Algemene wet inzake rijksbelastingen, voorschrift informatie fiscus/banken
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit is een geactualiseerde versie van het besluit van 18 maart 2002, nr. DGB2002/1499M
( Stcrt. 2002, 58 ) en ziet op de informatieverstrekking door banken aan de Belastingdienst.
Inleiding
Banken beschikken over veel informatie die van belang is of kan zijn voor de belastingheffing van derden. Een belangrijk deel van die informatie dienen zij ingevolge
artikel 53, tweede en derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR) uit eigen beweging te verstrekken aan de inspecteur. Op grond van bepalingen, hierna genoemd onder Reikwijdte, zijn banken ook gehouden om op verzoek informatie te verstrekken ten behoeve van de belastingheffing van derden. In deze gevallen gaat het om een individuele derde of groepen van derden.
Dit Voorschrift bevat regels om die gegevensverstrekking zo efficiënt mogelijk en op voor de banken minst belastende wijze te effectueren en beoogt op geen enkele wijze de wettelijke bevoegdheden in te perken of te verruimen. Het Voorschrift is tot stand gekomen na overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken.
Paragraaf 1.0
Het Voorschrift geeft aan op welke wijze de Belastingdienst om informatie over derden verzoekt met betrekking tot bancaire activiteiten en op welke wijze de banken daaraan moeten voldoen. Het Voorschrift vindt geen toepassing ten aanzien van niet-bancaire activiteiten.
Paragraaf 2.1
Bank: Kredietinstelling als bedoeld in
artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. Onder bank wordt tevens verstaan een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, waarin een instelling als hiervoor genoemd een belang heeft van honderd percent, en die nagenoeg uitsluitend bancaire activiteiten verricht.
Paragraaf 2.2
Bancaire activiteiten: De activiteiten, die zijn genoemd in de
bijlage bij dit Voorschrift.
Paragraaf 2.3
Voorzitter van het managementteam (voorzitter van het MT): De ambtenaar als zodanig aangeduid in de
Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 , Stcrt. 2003, 250, laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 januari 2011, Stcrt. 2010, 21111.
Paragraaf 3.0
Alvorens een verzoek om informatie te doen bij de bank, tracht de Belastingdienst de benodigde gegevens te verkrijgen van de betrokken derde zelf. Indien verkrijging van de benodigde gegevens bij deze derde niet mogelijk is, wordt deze door de Belastingdienst in de gelegenheid gesteld die gegevens bij de bank te verzamelen. Indien dat niet tot het gewenste resultaat leidt, wendt de Belastingdienst zich met een verzoek om informatie rechtstreeks tot de bank. Naar aanleiding van dit verzoek verstrekt de bank overeenkomstig de wettelijke bepalingen informatie over de derde.
Paragraaf 3.1
In afwijking van het bepaalde in
paragraaf 3.0 wendt de Belastingdienst zich eveneens rechtstreeks tot de bank indien naar het oordeel van de desbetreffende voorzitter van het MT het belang van het onderzoek niet toestaat dat de procedure als bedoeld in die paragraaf wordt gevolgd. Indien de voorzitter van het MT daarom verzoekt, zal de bank de betrokken derde niet omtrent het informatieverzoek inlichten. De bank kan aan de informatieverstrekking niet de voorwaarde verbinden dat de betrokken derde daarmee instemt.
Paragraaf 4.0
Het verzoek om informatie wordt schriftelijk – onder vermelding dat aan
paragraaf 3.0 is voldaan dan wel dat
paragraaf 3.1 toepassing vindt – gedaan, door middel van een door of namens de desbetreffende voorzitter van het MT of namens hem door een lid van het MT ondertekend verzoek, ingediend bij het lokale kantoor of het hoofdkantoor van de bank.
Paragraaf 4.1
De banken, nader de kantoren genoemd in
paragraaf 4.0, voldoen aan het verzoek om informatie binnen een door de voorzitter van het MT gestelde redelijke termijn. Indien het belang van het onderzoek daartoe noopt, voldoen de banken onverwijld aan het verzoek. Of er sprake is van een zodanig belang is ter beoordeling van de voorzitter van het MT. Indien de bank gemotiveerd aangeeft niet binnen de gestelde termijn aan het verzoek om informatie te kunnen voldoen, kan de voorzitter van het MT in overleg met de bank de gestelde termijn verlengen.
Paragraaf 5.0
Individualisering van een derde geschiedt door vermelding van de gebruikelijke persoonsgegevens.
Indien de Belastingdienst slechts beschikt over een rekeningnummer zonder de daarbij behorende persoonsgegevens, zal, in de gevallen waarin in redelijkheid kan worden aangenomen dat de rekening bij een bepaalde bank wordt gehouden, deze bank in haar administratie nazien of dit het geval is, en in het bevestigende geval de bij de rekening behorende persoonsgegevens verschaffen.
In gevallen waarin niet in redelijkheid kan worden aangenomen dat de rekening bij de desbetreffende bank wordt gehouden en in gevallen waarin is komen vast te staan dat een rekening feitelijk bij een andere bank wordt gehouden, zal de Belastingdienst zich tot Equens wenden met het verzoek de bij de desbetreffende rekening behorende bankgegevens te verstrekken. De door Equens aangegeven bank zal vervolgens zo nodig de bij de rekening behorende persoonsgegevens verstrekken.
Paragraaf 5.1
De Belastingdienst beperkt zich zo veel als mogelijk tot het opvragen van gegevens die op het actuele onderzoeksjaar betrekking hebben. Onverminderd de wettelijke bewaarverplichtingen, verstrekt de bank desgevraagd een zogeheten historisch overzicht van het actuele onderzoeksjaar en maximaal van de laatste vijf kalenderjaren van de desbetreffende rekening(en).
