{**}
Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
+ Hoofdstuk II. Kring der verzekerden
- Hoofdstuk III. Het ouderdomspensioen en de toeslag
+ Hoofdstuk IV. De vrijwillige verzekering
+ Hoofdstuk IVA
+ Hoofdstuk V. Gemoedsbezwaren
+ Hoofdstuk VI. Informatieverplichtingen
+ Hoofdstuk VII. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en het beroep in cassatie
+ Hoofdstuk VIII. Overgangsbepalingen
+ Hoofdstuk IX. Strafbepalingen
+ Hoofdstuk X. Slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Algemene Ouderdomswet

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Ook bekend als:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
1.
Recht op ouderdomspensioen overeenkomstig de bepalingen van deze wet heeft degene, die
a. de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
b. ingevolge deze wet minimaal één kalenderjaar verzekerd is geweest in het tijdvak, aanvangende met de dag waarop de aanvangsleeftijd is bereikt en eindigende met de dag voorafgaande aan de dag waarop de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt.
2.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de herleiding van gedeelten van kalenderjaren tot gehele kalenderjaren.
1.
De pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn:
a. vóór 1 januari 2013: 65, respectievelijk 15 jaar;
b. in 2013: 65 jaar en één maand, respectievelijk 15 jaar en één maand;
c. in 2014: 65 jaar en twee maanden, respectievelijk 15 jaar en twee maanden;
d. in 2015: 65 jaar en drie maanden, respectievelijk 15 jaar en drie maanden;
e. in 2016: 65 jaar en vijf maanden, respectievelijk 15 jaar en vijf maanden;
f. in 2017: 65 jaar en zeven maanden, respectievelijk 15 jaar en zeven maanden;
g. in 2018: 65 jaar en negen maanden, respectievelijk 15 jaar en negen maanden;
h. in 2019: 66 jaar, respectievelijk 16 jaar;
i. in 2020: 66 jaar en drie maanden, respectievelijk 16 jaar en drie maanden;
j. in 2021: 66 jaar en zes maanden, respectievelijk 16 jaar en zes maanden;
k. in 2022: 66 jaar en negen maanden, respectievelijk 16 jaar en negen maanden;
l. in 2023: 67 jaar, respectievelijk 17 jaar.
Op pensioengerechtigden die in een bepaald kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt zijn de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd in de kalenderjaren daarna niet van toepassing.
2.
De verdere verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd wordt jaarlijks, voor de eerste maal uiterlijk op 1 januari 2019 voor het jaar 2024, bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld volgens de volgende formule:
V = (L – 18,26) – (P – 65)
waarbij:
V staat voor de periode waarmee de pensioengerechtigde leeftijd respectievelijk aanvangsleeftijd wordt verhoogd, uitgedrukt in perioden van een jaar;
L staat voor de geraamde macro gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in het kalenderjaar van verhoging;
P staat voor de pensioengerechtigde leeftijd in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar van verhoging.
Indien V negatief is of minder dan 0,25 bedraagt, wordt deze gesteld op 0. Indien V 0,25 of meer bedraagt, wordt deze gesteld op drie maanden.
3.
De verhoging, bedoeld in het tweede lid, treedt telkens in werking vijf jaar na de uiterste datum van vaststelling, bedoeld in het tweede lid, voor de eerste maal met ingang van 1 januari 2024.
4.
De ramingen van de macro gemiddelde resterende levensverwachting, bedoeld in het tweede lid, worden uitgevoerd en bekendgemaakt door het CBS.
1.
De pensioengerechtigde die voor 1 januari 2015 is gehuwd en voor die datum recht heeft op ouderdomspensioen en van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op een toeslag, tenzij, met inachtneming van artikel 11, het inkomen uit arbeid of overig inkomen van die echtgenoot meer bedraagt dan de volledige bruto-toeslag.
2.
In afwijking van het eerste lid ontstaat op of na 1 januari 2015 als gevolg van wijziging van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, geen recht meer op toeslag.
3.
Waar in deze wet en in de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt gesproken van ouderdomspensioen wordt daaronder mede verstaan de in het eerste lid bedoelde toeslag, voor zover niet anders is bepaald.
1.
Geen recht op toeslag heeft de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 8, eerste lid, die niet in Nederland woont.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de pensioengerechtigde woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op toeslag kan bestaan.
3.
