1.
Geen recht op toeslag heeft de pensioengerechtigde, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, die niet in Nederland woont.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de pensioengerechtigde woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op toeslag kan bestaan.
3.
Voor de pensioengerechtigde, wiens recht op toeslag op grond van het eerste lid niet is ontstaan of is geëindigd, ontstaat respectievelijk herleeft het recht op toeslag op de eerste dag van de maand:
a.
waarin hij in Nederland woont; of
b.
dat hij in een land woont waarmee een verdrag in werking is getreden dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie van kracht is geworden, op grond waarvan recht op toeslag kan bestaan;
en hij voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in
artikel 8, eerste lid.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat recht heeft op toeslag:
a.
de pensioengerechtigde, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en niet in Nederland woont;
b.
de pensioengerechtigde, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, die in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba woont; of
c.
de gezinsleden van de in de onderdelen a of b bedoelde pensioengerechtigde.
5.
Onze Minister deelt mede in welke landen op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op toeslag kan bestaan. In deze mededeling wordt tevens opgenomen:
a.
de vindplaats van het desbetreffende verdrag of besluit, en
b.
de eventueel in dat verdrag of besluit aanwezige beperkingen.