Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland
Achtergrond
In het Wetboek van Strafrecht is in de
artikelen 177,
177a en
178 het omkopen van ambtenaren en rechters strafbaar gesteld (actieve omkoping). De
artikelen 362,
363 en
364 Sr stellen de ambtenaar of de rechter die zich heeft laten omkopen strafbaar (passieve omkoping). Sinds 1 februari 2001 is de wetgeving op het terrein van de omkoping van ambtenaren en de ambtelijke corruptie ingrijpend gewijzigd. De belangrijkste wijzigingen waren:
–
het verhogen van de strafmaat teneinde de ernst van dit soort strafbare feiten beter tot uitdrukking te brengen. Hierdoor is in sommige gevallen het arsenaal van beschikbare dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden vergroot;
–
het verruimen van de delictsomschrijvingen door onder andere de ‘dienst’ als omkopingsmiddel te introduceren;
–
het strafbaar stellen van het achteraf ontvangen van een gift, alsmede van de gevallen waarbij de ambtenaar niet in strijd met zijn plicht heeft gehandeld;
–
het verruimen van de Nederlandse rechtsmacht voor de in het buitenland gepleegde corruptie (kortheidshalve ook wel aangeduid als ‘buitenlandse corruptie’): een ieder die in het buitenland een Nederlandse ambtenaar omkoopt kan in Nederland worden vervolgd; hetzelfde geldt voor de Nederlander die in het buitenland een buitenlandse ambtenaar omkoopt (
art. 178a Wetboek van Strafrecht).
Wetswijziging was onder meer nodig in gevolge een aantal internationale verdragen, gesloten met het oog op een betere bestrijding van fraude en corruptie, te weten de op 26 juli 1995 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (Trb. 1995, 289), het (eerste) Protocol bij deze Overeenkomst van 27 september 1996 (Trb. 1996, 330) en het op 17 december 1997 te Parijs tot stand gekomen OESO
1 -Verdrag inzake bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties (Trb. 1998, 54). Deze verdragen strekken tot onderlinge afstemming van de strafrechtelijke bepalingen inzake fraude en corruptie van de verschillende landen met het oog op een doeltreffende internationale samenwerking. Bij het OESO-verdrag is de invalshoek die van het internationale zakelijke transactieverkeer. In de preambule bij dit verdrag wordt expliciet overwogen dat in dat kader omkoping een wijdverbreid fenomeen is dat het overheidsfunctioneren en de economische ontwikkelingen ondermijnt en dat desastreus is voor de internationale concurrentie.
Het strafrechtelijk instrumentarium heeft een ruim werkingsgebied. Een ieder die een ambtenaar een gift aanbiedt met het doel hem te bewegen tot enig ambtelijk handelen of nalaten en elke ambtenaar die een gift aanvaardt, terwijl hij weet of moet vermoeden dat van hem een tegenprestatie wordt verwacht, kan onder de werking van de strafwet vallen. De wet geeft namelijk geen onderscheidend criterium voor strafwaardige en niet-strafwaardige giften. De wetgever heeft het stellen van grenzen overgelaten aan het openbaar ministerie, dat zelf door toepassing van het opportuniteitsbeginsel en/of ‘door het afkondigen van richtlijnen, welke eenvoudiger dan de wet zijn aan te passen aan de maatschappelijke, steeds veranderende, werkelijkheid’ (TK, 1998-1999, 26469, nr. 3, blz. 4-5), sturend kan optreden.
2
Samenvatting
In deze aanwijzing wordt nader aangegeven wat de reikwijdte is van de strafbaarheidstellingen in relatie tot rechtsmacht in Nederland en met welke factoren rekening wordt gehouden bij het bepalen van de opportuniteit van de vervolging van op zichzelf strafbare gevallen van buitenlandse ambtelijke corruptie. De factoren hebben uiteraard ook betekenis voor de beoordeling van de opportuniteit van de aan de vervolging voorafgaande opsporingsactiviteiten. Tevens wordt in deze aanwijzing de besluitvormingsprocedure voor het selectieproces van de zaken beschreven.
De opsporing en vervolging van in Nederland gepleegde corruptie wordt behandeld in de
Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in Nederland .
