Besluit van de Minister van Justitie d.d. 25 september 2003, nr. 5247166/503, strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de dienst Bewaking, Beveiliging en Vervoer in het arrondissement Amsterdam
De Minister van Justitie,
Gelet op artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, artikel 8, zevende lid, en artikel 9 van de Politiewet 1993;
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
buitengewoon opsporingsambtenaar : de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in
artikel 2;
b.
de dienst BB&V: de dienst Bewaking, Beveiliging en Vervoer bij de Gemeenschappelijke Beheersdienst van het Arrondissement Amsterdam.
Artikel 2
Maximaal 150 ambtenaren werkzaam bij de dienst BB&V zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar voorzover zij daadwerkelijk zijn belast met:
1.
De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens:
d.
andere strafbare feiten, indien en voor zover hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast, voor de duur van dat onderzoek.
2.
De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van Nederland.
1.
Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie te Amsterdam.
2.
Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het regionaal politiekorps Amsterdam-Amstelland.
Artikel 6
De buitengewoon opsporingsambtenaar kan gedurende de uitoefening van zijn taak als buitengewoon opsporingsambtenaar uitgerust zijn met:
a.
handboeien van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie goedgekeurd merk en type;
b.
een korte wapenstok van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie goedgekeurd merk en type;
c.
een semi-automatisch pistool van het merk Walther, type P5, kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter.
Artikel 7
De directeur van de dienst BB&V brengt jaarlijks, vóór 1 april over het jaar daaraan voorafgaand, aan de Minister van Justitie verslag uit over:
a.
het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december van dat jaar werkzaam was bij de dienst BB&V;
b.
de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte opsporingsactiviteiten en het aantal gevallen waarbij daarbij gebruik is gemaakt van de bevoegdheden, bedoeld in
artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, alsmede van handboeien, korte wapenstok en het semi-automatisch pistool;
c.
de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd.
Artikel 8
Het
besluit buitengewoon opsporingsambtenaar dienst Bewaking, Beveiliging en Vervoer Amsterdam 1995 wordt ingetrokken.
Artikel 9
De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging de legitimatiebewijzen buitengewoon opsporingsambtenaar en de overige benoemingsbescheiden, afgegeven mede op basis van het in
artikel 8 genoemde besluit, worden voor de duur van hun geldigheid geacht akten en legitimatiebewijzen of overige benoemingsbescheiden afgegeven mede op basis van het onderhavige besluit te zijn.
Artikel 10
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2003 en vervalt op 1 oktober 2008.
Artikel 11
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar dienst Bewaking, Beveiliging en Vervoer Amsterdam 2003.
Den Haag, 25 september 2003
hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden