1.
Het ouderdomspensioen alsmede een verhoging van het ouderdomspensioen wordt op aanvraag toegekend door de Sociale verzekeringsbank.
2.
In afwijking van het bepaalde in het vorige lid is de Sociale verzekeringsbank bevoegd het ouderdomspensioen of een verhoging van het ouderdomspensioen ambtshalve toe te kennen.
1.
De Sociale verzekeringsbank is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.
2.
De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan op grond van
artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, is verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan de Sociale verzekeringsbank desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
3.
De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger, onthouden zich van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
1.
Het ouderdomspensioen gaat in op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet.
2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een ouderdomspensioen niet vroeger ingaan dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend of vóór de dag waarop ambtshalve toekenning plaatsvond. De Sociale verzekeringsbank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
1.
Het ouderdomspensioen wordt door de Sociale verzekeringsbank ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
2.
In afwijking van het eerste lid vindt geen herziening van het ouderdomspensioen plaats indien:
b.
door deze zorg een gezamenlijke huishouding ontstaat van twee pensioengerechtigden, en
c.
de pensioengerechtigde en de hulpbehoevende pensioengerechtigde ieder beschikken over een woning en daarvoor de financiële lasten dragen.
3.
De herziening van het ouderdomspensioen, welke voortvloeit uit een wijziging der omstandigheden en welke een verhoging van dit ouderdomspensioen tot gevolg heeft, gaat in op de eerste dag der maand, waarin de wijziging dier omstandigheden heeft plaatsgevonden. Het bepaalde in
artikel 16, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.
De Sociale verzekeringsbank kent, indien de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger niet op grond van
artikel 50 desgevraagd aantoont, dat hij een pensioengerechtigde is als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, onderdeel a, of dat zijn feitelijke woonsituatie in overeenstemming is met het door hem dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger verstrekte adres, een ouderdomspensioen toe gelijk aan dat van een pensioengerechtigde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, dan wel herziet het ouderdomspensioen tot het bedrag van dat ouderdomspensioen.
5.
De intrekking van het ouderdomspensioen of de herziening daarvan, welke voortvloeit uit een wijziging der omstandigheden en welke een verlaging van dit ouderdomspensioen tot gevolg heeft, gaat, behoudens in de bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen, in op de eerste dag der maand, volgende op die, waarin de dag is gelegen met ingang waarvan degene, aan wie ouderdomspensioen is toegekend, daarvoor niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een lager ouderdomspensioen in aanmerking komt. Indien het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, wordt het ingetrokken onderscheidenlijk herzien met ingang van de dag, waarop het is ingegaan.
6.
De herziening van het ouderdomspensioen als gevolg van een wijziging van het netto-minimumloon gaat, in afwijking van het bepaalde in het derde en vierde lid, in op de dag waarop het netto-minimumloon is herzien.
7.
De beëindiging van het ouderdomspensioen op grond van
artikel 8b, tweede lid, gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de vrijheidsontneming een maand heeft geduurd.
8.
Ter uitvoering van dit artikel kunnen bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden gegeven.
1.
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a.
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van
artikel 15, tweede lid, of
49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b.
indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c.
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in
artikel 15, tweede lid, of
49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
1.
De Sociale verzekeringsbank weigert het ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, indien de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting, hem op grond van
artikel 15, tweede of derde lid, opgelegd, of de verplichtingen, bedoeld in
artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting, bedoeld in
artikel 49 niet binnen de door de Sociale verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.
2.
Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3.
De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 49, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
4.
De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5.
Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in
artikel 17c wordt opgelegd.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in
artikel 49. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2.
In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 49, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ouderdomspensioen is verleend.
3.
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in
artikel 49, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4.
De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 49, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.
5.
De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in
artikel 49, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ouderdomspensioen is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6.
Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de
artikelen 49 van deze wet of
35 van de Algemene nabestaandenwet als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ouderdomspensioen, nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering, of wezenuitkering is verleend.
7.
In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8.
De Sociale verzekeringsbank kan:
a.
de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b.
afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9.
Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11.
In afwijking van
artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
Artikel 17e
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de termijn waarvoor uitstel van betaling van de bestuurlijke boete kan worden verleend alsmede omtrent de hoogte van het op grond van
artikel 17i, eerste of tweede lid, te verrekenen bedrag en de termijn of termijnen waarbinnen deze verrekening plaatsvindt.
1.
De Sociale verzekeringsbank verrekent de bestuurlijke boete met het ouderdomspensioen dat degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd op grond van deze wet ontvangt.
2.
Onverminderd het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank de bestuurlijke boete verrekenen met een vordering die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem heeft.
3.
Het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente, onderscheidenlijk het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op haar verzoek aan de Sociale verzekeringsbank indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de
Participatiewet , de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers , de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen , de
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen , de
Werkloosheidswet , de
Ziektewet , de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen , de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten , de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de
Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de
Toeslagenwet .
1.
Bij de verrekening, bedoeld in
artikel 17i, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in
artikel 17c, vijfde lid, door Sociale verzekeringsbank, in afwijking van
artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2.
Artikel 17i, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in
artikel 17c, zesde lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
3.
De Sociale verzekeringsbank kan op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd besluiten het eerste en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4.
De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van
artikel 17i, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5.
Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de
Participatiewet wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van het ouderdomspensioen op grond van deze wet op aanvraag vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van het ouderdomspensioen kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
6.
Voor de toepassing van het vijfde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.
7.
Het vrijgelaten deel, bedoeld in het vijfde lid, is niet vatbaar voor beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
1.
Na het overlijden van degene, aan wie ouderdomspensioen is toegekend, wordt met ingang van de dag na het overlijden, ouderdomspensioen in de vorm van een overlijdensuitkering uitbetaald:
a.
aan de langstlevende van de echtgenoten;
b.
bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, aan de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond;
c.
bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen, aan degenen met wie de overledene in gezinsverband leefde.
2.
De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van het ouderdomspensioen over één maand, met uitzondering van de toeslag, berekend naar de hoogte van het ouderdomspensioen in de maand van overlijden van degene aan wie ouderdomspensioen is toegekend.
3.
De overlijdensuitkering wordt ambtshalve of op verzoek aan de rechthebbende of rechthebbenden door de Sociale verzekeringsbank uitbetaald.
4.
De overlijdensuitkering wordt in een bedrag ineens aan de rechthebbende of rechthebbenden uitbetaald.
5.
Het bedrag van de overlijdensuitkering wordt verminderd met het bedrag aan ouderdomspensioen dat, over na het overlijden gelegen dagen, reeds is uitbetaald.
6.
De overlijdensuitkering is niet vatbaar voor beslag.
1.
De Sociale verzekeringsbank betaalt het ouderdomspensioen waarop op grond van deze wet recht bestaat. De betaling geschiedt als regel maandelijks.
2.
De Sociale verzekeringsbank kan de aan een gehuwde pensioengerechtigde toegekende toeslag betaalbaar stellen aan de echtgenoot.
4.
Wanneer een pensioengerechtigde een ander machtigt om het ouderdomspensioen in ontvangst te nemen, onderscheidenlijk een verleende machtiging intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstermijn, aanvangende na de dag, waarop de machtiging wordt ingediend, onderscheidenlijk waarop van haar intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de eerste dag van de tweede maand na de dag van indiening, onderscheidenlijk intrekking der machtiging.
5.
De Sociale verzekeringsbank schort de betaling van het ouderdomspensioen op of schorst de betaling indien zij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:
a.
het recht op ouderdomspensioen niet of niet meer bestaat;
b.
recht op een lager ouderdomspensioen bestaat; of
6.
De Sociale verzekeringsbank stelt de betrokken persoon of instelling onverwijld schriftelijk in kennis van de beslissing, bedoeld in het vijfde lid.
1.
De Sociale verzekeringsbank schort de betaling van het ouderdomspensioen op indien degene aan wie een ouderdomspensioen is toegekend een vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in
artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.
