Aanwijzing wet justitiële en strafvorderlijke gegevens 2008
I. Samenvatting
Doel
Deze aanwijzing heeft ten doel het kader aan te geven voor verstrekking van strafvorderlijke gegevens uit alle bestanden van het Openbaar Ministerie aan betrokkenen en derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden.
Dit kader wordt gevormd door twee dingen te regelen. Ten eerste wordt aangegeven op welke wijze de wet moet worden toegepast. Dit gebeurt door uitleg te geven over de betekenis en werking van verschillende wettelijke bepalingen en schematisch de juiste wijze van toepassing van de wet weer te geven. Ten tweede geeft deze aanwijzing aan in welke gevallen en onder welke voorwaarden en aan wie het Openbaar Ministerie het tot zijn taak rekent om informatie te verstrekken.
II. Achtergrond
De
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een wettelijke regeling die waarborgen omvat voor een zorgvuldige omgang met strafvorderlijke gegevens door het Openbaar Ministerie. Strafvorderlijke gegevens worden in de
Wjsg gedefinieerd als ‘gegevens over een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het Openbaar Ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg verwerkt’. Het verwerken van gegevens is elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens. Daarbij valt onder meer te denken aan verzamelen, ordenen, bewaren, wijzigen, raadplegen, verstrekken, samenbrengen en vernietigen van gegevens. Uit de definitiebepaling van het begrip strafvorderlijke gegevens volgt dat het Openbaar Ministerie voor de toepasselijkheid van de
Wjsg de gegevens in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg moet verwerken. Dit betekent dat als de gegevens niet in een strafdossier of in een registratiesysteem van het Openbaar Ministerie zijn opgenomen, de
Wjsg en de aanwijzing
Wjsg niet van toepassing zijn. Als de gegevens bijvoorbeeld nog behoren tot de politieregisters, is de Wet politieregisters van toepassing (zie
hoofdstuk IX § 2).
Anders dan het geval was bij de aanwijzing
Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), ziet de aanwijzing
Wjsg op alle geautomatiseerde systemen (dus niet alleen COMPAS/GPS en de hoger-beroepsystemen, maar ook systemen als DECOS, GPS en Tijdelijke Registers COMPAS (zie
hoofdstuk IX § 7).
De aanwijzing is gebaseerd op
titel 2A van de Wjsg, meer in het bijzonder op de
artt. 39b,
39e,
39f ,
39g en
39i Wjsg. Aanleiding voor het opstellen van deze aanwijzing is de inwerkingtreding van
titel 2A van de Wjsg op 1 september 2004. De
Wjsg vervangt de
Wbp voor het Openbaar Ministerie bij de verwerking van strafvorderlijke gegevens. De aanwijzing vormt deels de vervanging van de aanwijzing
Wbp , maar is ook aangevuld met andere onderwerpen zoals de rechten van betrokkenen (betrokkene: degene op wie een strafvorderlijk gegeven betrekking heeft, vgl.
art. 1 aanhef en sub f Wbp) op kennisname van op hen betrekking hebbende strafvorderlijke gegevens.
Belangrijkste paragrafen
De belangrijkste onderdelen van deze aanwijzing zijn de
3e en
4e paragraaf van het derde hoofdstuk IV (de beoordelingsstructuur voor verstrekking aan derden en de categorieën ontvangers). Die paragrafen geven aan hoe een verstrekkingsvraag moet worden beoordeeld en aan wie strafvorderlijke informatie kan worden verstrekt.
Het College van procureurs-generaal
Het College van procureurs-generaal is de verantwoordelijke voor de verwerking van strafvorderlijke gegevens (
art. 39a lid 1 Wjsg). Dat betekent dat het College verantwoordelijk is voor en beslissingsbevoegd is over alle verstrekkingen. Het College mandateert de beslissingsbevoegdheid ten aanzien van standaardverstrekkingen en verzoeken op basis van
art. 39i Wjsg (rechten van betrokkene op inzage) aan de hoofden van de dienstonderdelen (zie
hoofdstuk IV § 6).
Het hoofd van het dienstonderdeel
De hoofden van de parketten (hoofdofficieren van justitie en hoofdadvocaten-generaal) voeren het beheer over hun gegevensverwerking (
art. 39a lid 2 Wjsg). ). Hetzelfde geldt voor de hoofden van de andere dienstonderdelen van het Openbaar Ministerie (BVOM, CVOM, BOOM). Het College machtigt hen tot en mandateert aan hen het beheer over hun gegevensverwerking. Zij beslissen namens het College over verstrekking in de zogenaamde standaardgevallen (zie
hoofdstuk IV § 6) en verzoeken op basis van
art. 39i Wjsg. Wanneer door bijzondere omstandigheden een in beginsel standaardverstrekking gevoelig, of op een andere manier niet-standaard wordt, dient zo’n geval aan de helpdesk privacy van afdeling bestuurlijke en juridische Zaken (BJZ) van het parket-generaal (hierna helpdesk privacy PaG) te worden voorgelegd, omdat het niet valt onder het mandaat van het College van procureurs-generaal aan de hoofden van de dienstonderdelen.
De hoofden van de dienstonderdelen kunnen deze beslissingsbevoegdheid ten aanzien van standaardverstrekkingen doormandateren aan medewerkers van hun dienstonderdeel.
De hoofden van de dienstonderdelen dragen zorg voor de aanstelling van een (specialistisch) privacymedewerker op hun dienstonderdeel. Ook wordt in vervanging van de privacymedewerker voorzien.
1. Inleiding
Verstrekking van informatie uit COMPAS/GPS en de hoger-beroepssystemen aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden werd voorheen geregeld in de Aanwijzing verstrekking van strafrechtelijke gegevens aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden (Aanwijzing
Wbp ). Bij de inwerkingtreding van de
Wjsg komt het regime van de
Wbp voor de verstrekking van deze informatie te vervallen en wordt het vervangen door
titel 2A Wjsg. De verstrekking aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doelen wordt geregeld in de
artikelen 39b,
39f en
39g van de Wjsg.
Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd. Allereerst volgt hieronder een uiteenzetting van enkele beginselen en uitgangspunten bij verstrekkingen, daarna volgt het beoordelingskader, de categorieën van ontvangers, rechtsbescherming, verstrekking aan overige ontvangers, bevoegdheidsverdeling en tenslotte de rol van de helpdesk privacy PaG en de privacymedewerkers bij de dienstonderdelen. Verstrekkingen aan en binnen samenwerkingsverbanden worden nader beschreven in de bijlage bij deze aanwijzing.
2. Beginselen bij informatieverstrekking
Een aantal algemene beginselen en uitgangspunten geldt voor de beoordeling van alle verstrekkingen aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden, tenzij sprake is van een wettelijk verplichting te verstrekken (zie
hoofdstuk VIII).geen plicht, maar een bevoegdheid
De
Wjsg kent geen verplichting aan derden strafvorderlijke gegevens te verstrekken, maar schept een bevoegdheid. De grenzen van die bevoegdheid zijn uitgewerkt in de Wet en deze aanwijzing. Dat betekent dat een verzoeker die behoort tot één van de benoemde categorieën van ontvangers in deze aanwijzing (
hoofdstuk IV § 4) nooit recht op informatie kan ontlenen aan deze aanwijzing. Er zal altijd een afweging dienen plaats te vinden (waarover meer in
hoofdstuk IV § 3).geen service
Het verstrekken van strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden is alleen mogelijk als het past binnen de taakuitoefening van de officier van justitie/advocaat-generaal en voor zover dit genoodzaakt wordt door een zwaarwegend algemeen belang (zie hierna onder
hoofdstuk IV § 4). Dat betekent dat strafvorderlijke gegevens niet mogen worden verstrekt op grond van het enkele belang dat de derde daarbij heeft.meer zekerheid omtrent de strafrechtelijke vervolging
Uitgangspunt is dat in beginsel alleen strafvorderlijke gegevens worden verstrekt, indien er een vonnis is van de strafrechter. Verstrekking in een eerder stadium is alleen mogelijk als het Openbaar Ministerie is gebleken van spoedeisende belangen om eerder te verstrekken én de strafzaak (strafvorderlijk) is beoordeeld door het Openbaar Ministerie.passief/actief
Uit de
Wjsg volgt dat de officier van justitie/advocaat-generaal zowel actief (op eigen initiatief) als passief (op verzoek) informatie kan verstrekken voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden.
Bij alle vormen van verstrekking van strafvorderlijke gegevens moet rekening gehouden worden met het feit dat het Openbaar Ministerie niet alleen een grondslag moet hebben om te verstrekken, maar dat er tevens een grondslag voor de ontvanger moet zijn om te ontvangen. Ook de beantwoording van de vraag of er een grond is om te ontvangen, is ter beantwoording van het Openbaar Ministerie (
art. 39f lid 2 aanhef en sub a Wjsg).subsidiariteit, noodzakelijkheid/ proportionaliteit en evenredigheid
Bij het beoordelen van de vraag of, en zo ja in welke vorm, informatie kan worden verstrekt, zijn de beginselen noodzakelijkheid, proportionaliteit, evenredigheid en subsidiariteit nauw met elkaar verweven.
Indien het doel van de ontvanger op andere, minder inbreuk op de privacy makende, manier dan via verstrekking van strafvorderlijke gegevens door het Openbaar Ministerie door verzoeker kan worden bereikt, blijft verstrekking achterwege (subsidiariteit). Als zich bijvoorbeeld in een dossier informatie bevindt van de Kamer van Koophandel (KvK), dan zal door een verzoeker in beginsel eerst moeten worden bezien of deze informatie direct van de KvK kan worden verkregen. Is dat niet het geval, dan is in beginsel voldaan aan het subsidiariteitsvereiste.
Verstrekking van informatie die niet nodig is voor het nastreven van één van de in
art. 39f Wjsg genoemde doelen, dient te allen tijde achterwege te blijven (noodzakelijkheidscriterium). Dat kan betekenen dat de officier van justitie een brief schrijft waarin die informatie is vervat. Aangezien werklast een negatieve invloed kan hebben op dit uitgangspunt, zijn in de praktijk ook alternatieven toepasbaar gebleken. Zo kan bijvoorbeeld worden bekeken welke pagina’s uit een bepaald PV kunnen worden verstrekt zonder het hele PV te verstrekken. Uitgangspunt moet in ieder geval de selectie van informatie blijven, opdat niet meer wordt verstrekt dan nodig is voor het doel van de verstrekking. Het is op basis van de
Wjsg niet aan de ontvanger om te bepalen welke strafvorderlijke gegevens deze nodig heeft, maar aan het Openbaar Ministerie.
Ook de vorm van verstrekking is van belang. Als door de wijze van verstrekken een onnodige of onevenredige inbreuk op de privacy van een betrokkene wordt veroorzaakt, blijft verstrekking in die vorm achterwege, tenzij het ook in een vorm kan worden verstrekt die de inbreuk niet of niet onevenredig veroorzaakt, bijvoorbeeld door te anonimiseren, door delen weg te laten, een samenvatting te geven of enkel mededeling te doen van de relevante informatie. Bij deze beoordeling kan het bijvoorbeeld van belang zijn dat een zaak is geseponeerd. Dat zou de schending van de privacyrechtelijke belangen van betrokkene onevenredig groot kunnen maken.contra-indicatie
Bij een contra-indicatie wordt in beginsel géén informatie verstrekt. Een contra-indicatie maakt een in principe standaardverstrekking tot niet-standaard. Wanneer ondanks de aanwezigheid van een contra-indicatie het voornemen bestaat om te verstrekken, wordt de helpdesk privacy PaG om instemming verzocht. De helpdesk beziet – met inachtneming van de wettelijke verplichtingen en het beleid van het College – of de verstrekking ondanks de contra-indicatie toch mogelijk is. Verder wordt betrokkene (degene op wie de informatie betrekking heeft) gehoord, tenzij zwaarwichtige redenen (zoals grote spoed) zich daartegen verzetten.
