1.
Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:
a.
Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b.
lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
c.
vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de
Vreemdelingenwet 2000 ;
f.
justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting of een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden;
g.
vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: een bij onherroepelijk geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het
Wetboek van Strafrecht , behoudens de gevallen, bedoeld in
artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
h.
pensioengerechtigde leeftijd: leeftijd, bedoeld in
artikel 7a, waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat;
i.
aanvangsleeftijd: leeftijd, bedoeld in
artikel 7a, met ingang waarvan een niet verzekerd tijdvak leidt tot een korting op het ouderdomspensioen;
2.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:
a.
echtgenoot: geregistreerde partner;
b.
echtgenoten: geregistreerde partners;
c.
gehuwd: als partner geregistreerd;
d.
gehuwde: als partner geregistreerde.
3.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a.
als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
b.
als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
5.
Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a.
zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;
b.
uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c.
zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d.
zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel d.
7.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het vierde lid.
8.
Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
9.
Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een pleegkind voor wie de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de
Wet op de jeugdzorg of de
Jeugdwet , of kinderbijslag ontving op grond van de
Algemene Kinderbijslagwet .
Artikel 2
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
1.
Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.
3.
Hij die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.