Strafbaarstelling en rechtsmacht
Tot 1 februari 2001 had Nederland slechts een beperkte rechtsmacht ten aanzien van de in het buitenland gepleegde ambtelijke corruptie. Door de wetswijziging van 1 februari 2001 is de Nederlandse rechtsmacht voor de in het buitenland gepleegde ambtelijke corruptie aanmerkelijk verruimd. Thans is de situatie aldus dat in Nederland kunnen worden vervolgd:
–
de in het buitenland omgekochte persoon die in dienst is van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie (
art. 6 sub 2 Sr);
–
een ieder die in het buitenland een Nederlandse ambtenaar heeft omgekocht (
art 4 sub 10 Sr);
–
de Nederlander die in het buitenland een – al dan niet buitenlandse – ambtenaar omkoopt (
art 5 lid 1 sub 1 Sr);
–
de Nederlandse ambtenaar of de persoon in openbare dienst van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie die zich in het buitenland schuldig maakt aan overtreding van
art. 177 of
art. 177a Sr (
art 4 sub 11 Sr).
De buitenlandse ambtenaar die in het buitenland door een Nederlander wordt omgekocht, kan niet in Nederland worden vervolgd tenzij die ambtenaar in dienst is van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie.
Rechtsmacht
Ten aanzien van de vervolgbaarheid gelden (uiteraard) de reguliere regels van rechtsmacht als neergelegd in de
artt. 4 Sr e.v., met als algemene regel de eis van dubbele strafbaarheid. Echter voor een aantal varianten van buitenlandse corruptie heeft dit wel een nadere uitwerking gekregen:
–
In
art. 4 sub 10 Sr is expliciet bepaald dat een ieder, los van de nationaliteit, die de misdrijven van de
artt. 177 en
177a Sr pleegt in het buitenland maar jegens een Nederlandse ambtenaar, vervolgbaar is in Nederland mits in het land waar het feit is gepleegd dit eveneens strafbaar is gesteld.
–
In
art. 4 sub 11 Sr is expliciet bepaald dat een Nederlandse
3 ambtenaar of persoon in openbare dienst van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie, onafhankelijk van zijn nationaliteit, die de misdrijven van de
artt. 177 en
177a Sr pleegt in het buitenland, vervolgbaar is in Nederland mits in het land waar het feit is gepleegd dit eveneens strafbaar is gesteld. Zo kan een buitenlandse medewerker van het in Den Haag gezetelde Internationale Strafhof die onderzoek doet naar bewijs voor bepaalde strafbare feiten en hiertoe ambtenaren aldaar omkoopt om informatie of medewerking te krijgen, hier in Nederland worden vervolgd.
–
In
art. 5 is voorts een uitzondering gemaakt op het vereiste van dubbele strafbaarheid voor Nederlanders die zich schuldig hebben gemaakt aan artikel overtreding van de
artt. 177,
177a en
178 Sr. In deze gevallen is het niet relevant of het land waar het feit is gepleegd een soortgelijke strafbepaling heeft.
–
Ten slotte is in
art. 6 Sr bepaald dat Nederlandse ambtenaren en personen in openbare dienst van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie, (voor beide categorieën) onafhankelijk van hun feitelijke nationaliteit, vervolgbaar zijn voor de corruptiemisdrijven
artt. 362 tot en met 364a Sr waar ook gepleegd. Voor deze vorm van passieve corruptie is geen dubbele strafbaarheid vereist.
Ten aanzien van de vervolgbaarheid van rechtspersonen geldt wat nationaliteit betreft (met name van belang voor het bepaalde in
art. 5 Sr als hierboven vermeld) dat een rechtspersoon als Nederlander kan worden opgevat indien het een rechtspersoon betreft opgericht naar Nederlands recht en/of die in Nederland zijn/haar statutaire zetel heeft.
4 Dit laatste geldt volgens de wet in ieder geval voor alle Nederlandse rechtsvormen
5 maar zal met name van belang zijn voor alle informele rechtspersonen en aan rechtspersonen gelijkgeschakelde samenwerkingsvormen alsmede voor erkende Europese samenwerkingsverbanden. De werkelijke zetel, bijv. de vestigingsplaats van de hoofdactiviteiten, is niet relevant voor de vraag van jurisdictie van
art. 5 Sr.