De volgende omstandigheden worden in ieder geval aangemerkt als contra-indicaties:
–
sepot (tenzij de aard van de sepotcode zich niet tegen verstrekking verzet, bijvoorbeeld ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert);
–
zaak is nog niet beoordeeld;
–
strijdigheid met andere uitgangspunten van deze paragraaf.
In alle gevallen waarin twijfel bestaat over het al dan niet bestaan van een contra-indicatie, wordt de helpdesk privacy PaG daaromtrent geraadpleegd.verstrekking aan journalisten
Een journalist maakt, gezien zijn functie, informatie waarover hij beschikt veelal openbaar. Als een journalist een verzoek tot het verstrekken van inlichtingen doet, is daarom de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing. Zie voor een speciale regeling hieromtrent de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging.
3. Beoordelingsstructuur
Om de vraag te kunnen beantwoorden of strafvorderlijke gegevens kunnen worden verstrekt aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doelen, dient het onderstaande schema te worden doorlopen. Hieronder volgt de beoordelingsstructuur eerst schematisch. Daaronder wordt een toelichting op de verschillende stappen gegeven.Toelichting op het schema
Ad 1. Om te kunnen beoordelen of de
Wjsg van toepassing is op de voorgenomen verstrekking, moeten de te verstrekken gegevens voldoen aan de definitie van strafvorderlijke gegevens (zie ook
hoofdstuk I). Is dat niet het geval, dan zal op basis van de
Wbp moeten worden bezien of er sprake is van persoonsgegevens. Zo ja, dan is de
Wbp van toepassing mits aan de in die wet uiteengezette voorwaarden is voldaan. Is dat niet het geval, dan zal op basis van
art. 13 Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO) moeten worden beoordeeld of de geheimhoudingsverplichting van de leden van het Openbaar Ministerie kan worden doorbroken.
Ad 2. Indien een wettelijke verplichting bestaat om informatie te verstrekken, vindt verder geen beoordeling op basis van de
Wjsg plaats. Van de verzoeker kan in beginsel worden verlangd de wettelijke verplichting op basis waarvan het Openbaar Ministerie zou moeten verstrekken, aan te geven. De wijze waarop aan de verplichting invulling wordt gegeven (welke gegevens, termijnen enz.) dient te worden beoordeeld aan de hand van de wet die de verplichting schept. Zie over dit onderwerp tevens
hoofdstuk VIII.
Ad 3. Indien geen wettelijk verplichting bestaat om te verstrekken, dient sprake te zijn van noodzakelijkheid voor een goede taakvervulling van het Openbaar Ministerie. De taak van het Openbaar Ministerie waarnaar wordt verwezen in de
Wjsg is vastgelegd in
art. 124 Wet RO. Een nadere uitwerking van die taak door het Openbaar Ministerie met betrekking tot de verstrekking van strafvorderlijke gegevens is te vinden in deze aanwijzing. Met name
hoofdstuk IV § 4 vormt een invulling van die taak. Het behoort in beginsel tot de taak van het Openbaar Ministerie aan de aldaar genoemde instanties te verstrekken onder de overige voorwaarden die de
Wjsg en deze aanwijzing stellen.
Ad 4. De vraag of met verstrekking een zwaarwegend algemeen belang wordt gediend, heeft ten doel een afweging te bewerkstelligen tussen de privacybelangen die worden geschaad bij verstrekking van informatie en het doel waarvoor die privacyinbreuk plaatsvindt. Gelet op artikel 8, tweede lid, van het EVRM dient onder het begrip ‘zwaarwegend algemeen belang’ te worden verstaan het belang van de
nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Vanwege het zwaarwegend algemeen belang ‘bescherming van de rechten van anderen’ kunnen strafvorderlijke gegevens voor derden van belang zijn voor doelen die los staan van de strafrechtspleging (zie TK 28886, nr. 3).
Ad 5. Op verstrekkingen op basis van
art. 39g Wjsg (wettelijke restcategorie) na, dient er bij iedere verstrekking aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden die niet plaatsvindt op basis van een wettelijke verplichting, een doel te worden nagestreefd dat is genoemd in
art. 39f lid 1 sub a t/m f Wjsg. Indien het doel niet is genoemd, is verstrekking op basis van
art. 39f Wjsg niet mogelijk. Op het verstrekken van informatie op basis van
art. 39g Wjsg zal in
hoofdstuk V nader worden ingegaan.
Ad 6. Indien de potentiële ontvanger niet is genoemd in
hoofdstuk IV § 4 van deze aanwijzing, bestaat er in beginsel geen grond om te verstrekken. In incidentele gevallen kan er gebruik worden gemaakt van de categorie ‘overige ontvangers’. Zie voor verstrekkingen op die basis
hoofdstuk IV § 5.
Ad 7. Onder de verdediging van een recht in rechte moet worden verstaan de situatie dat de ontvanger reeds in rechte is betrokken of een ander in rechte heeft betrokken. Ook de situatie dat iemand informatie nodig heeft om een ander in rechte te betrekken (bijvoorbeeld ten behoeve van het opstellen van een civiele dagvaarding) dient hieronder te worden verstaan. Als verzoeker slechts wil beoordelen of iemand in rechte zal worden betrokken, biedt
art. 39f lid 2 sub a Wjsg geen grondslag om te ontvangen.
Ad 8. Zie 4)
Ad 9. De vraag of sprake is van een ‘standaardverstrekking’ is van belang om te weten of een voorgenomen verstrekking al dan niet aan de privacy-helpdesk PaG (zie
hoofdstuk III en
hoofdstuk IV § 6) moet worden voorgelegd. In hoofdstuk IV § 7 is uiteen gezet welke verstrekkingen aan welke ontvangers standaard zijn.
Ad 10. Een contra-indicatie maakt een verstrekking altijd niet standaard (zie
hoofdstuk IV § 2).
4. De ontvangers
Op basis van
art. 39f lid 1 Wjsg kunnen voor de aldaar genoemde doelen in ieder geval aan de volgende personen en instanties strafvorderlijke gegevens worden verstrekt.
