1.
De rechtsvordering tot betaling van een geldsom verjaart vijf jaren nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken.
2.
Na voltooiing van de verjaring kan het bestuursorgaan zijn bevoegdheden tot aanmaning en verrekening en tot uitvaardiging en tenuitvoerlegging van een dwangbevel niet meer uitoefenen.
2.
Erkenning van het recht op betaling stuit de verjaring van de rechtsvordering tegen hem die het recht erkent.
Artikel 4:106
Het bestuursorgaan kan de verjaring ook stuiten door een aanmaning als bedoeld in
artikel 4:112, een beschikking tot verrekening of een dwangbevel dan wel door een daad van tenuitvoerlegging van een dwangbevel.
Artikel 4:107
De schuldeiser van het bestuursorgaan kan de verjaring ook stuiten door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling voorbehoudt.
Artikel 4:108
Indien de schuldeiser van het bestuursorgaan een recht tot verrekening als bedoeld in
artikel 4:93 heeft, eindigt dit recht niet door verjaring van de rechtsvordering.
1.
Door stuiting van de verjaring begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de volgende dag.
2.
De nieuwe termijn is gelijk aan de oorspronkelijke, doch niet langer dan vijf jaren.
1.
De verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling aan een bestuursorgaan wordt verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar na de aanvang van die termijn uitstel van betaling heeft.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien:
a.
de schuldenaar in surseance van betaling verkeert;
b.
de schuldenaar in staat van faillissement verkeert;
c.
ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is;
d.
de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is geschorst ingevolge een lopend rechtsgeding, met dien verstande dat de termijn waarmee de verjaringstermijn wordt verlengd een aanvang neemt op de dag waarop het rechtsgeding door middel van dagvaarding aanhangig wordt gemaakt.