Opsporing
Ten aanzien van corruptie – in zijn algemeenheid maar specifiek ook voor buitenlandse corruptie – geldt dat primair de Rijksrecherche is belast met de opsporing van dergelijke delicten. In verband met de bij deze dienst aanwezige expertise is in de Aanwijzing taken en inzet Rijksrecherche ook ten aanzien van deze gevallen van omkoping van ambtenaren een vooraanstaande rol toebedeeld aan de Rijksrecherche. Bij de Rijksrecherche is een speciale afdeling ingericht, die verantwoordelijk is voor (proactief) onderzoek naar trends, het samenstellen van een criminaliteitsbeeld en het vergaren en opwerken van concrete signalen.
Signalen
Er is een aantal bronnen waaruit informatie kan worden gehaald omtrent mogelijk verdachte situaties van omkoping van ambtenaren in het buitenland.
–
Open bronnen als internationale pers en internet.
–
Rechtshulpverzoeken van landen die een ambtenaar onderzoeken die zich schuldig heeft gemaakt aan het aannemen van steekpenningen van (vertegenwoordigers van) een Nederlandse onderneming.
–
Zaken die door het secretariaat van de OESO periodiek worden gemeld aan de betrokken verdragspartijen. Dit betreft informatie die door de ‘OECD Working group on Bribery’ is verzameld uit open bronnen en die signalen bevat van mogelijk gepleegde ambtelijke corruptie in relatie tot internationaal zakelijk verkeer.
–
Meldingen van klokkenluiders.
–
Meldingen gedaan door ambtenaren van de diplomatieke dienst.
art. 162 Sv van Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland">
Openbare colleges, ambtenaren en zelfstandige bestuursorganen kunnen in de uitoefening van hun functie kennis krijgen van misdrijven met de opsporing waarvan zij niet zijn belast. Voor een aantal van die misdrijven geldt dat die openbare colleges en ambtenaren daarvan aangifte moeten doen. Deze (bijzondere) aangifteplicht is geregeld in
art. 162 Sv.
De plicht tot het doen van aangifte geldt o.m. voor de misdrijven als omschreven in de
artt. 362,
363,
364 en
364a Sr (zie
art. 162 lid 1 sub a Sv). Strikt genomen bestaat deze verplichting niet voor de omkopingsbepalingen van de
artt. 177,
177a,
178,
178a Sr, nu
art. 162 Sv daar niet expliciet naar verwijst. Echter dit betreft de actieve variant van de passieve corruptie uit
art. 362 e.v. Sr. Nu het niet vereist is voor het ontstaan van een aangifteplicht om te weten om welke ambtenaar het in concreto gaat, laat zich de situatie moeilijk voorstellen dat er wel kennis zou bestaan van een misdrijf als genoemd in
art. 177 e.v. Sr, maar niet van
art. 362 e.v. Sr.
De voorwaarde van concrete strafrechtsmacht voor de bedoelde misdrijven, die de werkingssfeer zou beperken, wordt in
artikel 162 Sv niet gesteld. Dit ligt ook niet in de rede, omdat een beoordeling hiervan niet van de aangifteplichtige kan worden verlangd. Voor hem geldt slechts de redelijke veronderstelling dat zich een van de bedoelde misdrijven heeft voorgedaan.
Doel van het artikel is het bewaken van de integriteit van en vergroten van vertrouwen in de overheid (en dus niet dat van een integer bedrijfsleven). Aangenomen mag worden dat het hierbij geen verschil maakt of het om de Nederlandse of om een buitenlandse overheid gaat, zeker na de uitbreiding van de strafbaarheidstelling naar omkoping van buitenlandse ambtenaren middels
art. 178a Sr.
Colleges en overheidsinstanties kunnen daarnaast zelf aanvullend beleid voeren, behelzende dat vermoedens van dergelijke feiten als omkoping gemeld dienen te worden aan justitie, zie bijv. interne instructies van Ministerie van Buitenlandse Zaken of het Voorschrift informatieverstrekking Belastingdienst
6 .
Opsporing van buitenlandse corruptie
Evenals bij ‘binnenlandse corruptie’ geldt ook voor de buitenlandse corruptie dat – afgezien van de buitenlandse opsporingsdienst – ook andere opsporingsinstanties dan de Rijksrecherche met het onderzoek kunnen worden belast. Zo kan het voor de hand liggen dat indien zo’n omkopingsgeval wordt ontdekt in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek met internationale aspecten (denk bijvoorbeeld aan een onderzoek dat is gericht tegen een zich met de export van XTC bezig houdende Nederlander, die een Tsjechische douanier omkoopt), het met dat onderzoek belaste team ook de omkopingszaak voor zijn rekening neemt. Ook door signalen die de belastingdienst heeft gekregen, dan wel door de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven, is het goed denkbaar dat de FIOD/ECD een dergelijk onderzoek kan uitvoeren.