Categorieën gemarkeerd met een
, zijn standaardverstrekkingen, zie hoofdstuk IV § 6.a. het voorkomen en opsporen van strafbare feiten
Ten behoeve van het voorkomen en opsporen van strafbare feiten kunnen daarvoor benodigde strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan:
I KNVB en buitenlandse voetbalorganisaties;
II Hulpverleningsinstanties op het terrein van de criminaliteitspreventie;
III Ambtenaren als bedoeld in de artikelen 141 en 142 Sv;
IV Burgemeesters, Commissarissen der Koningin, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
V Overheidsinstellingen (anders dan genoemd onder IV) en de particuliere werkgever als het gaat om bepaalde ‘gevoelige’ bedrijven/ instellingen (zoals bijvoorbeeld op het gebied van vervoer en transport, telecommunicatie en internet, beveiliging, financiën, onderzoek, onderwijs, kinderactiviteiten, energie, voedselvoorziening, kunst en oudheden);
VI Dienst voor het Wegverkeer;
VII (Openbaar-)vervoersbedrijven.b. het handhaven van de orde en veiligheid
Ten behoeve van het handhaven van de orde en veiligheid kunnen daarvoor benodigde strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan:
I KNVB en buitenlandse voetbalorganisaties;
II Burgemeesters, Commissarissen der Koningin, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
III Overheidsinstellingen (anders dan genoemd onder II) en de particuliere werkgever als het gaat om bepaalde ‘gevoelige’ bedrijven/ instellingen (zoals bijvoorbeeld op het gebied van vervoer en transport, telecommunicatie en internet, beveiliging, financiën, onderzoek, onderwijs, kinderactiviteiten, energie, voedselvoorziening, kunst en oudheden);
IV Ambtenaren als bedoeld in art. 3 Politiewet 1993 en ambtenaren van de Koninklijke marechaussee;
V Verhuurders van woningen;
VI Nutsbedrijven;
VII (Openbaar-)vervoersbedrijven.c. het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving
Ten behoeve van het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving kunnen de daarvoor benodigde strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan:
I Bestuursorganen (waaronder de Belastingdienst, bedrijfsverenigingen, uitkeringsinstanties, subsidieverstrekkers, inspecties, bijzondere opsporingsdiensten, De Nederlandse Bank, Stichting Autoriteit Financiële Markten, de Pensioen- en Verzekeringskamer);
II OLAF (Office Européen De Lutte Anti-Fraude / Europees Bureau voor fraudebestrijding);
III Curatoren (ten behoeve van een correcte afwikkeling van een faillissement in geval van faillissementsfraude);
IV Bewindvoerders voorzover het strafbare feiten betreft waarvan de inhoud raakt aan de wettelijke verplichtingen van de onder bewind gestelde c.q. van de bewindvoerder;
V Toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb).d. het nemen van een bestuursrechtelijke beslissing
Ten behoeve van het nemen van een bestuursrechtelijke beslissing kunnen de daarvoor benodigde strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan:
I Alle (lokale) overheidsinstanties (voor zover geen bijzondere wettelijke bepaling van kracht is)e. het beoordelen van de noodzaak tot het treffen van een rechtspositionele of tuchtrechtelijke maatregel
Ten behoeve van de beoordeling van de vraag of een rechtspositionele dan wel tuchtrechtelijke maatregel moet worden getroffen tegen een werknemer, vrijwilliger of een lid van een beroepsgroep, die wordt verdacht van een misdrijf waarvan duidelijk is dat twijfels kunnen doen rijzen over zijn behoorlijk (beroepsmatig) functioneren, dan wel ten aanzien van wie is gebleken van handelen dat gevaarzetting voor anderen oplevert of de integriteit van de overheid aantast, kunnen over betrokkene strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan tenminste de volgende instanties:
I De (semi-)overheid als werkgever;
II Werkgevers van ambtenaren als bedoeld in artikel 142 Sv
III EU-instellingen en internationale organisaties (zoals bijvoorbeeld de NAVO);
IV De particuliere werkgever als het gaat om bepaalde ‘gevoelige’ bedrijven/ instellingen (zoals bijvoorbeeld op het gebied van vervoer en transport, telecommunicatie en internet, beveiliging, financiën, onderzoek, onderwijs, kinderactiviteiten, energie, voedselvoorziening, kunst en oudheden);
IV Instanties belast met toezicht op vrije beroepen, zoals de (plaatselijke) Deken van de Orde van Advocaten en de Inspectie voor de gezondheidszorg.f. het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn
f.1. Voorzover noodzakelijk voor het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn, kunnen daarvoor benodigde strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan:
I Slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn;
II Bureau Slachtofferhulp;
III Ambtenaren als bedoeld in de artikelen 141 en 142 Sv;
IV Bureau maatschappelijk werk;
V Raad voor de Kinderbescherming;
VI Vertrouwensartsen;
VII Gezondheidsdiensten en – instellingen;
VIII Buro’s voor Jeugdzorg (voorheen stichting Jeugdzorg).
f.2. Ten behoeve van de vergoeding aan het slachtoffer van de schade, die is ontstaan als gevolg van een strafbaar feit, kunnen de daarvoor benodigde strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan:
I Degenen die rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit, voor zover geen sprake is van een geval waarop artikel 51d Sv betrekking heeft;
II Verzekeraars van direct betrokkenen;
III Uitkeringsinstanties;
IV Stichting Processen-Verbaal, met inachtneming van de Aanwijzing Verkeersongevallen;
V Buma/Stemra in geval van overtredingen van intellectuele eigendomsrechten;
VI ARBO-Diensten;
VII Ambtenaren als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet en ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee.g. voorzover noodzakelijk voor de verwezelijking van de in § 4 a) – f) genoemde doeleinden kunnen daarvoor benodigde strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan samenwerkingsverbanden.
Zie hierover nader de bijlage bij deze aanwijzing.
