jaar na de beoordeling van de arbeidshandicap een aanzienlijk verhoogd risico heeft op ernstige gezondheidsklachten, wordt de in
artikel 29b van de ZW bedoelde termijn voor de afloop van die termijn verlengd, indien op dat moment de ziekte of gebreken dan wel het verhoogde risico op ernstige gezondheidsklachten nog bestaan.
2.
In afwijking van
artikel 29b van de ZW heeft de werknemer die voorafgaand aan de dienstbetrekking recht heeft of recht heeft gehad op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten , recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen na aanvang van de dienstbetrekking.
3.
Het recht op ziekengeld, bedoeld in het eerste lid, van de werknemer die geen recht heeft maar recht heeft gehad op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten , wordt vastgesteld nadat die werknemer of zijn werkgever een aanvraag daartoe heeft ingediend.
Artikel 9. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 1998.
's-Gravenhage, 20 juli 1998
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Uitgegeven de elfde augustus 1998
De Minister van Justitie,