Voor de pensioengerechtigde, wiens recht op toeslag op grond van het eerste lid niet is ontstaan of is geëindigd, ontstaat respectievelijk herleeft het recht op toeslag op de eerste dag van de maand:
a. waarin hij in Nederland woont; of
b. dat hij in een land woont waarmee een verdrag in werking is getreden dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie van kracht is geworden, op grond waarvan recht op toeslag kan bestaan;
en hij voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 8, eerste lid.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat recht heeft op toeslag:
a. de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 8, eerste lid, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en niet in Nederland woont;
b. de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 8, eerste lid, die in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba woont; of
c. de gezinsleden van de in de onderdelen a of b bedoelde pensioengerechtigde.
5.
Onze Minister deelt mede in welke landen op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op toeslag kan bestaan. In deze mededeling wordt tevens opgenomen:
a. de vindplaats van het desbetreffende verdrag of besluit, en
b. de eventueel in dat verdrag of besluit aanwezige beperkingen.
1.
Geen recht op ouderdomspensioen ontstaat voor de pensioengerechtigde, aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen indien de dag waarop het ouderdomspensioen zou ingaan dan wel de dag na afloop van de toepassing van artikel 8c, eerste lid, met betrekking tot dat recht op ouderdomspensioen, is gelegen in de periode dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
2.
Het recht op ouderdomspensioen eindigt, indien de pensioengerechtigde rechtens zijn vrijheid is ontnomen gedurende ten minste een maand.
3.
De persoon die op grond van het eerste of tweede lid geen recht op ouderdomspensioen heeft, heeft met ingang van de dag waarop hij in vrijheid is gesteld met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op ouderdomspensioen.
4.
Voor de toepassing van het tweede lid worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
5.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing en het derde lid is van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.
6.
Voor de pensioengerechtigde die op de dag voorafgaande aan de vrijheidsontneming geen recht heeft op ouderdomspensioen op grond van artikel 8c, tweede lid, eindigt het recht op ouderdomspensioen, in afwijking van het tweede lid, vanaf de dag dat de vrijheidsontneming ingaat.
1.
Voor de pensioengerechtigde ontstaat geen recht op ouderdomspensioen indien en voor zolang hij zich op de dag waarop het ouderdomspensioen zou ingaan en daarna onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.
2.
Het recht op ouderdomspensioen eindigt, indien de pensioengerechtigde zich, nadat het recht op ouderdomspensioen is ingegaan, onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.
3.
De persoon die op grond van het eerste of tweede lid geen recht op ouderdomspensioen heeft, heeft met ingang van de dag dat hij zich niet langer onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op ouderdomspensioen.
1.
Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
a. de ongehuwde pensioengerechtigde;
b. de gehuwde pensioengerechtigde.
2.
De in het eerste lid bedoelde ouderdomspensioenen worden afgeleid van het netto-minimumloon per maand.
3.
Onder het netto-minimumloon wordt verstaan het bruto-minimumloon, na aftrek van premies op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen en loonbelasting.
4.
De loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, bedoeld in artikel 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen, worden berekend voor een werknemer, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, rekening houdend met uitsluitend tweemaal de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, over het bruto-minimumloon.
5.
De bruto-ouderdomspensioenen worden zodanig vastgesteld, dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen voor een persoon van de pensioengerechtigde leeftijd en ouder, en van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet:
a. het netto-ouderdomspensioen per maand van een pensioengerechtigde als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gelijk is aan 70% van het netto-minimumloon per maand;
b. het netto-ouderdomspensioen per maand van een pensioengerechtigde als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, gelijk is aan 50% van het netto-minimumloon per maand.
6.
De volledige bruto-toeslag, bedoeld in artikel 8, is gelijk aan het bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
7.
Een herziening van het bruto-ouderdomspensioen in verband met een wijziging van het netto-minimumloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
8.
De Sociale verzekeringsbank betaalt het herziene ouderdomspensioen, bedoeld in het zevende lid, bij de eerstvolgende betaling van het ouderdomspensioen nadat de herziening, bedoeld in het zevende lid, heeft plaatsgevonden.
1.
In afwijking van artikel 9 is voor de pensioengerechtigde, die niet in Nederland woont, het bruto-ouderdomspensioen gelijk aan het bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, onverminderd artikel 13, eerste lid.
2.
Artikel 8a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat recht heeft op ouderdomspensioen alsof hij in Nederland woont:
a. de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en niet in Nederland woont;
b. de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, die in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba woont; of
c. de gezinsleden van de in de onderdelen a of b bedoelde pensioengerechtigde.
4.
Onze Minister deelt mede in welke landen op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op ouderdomspensioen bestaat alsof de pensioengerechtigde in Nederland woont. In deze mededeling wordt tevens opgenomen:
a. de vindplaats van het desbetreffende verdrag of besluit, en
b. de eventueel in dat verdrag of besluit aanwezige beperkingen.
1.