5. Verstrekking aan overige ontvangers
Zoals in
hoofdstuk IV § 2 naar voren is gekomen, vindt het Openbaar Ministerie het zijn taak aan de in
hoofdstuk IV § 4 genoemde instanties te verstrekken onder de voorwaarden die de
Wjsg en deze aanwijzing stellen. Dat wil niet zeggen dat het niet tevens tot de taak van het Openbaar Ministerie kan behoren om ter nastreving van de doelen die
art. 39f stelt, aan andere personen of instanties informatie te verstrekken. In dat geval dient de volgende procedure te worden gevolgd:
1.
De (voorgenomen) verstrekking wordt ter toetsing voorgelegd aan BJZ.
2.
Betrokkene zal, afgezien van bijzondere spoedgevallen, worden gehoord teneinde betrokkene in de gelegenheid te stellen verzet aan te tekenen.
3.
Er dient nadrukkelijk te worden besloten op eventuele bezwaren die betrokkene naar voren brengt. Dit besluit zal een besluit op verzet zijn waartegen bezwaar en beroep als bedoeld in de
Awb openstaat.
4.
Er dient uitdrukkelijk te worden gemotiveerd waarom aan een ontvanger wordt verstrekt die in geen van de in
hoofdstuk IV § 4 genoemde categorieën voorkomt.
Rol van de helpdesk privacy PaG
De taak van de helpdesk is ervoor te zorgen dat het College invulling kan geven aan zijn verantwoordelijkheid op basis van
art. 39a lid 1 Wjsg. Daartoe streeft de helpdesk eenduidig beleid na en draagt zij zorg voor kennisoverdracht aan de dienstonderdelen.
De helpdesk beoordeelt voorgenomen verstrekkingen in niet-standaardgevallen en voorgenomen verstrekkingen aan samenwerkingsovereenkomsten (zie bijlage) en ‘overige ontvangers’ (zie
hoofdstuk IV § 5). Standaard zijn verstrekkingen op basis van
hoofdstuk IV § 4, onder aI, aIII, aVI, bI, bII, bIV, cI, dI, f2I-VII van deze aanwijzing. Deze zijn met een ‘
’ gemarkeerd. Verder beoordeelt de helpdesk standaardgevallen die door bijzondere omstandigheden gevoelig of op een andere manier niet-standaard zijn. Alle standaardverstrekkingen worden bij aanwezigheid van een contra-indicatie een niet-standaardverstrekking (zie hoofdstuk IV § 2).
De helpdesk is te bereiken via de interne mail: Helpdesk Privacy PAG (Den Haag).
Rol van de privacymedewerkers bij de dienstonderdelen
De rol van de privacymedewerkers bij de dienstonderdelen is om eenduidig beleid van verstrekkingen te bereiken binnen het dienstonderdeel, aanspreekpunt voor de helpdesk te vormen en zorg te dragen voor het voorleggen van (voorgenomen) verstrekkingen die ter beoordeling aan de helpdesk staan.
1. Inleiding
Art. 39f Wjsg vormt de hoofdregel voor het verstrekken van strafvorderlijke gegevens aan derden. De wet maakt daarop echter één uitzondering mogelijk. Die uitzondering is opgenomen in
art. 39g Wjsg alwaar de
artt. 14 en
15 Wjsg van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
Art. 14 Wjsg schept de mogelijkheid in bijzondere gevallen strafvorderlijke gegevens in andere gevallen dan
art. 39f Wjsg regelt, te verstrekken.
Art. 15 Wjsg heeft betrekking op wetenschappelijke onderzoeken, zie daarvoor nader
hoofdstuk IX § 1.
1.
een zwaarwegend algemeen belang dient de verstrekking te vorderen,
2.
de verstrekking dient voor een bijzonder doel noodzakelijk te zijn,
3.
de Minister van Justitie dient toestemming te geven,
4.
het dient te gaan om bijzondere gevallen,
5.
de strafvorderlijke gegevens dienen omschreven te zijn,
6.
verstrekking dient plaats te vinden onder de voorwaarden en conform de voorschriften die de Minister heeft gesteld.
Verder stelt
art. 14 Wjsg dat:
–
De Minister het CBP (College Bescherming Persoonsgegevens) een afschrift stuurt van zijn besluit,
–
De strafvorderlijke gegevens mogen niet voor een ander doel worden gebruikt dat waarvoor zij zijn verstrekt, tenzij de Minister anders bepaalt,
–
De Minister kan voorwaarden geven in verband met de verwerking en de verdere verwerking.
Toelichting
Ad 1. De betekenis is niet anders dan bij alle andere verstrekkingen van strafvorderlijke gegevens (zie
IV § 3).
Ad 2. Deze voorwaarde heeft twee elementen. Ten eerste dient de verstrekking noodzakelijk te zijn voor het doel dat wordt nagestreefd. Dat is, net als de eerste voorwaarde, niets nieuws. Het tweede element is dat het doel dat wordt nagestreefd, een bijzonder doel moet zijn. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verstrekkingen aan tijdelijke (onderzoeks)commissies of verstrekkingen naar aanleiding van bijzondere gebeurtenissen. De vraag of de verstrekking noodzakelijk is voor een bijzonder doel, is ter beoordeling van de Minister.
Ad 3. Het feit dat de Minister toestemming dient te geven, betekent in de praktijk dat een voorgenomen verstrekking via het College aan de Minister dient te worden voorgelegd.
Ad 4. Dat het dient te gaan om bijzondere gevallen impliceert dat zelfs ten behoeve van het nastreven van een bijzonder doel, de gegevensverstrekking geen regulier karakter mag krijgen.
Ad 5. Er dient te worden omschreven welke gegevens ten behoeve van het nastreven van het bijzondere doel worden verstrekt. Zonder bepaling welke gegevens zich voor verstrekking in deze bijzondere gevallen lenen, is het niet mogelijk de noodzakelijkheid van de verstrekking van die gegevens te beoordelen.
3. Procedure
Indien de verstrekking op basis van
art. 39g jo.
art 14 Wjsg is voorgenomen, zal de concrete en feitelijke invulling van de wettelijke procedure sterk afhangen van het bijzondere geval en – in aanvulling op de wettelijke vereisten – ad hoc worden bepaald.
4. Verantwoordelijkheden
Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de verstrekking(en) conform de voorschriften en voorwaarden die de Minister daaraan heeft gesteld.
