Algemene wet bestuursrecht, Besluit Fiscaal Bestuursrecht
De Minister van Financiën heeft het volgende besloten:
Dit besluit vervangt het
Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 (besluit van 21 juli 1997, nr. AFZ97/2526M (Stcrt. 1997, 138), zoals dat laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 19 december 1997, nr. AFZ97/4566M). Daarnaast worden enige besluiten ingetrokken die hun belang hebben verloren.
1. Inleiding
Dit besluit komt in de plaats van het
Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 (besluit van 21 juli 1997, nr. AFZ97/2526 M (Stcrt. 1997, 138), zoals dat laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 19 december 1997, nr. AFZ97/4566M. Omdat de
Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) inmiddels als voldoende bekend wordt verondersteld, is het niet langer noodzakelijk een zo uitvoerige uitleg van de
Awb te geven als in het voornoemde besluit het geval was. In dit besluit wordt in hoofdlijnen aangegeven welke van de
Awb afwijkende en welke aanvullende regels gelden voor de Belastingdienst. De opbouw van dit besluit sluit aan bij de volgorde van de
Awb . Dit besluit is eveneens van toepassing op de invordering.
2. Weigeren gemachtigde
De
Awb geeft in
artikel 2:2 aan het bestuursorgaan de mogelijkheid een gemachtigde te weigeren. De Belastingdienst maakt van die bevoegdheid slechts in uitzonderingsgevallen gebruik. Te denken is aan gevallen van evidente en ernstige ondeskundigheid. Ook kan worden gedacht aan gemachtigden die herhaaldelijk de normale gang van zaken, eventueel onder bedreiging van geweld, verstoren of tegen wie vermoedens bestaan van het begaan van strafbare feiten. De bevoegdheid om een gemachtigde te weigeren wordt uitsluitend uitgeoefend door de voorzitters en de leden van de managementteams van de regio’s van de Belastingdienst. Tegen deze beschikking kan op grond van de
Awb bij de voorzitters en de leden van de managementteams van de regio’s van de Belastingdienst bezwaar worden gemaakt, waarna beroep mogelijk is bij de Rechtbank, sector bestuursrecht.
5. Niet-ontvankelijk bezwaar
Als een bezwaarschrift niet voldoet aan één van de vormvereisten van
artikel 6:5 van de Awb , dan geeft de inspecteur de indiener vier weken de gelegenheid dat verzuim te herstellen. Mocht het verzuim niet binnen die vier weken hersteld zijn, dan krijgt de indiener van de inspecteur nog een termijn van twee weken. Daarbij deelt de inspecteur mee dat hij het bezwaarschrift op grond van
artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk zal verklaren als het verzuim niet binnen de termijn wordt aangevuld. In alle gevallen waarin het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, wordt het voorzover mogelijk (ambtshalve) in behandeling genomen.
6. Horen in de bezwaarfase
In afwijking van
artikel 25, vierde lid, van de AWR ligt het initiatief voor het horen van belanghebbende, conform
artikel 7:2 Awb , bij de inspecteur. Als belanghebbende niet reageert op de uitnodiging, dan neemt de inspecteur contact met hem op.
Een hoorgesprek kan niet telefonisch worden gevoerd. Wel kan het zo zijn dat belanghebbende na telefonisch contact met de inspecteur van mening is dat hij zijn zaak voldoende heeft toegelicht en afziet van een hoorgesprek.
In afwijking van
artikel 7:3 van de Awb hoort de inspecteur de belastingplichtige toch als het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. Het horen strekt er immers mede toe om (ambtshalve) een zo gefundeerd mogelijke beslissing te kunnen nemen.
Conform
artikel 7:7 Awb maakt de inspecteur van het hoorgesprek een verslag. Hij stelt belanghebbende en/of zijn gemachtigde in de gelegenheid zich over dat verslag uit te laten.
7. Beslistermijn bezwaarschrift
Artikel 25 van de AWR regelt de termijn waarbinnen de inspecteur uitspraak moet doen op een bezwaarschrift. De Belastingdienst streeft naar afhandeling van bezwaarschriften binnen de (kortere) termijn van
artikel 7:10 van de Awb . Beroep wegens het niet tijdig beslissen is mogelijk als de termijn van
artikel 25 van de AWR wordt overschreden.
8. Klachten
Titel 9.1 van de Awb regelt de klachtafhandeling door bestuursorganen. Klachten die gaan over gedragingen van medewerkers van organisatie-onderdelen van de Belastingdienst die onder leiding staan van een managementteam waarvan de voorzitter in
Hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 niet is aangewezen als inspecteur of ontvanger, worden conform dit hoofdstuk door deze organisatie-onderdelen zelf behandeld. In daartoe aanleiding gevende gevallen vindt afstemming plaats met de inspecteur en/of ontvanger onder wie de belanghebbende ressorteert.
9. Inwerkingtreding en intrekking besluiten
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Het
Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 (besluit van 21 juli 1997, nr. AFZ97/2526 M (Stcrt. 1997, 138), zoals dit laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 19 december 1997, nr. AFZ97/4566M), het Besluit Mandaatverlening Belastingdienst (besluit van 19 december 1997, nr. AFZ97/3703M) en de
Overgangsregeling AWB (in relatie tot art. 14-3 resp. art. 29a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969) (besluit van 24 februari 1994, nr. DB94/286M) worden hierbij ingetrokken.
Den Haag, 15 februari 2007
directeur-generaal Belastingdienst