De volledige bruto-toeslag wordt toegekend voorzolang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, het inkomen uit arbeid of overig inkomen van de echtgenoot van de pensioengerechtigde nihil bedraagt.
2.
Op de volledige bruto-toeslag wordt in mindering gebracht het inkomen van de echtgenoot van de pensioengerechtigde uit arbeid of overig inkomen, vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.
1.
Voor de toepassing van de artikelen 8 en 10 wordt van het inkomen uit arbeid buiten aanmerking gelaten:
1°. een bedrag, gelijk aan 15% van het bruto-minimumloon; alsmede
2°. voor zover het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan het onder 1° bedoelde bedrag, een derde gedeelte van dat meerdere.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt in de maand waarin de pensioengerechtigde of de echtgenoot van de pensioengerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, het bruto-minimumloon, bedoeld in het eerste lid, onder 1°, vermenigvuldigd met de factor X/Y, waarbij:
X staat voor:
a. het aantal dagen gelegen in de maand waarin de pensioengerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, vanaf de dag dat de pensioengerechtigde deze leeftijd heeft bereikt, of
b. het aantal dagen gelegen in de maand waarin de echtgenoot van de pensioengerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, voordat de echtgenoot deze leeftijd heeft bereikt, en
Y staat voor het aantal dagen van de maand waarin de pensioengerechtigde of de echtgenoot van de pensioengerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
1.
Op de bruto-toeslag, vastgesteld op grond van artikel 10 en, indien van toepassing, na toepassing van artikel 13, tweede lid, wordt een korting toegepast tot 10% voor zover de toeslag samen met het gezamenlijke inkomen uit arbeid of overig inkomen van de gehuwde pensioengerechtigde en diens echtgenoot vermeerderd met het op grond van de artikelen 9, zesde lid, onderdeel b en 13, eerste lid, vastgestelde bruto-ouderdomspensioen door de toepassing van de korting niet minder bedraagt dan 162% van het bruto-minimumloon met inbegrip van de bruto-minimumvakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
2.
De met toepassing van artikel 10, tweede lid, of artikel 13, tweede lid, of het eerste lid berekende niet-volledige bruto-toeslag wordt voor toepassing van artikel 29, tweede lid, aanhef en onderdeel b, uitgedrukt in een percentage van de volledige bruto-toeslag. Dit percentage wordt rekenkundig afgerond op een veelvoud van éénhonderdste.
3.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel II van de Wet van 23 oktober 1993 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet (wijziging in de verhouding van ouderdomspensioen en toeslag) (Stb. 592). Ten aanzien van die pensioengerechtigden dient:
a. artikel 10, vierde lid, zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van die wet , te worden gelezen alsof «en 11» is vervangen door «11 en 12»; en
b. artikel 29, tweede lid, zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van die wet , te worden gelezen alsof «met toepassing van artikel 10, tweede lid,» is vervangen door «met toepassing van artikel 10, tweede lid, of artikel 13, tweede lid, of artikel 12, eerste lid,» en «de in artikel 10, derde lid, bedoelde percenten» is vervangen door «de in artikel 12, tweede lid, bedoelde percenten».
Artikel 12a
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid en overig inkomen als bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, 10, eerste en tweede lid, 11 en 12 wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
1.
Op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9 wordt een korting toegepast van 2%:
a. voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest;
b. voor elke jaarpremie op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen , welke de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd schuldig nalatig is geweest te betalen als bedoeld in artikel 61 van die wet.
2.
Op de bruto-toeslag wordt, na toepassing van artikel 10, een korting toegepast van 2%:
a. voor elk kalenderjaar, dat de echtgenoot van de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de pensioengerechtigde niet verzekerd is geweest;
b. voor elke jaarpremie op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen , welke de echtgenoot van de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de pensioengerechtigde schuldig nalatig is geweest te betalen.
3.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de herleiding van gedeelten van kalenderjaren tot gehele kalenderjaren en gedeelten van jaarpremies tot gehele jaarpremies.
1.
Artikel 13, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op de vrouwelijke pensioengerechtigde voor elk kalenderjaar dat zij in de periode van 1 januari 1957 tot 1 april 1985 niet verzekerd was, doordat zij in Nederland woonde en gehuwd dan wel gehuwd geweest was met een persoon, die in die periode niet verzekerd was.
2.
Artikel 13, tweede lid, onderdeel a, is niet van toepassing op de pensioengerechtigde voor elk kalenderjaar dat zijn echtgenoot in de periode van 1 januari 1957 tot 1 april 1985 niet verzekerd was, doordat die echtgenoot in Nederland woonde en gehuwd dan wel gehuwd geweest was met een persoon, die in die periode niet verzekerd was.