De Minister draagt verantwoordelijkheid voor de inhoud van de te stellen voorwaarden, de noodzakelijkheid van de verstrekkingen, de kwalificatie en bepaling van het doel en de gevallen en de omschrijving van de strafvorderlijke gegevens.
VI. Rechten van betrokkene op inzage
Artikel 39i Wjsg verplicht het College van procureurs-generaal ertoe om een ieder op diens verzoek binnen vier weken mee te delen of en zo ja welke deze persoon betreffende strafvorderlijke gegevens zijn vastgelegd. Het recht op kennisneming biedt betrokkene de mogelijkheid om er achter te komen of over hem gegevens in een strafdossier of een geautomatiseerd systeem zijn vastgelegd en om te beoordelen of die gegevens juist zijn. Het recht dient er bijvoorbeeld niet toe de verdenking aan te vechten.
Dit recht is niet absoluut. De mededeling of en zo ja welke strafvorderlijke gegevens zijn vastgelegd kan achterwege blijven als dat noodzakelijk is in het belang van:
a.
de veiligheid van de staat,
b.
het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten,
c.
het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften die zijn gesteld ten behoeve van de belangen onder b,
d.
de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
Op welke wijze het recht op inzage vorm kan krijgen in de praktijk, meldt de toelichting bij de tweede nota van wijziging (TK 28886, nr 8): ‘Het Openbaar Ministerie kan op een effectieve en toereikende wijze aan het recht op kennisneming voldoen door het verstrekken van een schriftelijke uitdraai van de gegevens die over betrokkene zijn verwerkt in (…) COMPAS. Deze wijze van kennisgeving verdient de voorkeur boven het verschaffen van inzage in stukken of het doen van mondelinge mededelingen (…).’
VII. Rechtsbescherming
Bij verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden, kunnen in het algemeen twee partijen bezwaar hebben tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om al dan niet te verstrekken. Dat is in de eerste plaats de betrokkene zelf die bezwaar kan hebben tegen de (voorgenomen) verstrekking en in de tweede plaats de verzoeker die bezwaar kan hebben tegen de beslissing op zijn verzoek.
betrokkene
De beslissing om aan derden op basis van de
artt. 39e en
f Wjsg strafvorderlijke gegevens te verstrekken is geen besluit in de zin van de
Awb . Dat heeft tot gevolg voor dat betrokkene géén bezwaar en beroep op basis van de
Awb tegen een dergelijke beslissing openstaat.
De rechtsbescherming van de betrokkene kan op twee manieren gestalte krijgen. Indien betrokkene van mening is dat er onrechtmatig wordt verwerkt, kan deze de Staat aansprakelijk stellen op basis van
art. 6:162 BW (onrechtmatige daad). Indien betrokkene meent dat de verstrekking weliswaar rechtmatig is, maar dat om redenen van bijzondere persoonlijke aard tot een andere afweging moet worden gekomen, kan betrokkene op basis van
art. 39q Wjsg verzet aantekenen. De beslissing op verzet, is een beslissing in de zin van de
Awb waartegen bezwaar en beroep kan worden aangetekend. De bezwaarprocedure zal door het parket-generaal (afdeling BJZ) namens het College worden afgehandeld.derde/verzoeker
Aangezien een beslissing op basis van de
artt. 39e en
f Wjsg geen besluit is in de zin van de
Awb , is de enige mogelijkheid van rechtsbescherming voor de derde een beroep op de civiele rechter op grond van
art. 6:162 BW.
Geen van bovenstaande procedures schort de beslissing om te verstrekken op. Uiteraard kan onder omstandigheden wel gewacht worden met de feitelijke verstrekking. Of aanleiding bestaat om eerst de uitkomst van de procedure af te wachten, is primair ter beoordeling van de behandelend ambtenaar van het parket-generaal. Indien er twijfel is over de vraag of verstrekt kan worden, verdient het de voorkeur eventuele procedures die de (voorgenomen) verstrekking aanvechten, indien mogelijk, eerst af te wachten.verzoek van betrokkene op basis van
art. 39i Wjsg
De beslissing op een verzoek op basis van
art. 39i Wjsg is een besluit in de zin van de
Awb waartegen bezwaar en beroep open staan.
Schematisch:
1. Inleiding
Zoals reeds uiteen is gezet in
hoofdstuk IV § 2 en
3 vormt een wettelijke verplichting naast de goede vervulling van de taak in samenhang met het zwaarwegend algemeen belang, een grondslag om te verwerken. Wettelijke verplichtingen om informatie te verwerken zijn veelal opgenomen in de wet waarop het orgaan ten behoeve waarvan wordt verwerkt, is gebaseerd (zoals de
Wet op de Nationale Ombudsman ).
2. Beoordeling
Indien er een wettelijke verplichting bestaat om informatie te verstrekken, behoeft verder geen beoordeling op basis van de
Wjsg plaats te vinden. Van een verzoeker kan in beginsel worden verlangd de wettelijke verplichting op basis waarvan het Openbaar Ministerie zou moeten verstrekken, aan te geven. De wijze waarop aan de verplichting invulling wordt gegeven (welke gegevens, termijnen enz.) dient te worden beoordeeld aan de hand van de Wet die de verplichting schept. Verstrekking van informatie gebeurt feitelijk door het dienstonderdeel dat met de plicht wordt geconfronteerd.
3. Voorbeelden
Voorbeelden van verstrekkingen op basis van een wettelijke verplichting voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden zijn verstrekkingen aan:
–
Schadefonds geweldsmisdrijven (
art. 9 Wet schadefonds geweldsmisdrijven)
Ook binnen de strafrechtspleging bestaan vele voorbeelden van verplichte informatieverwerking, zoals de notificatieplicht op grond van
art. 126 bb Sv, inzagerecht slachtoffer op grond van
art. 51 d Sv en kennisneming door verdachte van processtukken op basis van
art. 30 Sv .