Het kan echter ook zijn dat een geval van buitenlandse corruptie aan het licht komt zonder dat er sprake is van een lopend onderzoek (denk bijvoorbeeld aan het geval waarin een Nederlandse ondernemer ter verkrijging van een order een buitenlandse ambtenaar omkoopt). Aannemelijk is dat in zo’n geval de Coördinatie Commissie Rijksrecherchezaken (CCR) de Rijksrecherche met het onderzoek belast, ondanks de omstandigheid dat het subject van onderzoek geen Nederlandse ambtenaar is, maar een Nederlandse burger of een Nederlands bedrijf. Bij de Afdeling Buitenlandse Corruptie van de Rijksrecherche kan informatie worden gedeponeerd over signalen van buitenlandse corruptie. Deze afdeling beheert en onderhoudt een databank op dit terrein.
Internationale rechtshulp
Bij de opsporing van buitenlandse corruptie zal men zich moeten realiseren dat de in het buitenland omgekochte buitenlandse ambtenaar in de regel niet in Nederland zal kunnen worden vervolgd. Derhalve zullen in die gevallen de op een strafvervolging gerichte inspanningen van de Nederlandse opsporingsinstanties zich (overwegend) richten op de rol van de hier wel te vervolgen omkoper, terwijl de buitenlandse ambtenaar voor rekening komt van een buitenlandse zusterdienst. Voor de samenwerking tussen de beide opsporingsinstanties gelden de gebruikelijke regels van internationale rechtshulp.
Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen dat voor het bewijs van het strafbare handelen van de Nederlandse omkoper in het algemeen een buitenlands onderzoek noodzakelijk is. Het ligt in de rede dat daartoe een rechtshulpverzoek wordt gedaan aan dat betrokken land. Desgewenst kan via de landelijk corruptie-officier van justitie de Afdeling Buitenlandse Corruptie van de Rijksrecherche om assistentie worden gevraagd, zie verder hierna.
Het vervolgend OM
Gezien de complexiteit van de zaken die zich in dit kader kunnen voordoen is het noodzakelijk dat het OM garant staat voor voldoende expertise. Mogelijk verdachte situaties worden door de Afdeling Buitenlandse Corruptie van de Rijksrecherche geanalyseerd en waar mogelijk veredeld. Indien een zaak voldoende aanknopingspunten bevat om verder te worden onderzocht door de Rijksrecherche bepaalt de CCR vervolgens of een zaak wordt ingenomen en welk OM-onderdeel deze zaak voor zijn rekening zal nemen. Indien de CCR besluit dat een zaak niet in aanmerking komt voor vervolgonderzoek zal zij een gemotiveerd besluit hiertoe nemen dat in voorkomende gevallen aan de melder kan worden teruggerapporteerd.
Voor de beoordeling van zaken voor de opsporing en (verdere) vervolging zijn onder andere de volgende criteria van belang:
–
omvang van de steekpenningen, in absolute zin of in relatieve zin (bijv. een aanzienlijk percentage van de contractsom);
–
betrokkenheid van hoge (buitenlandse) ambtenaren of politici;
–
opsporings- en vervolgingsactiviteiten van het betrokken land (bijv. de zaak heeft ook tot een groot schandaal en onderzoeken geleid in het betrokken land);
–
de steekpenningen komen direct of indirect (bijv. als overheidsteun, krediet verzekering, subsidiering etc.) ten laste van de Nederlandse algemene middelen;
–
de omvang van de mogelijke reputatieschade voor Nederlandse handels- en politieke belangen, indien een vermoeden niet onderzocht en indien mogelijk aangepakt zou worden;
–
de mate waarin er sprake is van concurrentievervalsing;
–
de mogelijkheden van verder onderzoek en kans op succesvolle vervolging.
