1.
De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is verplicht een andere functie te aanvaarden indien sprake is van passende arbeid.
2.
De ambtenaar die door het UWV in het kader van de
WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, wordt herplaatst in een functie die passende arbeid omvat, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
3.
De ambtenaar die op grond van het eerste lid is herplaatst voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in
artikel 98, derde lid, onderdeel a, is verstreken, heeft tot het eind van genoemde termijn rechtop een aanvullende uitkering ter grootte van het verschil tussen:
a.
het bedrag waarop de ambtenaar op grond van
artikel 37 recht zou hebben gehad indien hem geen andere functie zou zijn opgedragen, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering; en
b.
zijn bezoldiging na herplaatsing, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.
4.
Indien de ziekte uit hoofde waarvan de ambtenaar ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, wordt veroorzaakt door een beroepsincident, heeft de ambtenaar, bedoeld in het derde lid, van wie de arbeidsongeschiktheid ten minste 35% bedraagt, nadat de termijn van twee jaar is verstreken tevens recht op een aanvullende uitkering ter grootte van het verschil tussen:
a.
een percentage van zijn bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, zoals die zou zijn op de dag voor zijn herplaatsing indien de ambtenaar op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot werken, en
b.
zijn bezoldiging na herplaatsing vermeerderd met de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering en een uit de oorspronkelijke functie voortvloeiend recht op een WIA-uitkering en een AAOP-uitkering.
5.
Het percentage, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
6.
De aanvullende uitkeringen, bedoeld in het derde en vierde lid, eindigen in ieder geval:
a.
met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend; of
b.
met ingang van de dag volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.
7.
In zoverre in afwijking van het derde lid, bedraagt voor de ambtenaar die na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in
artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, de aanvullende uitkering na de eerste 52 weken weken het verschil tussen:
a.
het bedrag waarop de ambtenaar op grond van
artikel 76a van de Ziektewet recht zou hebben gehad indien hem geen andere functie zou zijn opgedragen, vermeerderd met de vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering; en
b.
zijn bezoldiging na herplaatsing, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.