1. Wetenschappelijk onderzoek
Verstrekking van strafvorderlijke gegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek is mogelijk op basis van
art. 39g jo.
art 15 Wjsg. Voor dergelijke verstrekkingen geldt een bijzondere beleidsregel, te weten de circulaire van de minister van Justitie aan de procureurs-generaal en de hoofdofficieren van justitie d.d. 16 februari 1995, nr. 482105/295.: ‘Het verlenen van medewerking aan en het verstrekken van informatie ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek.’
2. Verantwoordelijkheid ten aanzien van verstrekking uit politieregisters
Bij vestrekking uit politieregisters hebben de politie en het Openbaar Ministerie elk een eigen verantwoordelijkheid. Het Openbaar Ministerie is, als verantwoordelijke voor het opsporingsonderzoek, gehouden belangen van opsporing en vervolging te wegen, indien sprake is van een voorgenomen verstrekking.
Het Openbaar Ministerie draagt op basis van de privacy wetgeving echter géén verantwoordelijkheid voor het naleven van privacyregels bij verstrekking van gegevens uit politieregisters op basis van de
Wet politieregisters . Dat is de verantwoordelijkheid van de beheerder van het desbetreffende register (veelal de korpsbeheerder).
3. Verstrekking van afschriften van strafbeschikkingen
De
Wet OM-afdoening maakt het voor ieder ander dan de bestrafte en zijn raadsman mogelijk om de officier van justitie op basis van
art. 257h lid 2 Sv om een afschrift van een strafbeschikking te verzoeken.
1 De officier van justitie moet dit verzoek beoordelen. Voor deze beoordelingsprocedure wordt verwezen naar de Leidraad informatieverstrekking OM-afdoening, die als bijlage bij de
Aanwijzing OM-afdoening is gevoegd.
4. Verstrekking van vonnissen
De informatie die een vonnis bevat, is strafvorderlijke informatie. Een vonnis of arrest valt echter (tevens) onder de bepaling van
artikel 365 Sv. De voorzitter van de strafkamer beslist over het verstrekken van het vonnis; de griffie voert uit. Voor het Openbaar Ministerie heeft dat tot gevolg dat vonnissen niet integraal mogen worden verstrekt. Wel mag het resultaat van een strafzaak worden verstrekt. Onder het resultaat van een strafzaak wordt verstaan: het bewezen verklaarde delict en de opgelegde straf (en eventueel de datum van de uitspraak), danwel de mededeling dat er sprake is van een vrijspraak of niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het verstrekken van deze ‘uitslag’ mag op dezelfde voet als het verstrekken van info uit een strafdossier is toegestaan.
1.
het handelen dat is vastgelegd in een strafdossier past niet binnen een integere uitoefening van een overheidsfunctie;
2.
het verstrekken van informatie maakt het treffen van noodzakelijke organisatorische maatregelen mogelijk;
3.
door middel van het verstrekken van informatie kan ernstig en acuut gevaar worden afgewend.
Iedere voorgenomen verstrekking op deze gronden wordt ter toetsing aan de helpdesk privacy PaG voorgelegd.Ad 1)
Als in een dossier blijkt van handelen dat niet past binnen een integere uitoefening van een overheidsfunctie, kan in uitzonderingsgevallen (als het noodzakelijkheidscriterium zich er niet tegen verzet) informatie daarover aan de werkgever van betrokkene worden verstrekt, teneinde het treffen van rechtspositionele of tuchtrechtelijke maatregelen mogelijk te maken. Bij handelen dat niet strafrechtelijk te sanctioneren is, maar niet past binnen een integere uitoefening van een overheidsfunctie, is bijvoorbeeld te denken aan de situatie dat betrokkene op de computer van het werk, tijdens werktijd, excessief internet gebruikt (met name als het gaat om het bezoeken van onzedelijke websites). Indien niet zeker is dat het laakbare handelen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, kan geen verstrekking plaatsvinden.
Deze verstrekkingsmogelijkheid bestaat dus niet indien tot sepot is besloten, omdat niet zeker is of het handelen heeft plaatsgevonden.
De verstrekking wordt ingekaderd onder
hoofdstuk IV, § 4, sub a), b) of e) eventueel jo.
§ 6.Ad 2)
Het nastreven en bewaken van een integere overheid is een taak van het Openbaar Ministerie. Soms is het nodig om onderdelen van de (rijks)overheid in de gelegenheid te stellen organisatorische maatregelen te treffen. Als daarvoor strafvorderlijke gegevens nodig zijn, kan het Openbaar Ministerie die ook verstrekken uit dossiers die zijn geëindigd in een sepot of vrijspraak. Het gaat bij het treffen van organisatorische maatregelen niet rechtstreeks om maatregelen ten aanzien van betrokkene, maar om de organisatie en werkwijze van de dienst of instelling. Door middel van het veranderen van werkprocessen kan bijvoorbeeld de mogelijkheid om strafbare feiten te plegen worden verkleind en kunnen integriteitsbreuken deels worden voorkomen.
Er zijn daaraan wel enkele strenge voorwaarden gesteld. Ten eerste dient het te gaan om verstrekking aan overheidsorganen of andere organisaties die zijn belast met de uitoefening van een overheidstaak. Ten tweede dient de overtreden norm deel uit te maken van de werkzaamheden, zodat door middel van het treffen van organisatorische maatregelen het overtreden van de norm kan worden voorkomen of beperkt.
De verstrekking wordt ingekaderd onder
hoofdstuk IV, § 4, sub a), b) of e) eventueel jo.
§ 6.Ad 3)
Ter afwending van ernstig en acuut gevaar is het ook bij grote uitzondering mogelijk om strafvorderlijke gegevens te verstrekken, ongeacht de bewijsbaarheid van de feiten of de (wijze van) afdoening van de strafzaak. Achtergrond hiervan is dat de afwending van het gevaar dat voortvloeit uit de gewraakte handelwijze een groter belang is dan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degenen wier persoonsgegevens worden verstrekt.
De verstrekking wordt ingekaderd onder
hoofdstuk IV, § 4 sub b eventueel jo.
§ 6.
