1.
Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
a.
de ongehuwde pensioengerechtigde;
b.
de gehuwde pensioengerechtigde.
2.
De in het eerste lid bedoelde ouderdomspensioenen worden afgeleid van het netto-minimumloon per maand.
3.
Onder het netto-minimumloon wordt verstaan het bruto-minimumloon, na aftrek van premies op grond van de
Wet financiering sociale verzekeringen en loonbelasting.
5.
De bruto-ouderdomspensioenen worden zodanig vastgesteld, dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen voor een persoon van de pensioengerechtigde leeftijd en ouder, en van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in
artikel 41 van de Zorgverzekeringswet:
a.
het netto-ouderdomspensioen per maand van een pensioengerechtigde als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gelijk is aan 70% van het netto-minimumloon per maand;
b.
het netto-ouderdomspensioen per maand van een pensioengerechtigde als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, gelijk is aan 50% van het netto-minimumloon per maand.
6.
De volledige bruto-toeslag, bedoeld in
artikel 8, is gelijk aan het bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
7.
Een herziening van het bruto-ouderdomspensioen in verband met een wijziging van het netto-minimumloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
8.
De Sociale verzekeringsbank betaalt het herziene ouderdomspensioen, bedoeld in het zevende lid, bij de eerstvolgende betaling van het ouderdomspensioen nadat de herziening, bedoeld in het zevende lid, heeft plaatsgevonden.