Paragraaf 5.2
De bank voldoet binnen een redelijke termijn aan een verzoek om informatie over stukken betreffende mutaties die voorkomen in het in
paragraaf 5.1 vermelde historische overzicht.
Paragraaf 6.0
De kosten van de bank gemaakt in het kader van het voldoen aan een verzoek om informatie, de kosten verbonden aan het in
paragraaf 5.1 vermelde historisch overzicht alsmede de kosten voor het maken van afschriften door de Belastingdienst, worden door de Belastingdienst niet aan de bank vergoed. Het voorgaande geldt ook indien de bank ongevraagd, teneinde de snelheid van het onderzoek te bevorderen, eigen personeel en apparatuur ter beschikking stelt.
Paragraaf 7.0
Een verzoek tot het beschikbaar stellen ter raadpleging van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers wordt gedaan – met inachtneming van hetgeen vermeld staat in
paragraaf 7.1 – indien naar het oordeel van de desbetreffende voorzitter van het MT deze raadpleging voor de heffing of invordering van belang kan zijn.
Toegestaan wordt dat – met inachtneming van hetgeen vermeld staat in
paragraaf 7.1 – van bepaalde stukken kopieën, afschriften, e.d. worden gemaakt.
Paragraaf 7.1
De boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarmee de cliënt zelf niet geheel of gedeeltelijk bekend is, bijvoorbeeld aantekeningen van interne aard, accountantsrapporten door de accountants van de bank aan haar uitgebracht en correspondentie tussen medewerkers en/of tussen kantoren van de bank onderling, zal de bank eveneens aan de Belastingdienst ter inzage verstrekken. De Belastingdienst mag deze gegevens – voor zover de cliënt ze niet kent – uitsluitend inzien en mag deze gegevens niet meenemen, daarvan aantekeningen maken of gebruiken. Deze tegemoetkoming ziet alleen op tot het krediet- of cliëntendossier behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers en is niet van toepassing in gevallen waarin het niet om zich in deze dossiers bevindende stukken gaat, maar om informatie over de wijze waarop bepaalde gegevens zijn verwerkt en geduid in de boekhouding van de bank zelf.
Achtergrond van de tegemoetkoming is immers om te voorkomen dat de Belastingdienst informatie zou overleggen aan de cliënt die afkomstig is uit de onderdelen van zijn krediet- of cliëntdossier, die (subjectieve) kwalificaties over hem bevatten (bijvoorbeeld inzake zijn houding en gedrag, ondernemerscapaciteiten, e.d.) welke voor de bedrijfsvoering en klantbehandeling van de bank relevant kunnen zijn, maar geen betekenis hebben voor de fiscaliteit. Met andere woorden: het gaat bij deze tegemoetkoming om informatie die als ze aan cliënt bekend wordt de relatie bank – cliënt kan schaden. Dit speelt niet in het geval van boekhoudkundige duidingen en verwerkingen van gegevens (zoals financieringsstructuren) door de bank. De bank hoeft adviezen van (belasting)adviseurs voor zover ze ten doel hebben de fiscale positie van de bank of cliënt te belichten of hem daaromtrent te adviseren niet ter inzage te verstrekken (het beginsel van fair play).
De Belastingdienst hanteert interne procedures om dit proces te waarborgen. Indien een geschil bestaat over de vraag of het gegevens betreft die de cliënt zelf niet geheel of gedeeltelijk bekend zijn, wordt dit geschil voorgelegd aan het Directoraat-generaal Belastingdienst, cluster Fiscaliteit.
Paragraaf 7.2
Op verzoek van de voorzitter van het MT worden de gegevens in digitale vorm verstrekt. Zonodig levert de Belastingdienst de benodigde gegevensdragers aan. De voorzitter van het MT kan aangeven dat de informatie op een andere wijze moet worden verstrekt.
Indien de bank de desbetreffende gegevens niet in digitale vorm bewaart of indien de bank van mening is dat digitale verstrekking technisch niet mogelijk dan wel onevenredig belastend is, wijst de bank dit verzoek gemotiveerd af. Bij blijvend geschil van mening wordt dit geschil voorgelegd aan het Directoraat-generaal Belastingdienst, cluster Fiscaliteit.
Paragraaf 8.0
De medewerker van de Belastingdienst wordt op diens verzoek in de gelegenheid gesteld de originele stukken in te zien.
Paragraaf 9.0
De Belastingdienst kan, na toestemming van het Directoraat-generaal Belastingdienst, cluster Fiscaliteit, serievragen stellen.
Deze serievragen worden gesteld door de voorzitter van het MT van de regio Amsterdam.
Paragraaf 10.0
De bepalingen van dit Voorschrift hebben mede betrekking op verzoeken om informatie en het stellen van vragen inzake een individuele derde of groepen van derden in verband met het door Nederland verlenen van bijstand ten behoeve van de heffing van belastingen en de invordering van belastingschulden van andere staten.
Paragraaf 11.0
Gevallen en zaken waarin dit Voorschrift niet voorziet worden voorgelegd aan het Directoraat-generaal Belastingdienst, cluster Fiscaliteit.
Paragraaf 12.0
Dit Voorschrift is tot stand gekomen na overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken.
?
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
?
De
besluiten van 18 maart 2002 , nr. DGB 2002/1499M, 1 april 1998, nr. AFZ98/1228 en 7 maart 1995, nr. AFZ95/588M (Gedragscode fiscus/banken) worden hierbij ingetrokken.
?
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 28 januari 2011