6. Inzageverzoeken ten aanzien van gegevens van overledenen
Gegevens van overledenen zijn strafvorderlijke gegevens, noch persoonsgegevens. Dat betekent dat de
Wjsg en de
Wbp géén grondslag bieden om gegevens over overledenen te verstrekken. De algemene geheimhoudingsverplichting die op basis van de
Wet RO op de officier van justitie en advocaat-generaal rust, verzet zich in beginsel tegen verstrekking van informatie. Genoemde geheimhoudingsplicht is niet van toepassing, indien de taak van de officier van justitie of advocaat-generaal tot verstrekking verplicht (
art. 13 jo.
144 Wet RO). Kortom: Als verstrekking van informatie noodzakelijk is voor een goede taakuitoefening, is verstrekking mogelijk.
In ieder geval kan in zijn algemeenheid tot de taak van het Openbaar Ministerie worden gerekend om zo open mogelijk te zijn naar nabestaanden. Voor het overige kan voor een concrete invulling van de taak aansluiting worden gezocht bij de verstrekkingscategorieën en andere beginselen uit deze aanwijzing. Deze aanwijzing geeft immers, door het noemen van categorieën van ontvangers en zorgvuldigheidsvereisten, een invulling aan de taakomschrijving die ook vereist is voor verwerking van strafvorderlijke gegevens op basis van de
Wjsg (vgl.
hoofdstuk IV, paragraaf 3 vraag 3 en
art. 39b lid 1 Wjsg).
Zorgvuldige afweging is ook bij de beoordeling van verzoeken om informatie over overledenen aangewezen, omdat die informatie onder omstandigheden andere personen kan schaden. Ook kan het voorkomen dat informatie over (de levensstijl van) een overledene, nabestaanden kan schaden doordat met behulp van die informatie (leden van) de familie in een kwaad daglicht komt/komen te staan.
Omwille van een zorgvuldige afweging verdient het aanbeveling om de volgende procedurele aspecten in acht te nemen:
a.
Indien een dossier tevens gegevens van andere (nog in leven zijnde) personen bevat, vraagt het dienstonderdeel, mits dit redelijk werkbaar is, om de zienswijze van de betrokkenen;
b.
Indien het bestaan en identiteit van nabestaanden uit de eerste en tweede lijn van de overledene bij het dienstonderdeel bekend is, vraagt het dienstonderdeel, mits dit redelijk werkbaar is, om hun zienswijze;
c.
Indien een dossier medische gegevens, foto’s en/of een verslag van een sectie op de overledene bevat, is het raadzaam om de nabestaanden in overweging te geven de informatie te verstrekken door tussenkomst van de huisarts. Dit teneinde misverstanden, onbegrip, etcetera omtrent een sectie of gebezigde terminologie te helpen voorkomen.
7. Historische overzichten
Artikel 8a van de Wjsg geeft het Openbaar Ministerie de bevoegdheid justitiële gegevens (justitiële documentatie/historische overzichten) te verstrekken aan derden in die gevallen waarin op grond van
artikel 39e, of
artikel 39f Wjsg strafvorderlijke gegevens aan derden kunnen worden verstrekt. Het artikel ziet op de justitiële documentatie waarover het Openbaar Ministerie de beschikking heeft gekregen in het kader van de behandeling van een strafzaak. Daarbij dienen uiteraard dezelfde criteria in acht te worden genomen als bij de verstrekking van strafvorderlijke gegevens. Het artikel is geen vrijbrief voor het verstrekken van justitiële gegevens (justitiële documentatie/historische gegevens) in die gevallen waarin ook strafvorderlijke gegevens worden verstrekt. Per geval dient te worden nagegaan of de verstrekking van justitiële gegevens (mede) aangewezen is. Daarbij dient nadrukkelijk aandacht te zijn voor de noodzakelijkheid van de verstrekking.
Wanneer derden in andere dan de hiervoor genoemde gevallen een verzoek doen om de verstrekking van justitiële gegevens (justitiële documentatie/historische overzichten), dienen zij te worden verwezen naar de Centrale Justitiële Documentatiedienst te Almelo.
8. Tijdelijke registers
Tijdelijke registers van COMPAS zijn niet uitgezonderd van de werking van deze aanwijzing. Ook de tijdelijke registers bevatten allerlei strafvorderlijke gegevens waarop de
Wjsg van toepassing is. Dat betekent dat verstrekkingen uit de tijdelijke registers op dezelfde manier dienen te worden beoordeeld als verstrekkingen uit andere systemen van het Openbaar Ministerie. Gezien het feit dat het Openbaar Ministerie te allen tijde de bevoegdheid heeft een verzoek om informatie af te wijzen indien belangen van opsporing en vervolging zich verzetten tegen verstrekking (dan vindt verstrekking immers niet plaats ten behoeve van een goede vervulling van de taak), kan dat ook bij een verzoek om informatie die is opgenomen in een tijdelijk register. Gezien het karakter van de tijdelijke registers zullen belangen van opsporing en vervolging zich veelal tegen verstrekking verzetten, maar dat behoeft niet altijd het geval te zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan verstrekking ten behoeve van het afwenden van acuut gevaar.
9. Gerechtelijk vooronderzoek
Over gegevens die in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek zijn opgemaakt of verkregen, is het Openbaar Ministerie bevoegd privacy-beslissingen te nemen op grond van de
Wjsg , mits deze gegevens aan het strafdossier zijn toegevoegd of zijn opgenomen in een geautomatiseerd systeem van het Openbaar Ministerie. In die gevallen is het Openbaar Ministerie dus ook bevoegd te beslissen ten aanzien van documenten die zijn opgemaakt of verkregen door de rechter-commissaris. Voor de beslissingsbevoegdheid is het niet van belang waar een strafdossier zich fysiek bevindt.
Bij iedere privacybeslissing (en zeker ook bij privacybeslissingen tijdens het gerechtelijk vooronderzoek) moet worden beoordeeld of het belang van de opsporing en vervolging zich tegen een verstrekking verzet. In dit verband zal het Openbaar Ministerie – mede gelet op
artikel 30 Sv – een voorgenomen beslissing moeten afstemmen met de rechter-commissaris.