De betaling van het ouderdomspensioen wordt hervat indien betrokkene daartoe een aanvraag indient en het de Sociale verzekeringsbank is gebleken dat hij feitelijk buiten Nederland woont of verblijf houdt.
1.
De Sociale verzekeringsbank schort de betaling van de uitkering op, indien blijkt dat het door de pensioengerechtigde verstrekte adres van hemzelf of van zijn echtgenoot afwijkt van het adres waaronder de pensioengerechtigde of zijn echtgenoot in de basisregistratie personen staat ingeschreven.
2.
Geen opschorting vindt plaats:
a.
indien de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op of de hoogte van de uitkering;
b.
indien de pensioengerechtigde van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3.
De Sociale verzekeringsbank doet schriftelijk mededeling van de opschorting aan de belanghebbende.
4.
De opschorting wordt beëindigd zodra het aan de Sociale verzekeringsbank gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat.
1.
Indien degene aan wie een ouderdomspensioen is toegekend, aanspraak heeft op verstrekking of vergoeding van zorg als bedoeld in de
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en op grond van die wet een bijdrage voor die zorg verschuldigd is, is de Sociale verzekeringsbank bevoegd het ouderdomspensioen tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan degene, aan wie ouderdomspensioen is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan het Zorginstituut Nederland, genoemd in
artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet.
2.
Indien degene, aan wie een ouderdomspensioen is toegekend, in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en de Sociale verzekeringsbank, van de desbetreffende inrichting of van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om het ouderdomspensioen aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, is de Sociale verzekeringsbank bevoegd dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden in te willigen.
3.
Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van het ouderdomspensioen, dat niet aan het Zorginstituut Nederland wordt uitbetaald.
4.
Een herziening van het ouderdomspensioen op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld.
Artikel 21
Voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, wordt een voorschot op het nog niet vastgestelde ouderdomspensioen beschouwd als ouderdomspensioen op grond van deze wet.
Artikel 23
De termijnen van het ouderdomspensioen, welke niet zijn ingevorderd binnen twee jaren na de eerste dag, waarop zij konden worden ingevorderd, worden niet meer uitbetaald.
1.
Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in
artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de pensioengerechtigde, of zijn wettelijke vertegenwoordiger teruggevorderd.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de pensioengerechtigde, of zijn wettelijke vertegenwoordiger:
a.
gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b.
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c.
gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d.
een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
3.
De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 49.
4.
De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
b.
de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 49.
5.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
6.
Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
7.
In afwijking van het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
1.
De Sociale verzekeringsbank kan het onverschuldigd betaalde ouderdomspensioen, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
Artikel 24b
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
1.
In afwijking van
artikel 24, eerste lid, kan de Sociale verzekeringsbank, op verzoek van de pensioengerechtigde, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering af te zien door medewerking aan een schuldregeling, indien:
a.
redelijkerwijs te voorzien is dat de pensioengerechtigde niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen;
b.
redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;
c.
de vordering van de Sociale verzekeringsbank wegens onverschuldigde betaling ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang;
e.
aannemelijk is dat medewerking aan een schuldregeling niet concurrentieverstorend werkt; en
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien een vordering is ontstaan door het niet nakomen door de pensioengerechtigde van de verplichting, bedoeld in
artikel 49, en met betrekking tot het niet naleven van die verplichting een boete als bedoeld in
artikel 17c is opgelegd, dan wel indien hiervoor aangifte is gedaan op grond van het
Wetboek van Strafrecht .
3.
Het besluit tot het afzien van terugvordering of van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
a.
niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid;
b.
de pensioengerechtigde, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn schuld aan de Sociale verzekeringsbank niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
c.
onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld ten aanzien van de bevoegdheid om mee te werken aan schuldregelingen.
1.
Het ouderdomspensioen is:
b.
niet vatbaar voor verpanding of belening.
2.
Volmacht tot ontvangst van ouderdomspensioen, onder welke vorm of welke benaming ook door de gepensioneerde verleend, is steeds herroepelijk.
3.
Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.