Facilitation payments
Het OESO-verdrag beschouwt geringe betalingen ter ‘vergemakkelijking’ niet als betalingen ‘om zakelijk of enig ander ongeoorloofd voordeel te verkrijgen of te behouden’. Dit soort ‘facilitation payments’ valt dan ook buiten het bereik van de verdragsrechtelijke verplichting tot strafbaarstelling van omkoping van buitenlandse ambtenaren. Volgens de gemeenschappelijke toelichting bij het verdrag zijn dergelijke betalingen die in sommige landen betaald worden om overheidsfunctionarissen aan te sporen hun taken uit te voeren, zoals het afgeven van vergunningen, in het desbetreffende andere land in het algemeen al strafbaar. Het werd door de opstellers van het verdrag niet nuttig geacht de aanpak van deze vorm van corruptie te ondersteunen door strafbaarstelling van ‘facilitation payments’ door andere landen, hetgeen vanzelfsprekend ook de nodige inspanningen op het gebied van de opsporing en vervolging veronderstelt.
Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van de
artikelen 177a en
177 van het Wetboek van Strafrecht is het niet van belang met welk verder gelegen doel tot omkoping van een ambtenaar wordt overgegaan. Strikt genomen zijn ‘facilitation payments’ derhalve ook strafbaar. Het OM acht het evenwel niet opportuun een stringenter opsporings- en vervolgingsbeleid betreffende de aanpak van omkoping van buitenlandse ambtenaren te voeren dan waartoe het OESO-verdrag oproept. Dit betekent dat gedragingen die in termen van het OESO-verdrag zijn aan te merken als ‘facilitation payments’, niet zullen worden vervolgd. Hieronder zijn enkele factoren benoemd die een nadere invulling geven aan dit vervolgingsbeleid. Daarbij kan het instellen van een opsporingsonderzoek nodig zijn ter beantwoording van de vraag of één of meer van deze factoren een beslissing om niet te vervolgen indiceren.
Factoren die tegen vervolging pleiten:
–
Het gaat om handelen of nalaten waartoe de betrokken ambtenaar reeds rechtens verplicht was. De betaling mag op generlei wijze een concurrentieverstorend effect hebben.
–
Het gaat om, in absolute zin of relatieve zin, kleine bedragen.
–
Het gaat om betalingen aan lagere ambtenaren.
–
De gift moet transparant in de administratie van de onderneming opgenomen worden, en mag niet verheimelijkt worden.
–
Het initiatief tot de gift moet zijn uitgegaan van de buitenlandse ambtenaar.
Bij het internationale bedrijfsleven mag er geen misverstand over bestaan dat het enkele inschakelen van een lokale agent/vertegenwoordiger/consultant, ook strafbaarheid kan opleveren. Het is een algemeen bekend feit dat dergelijke personen vaak worden gebruikt bij het betalen van steekpenningen in het buitenland. Van Nederlandse instellingen mag dan ook een kritische houding ten aanzien van de aard en omvang van de werkzaamheden van een dergelijk persoon worden verwacht. Bijv: er mag alleen worden afgegaan op adviezen van een persoon of instantie aan wie zodanig gezag valt toe te kennen dat in redelijkheid op de deugdelijkheid van dat advies mocht worden vertrouwd. In een mogelijk strafrechtelijk onderzoek zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan dit aspect voor de beoordeling van de strafbaarheid van een betaling.
Ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Art. 177 van het Wetboek van Strafrecht is in tegenstelling tot
art. 177a van het Wetboek van Strafrecht gesanctioneerd met een geldboete van de vijfde categorie; de aanwijzing ontneming is dan ook in volle omvang op dit feit van toepassing. Het uitgangspunt is dat een ontnemingsvordering wordt ingediend wanneer het verkregen voordeel is geschat op een bedrag van minimaal € 500. Voor een bedrijf dat door het betalen van steekpenningen in het buitenland bijvoorbeeld een aanbesteding weet binnen te halen kan de winst die daardoor behaald wordt als wederrechtelijk verkregen voordeel beschouwd worden.
Art. 36e van het Wetboek van Strafrecht strekt immers tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde met de schending van een wettelijk voorschrift heeft verkregen. Aan de oplegging van de maatregel staat niet in de weg dat de veroordeelde eenzelfde voordeel had kunnen verkrijgen zonder zodanige schending (NJ 1993, 12). Gezien de complexiteit van deze zaken is het aan te bevelen van de expertise van het BOOM gebruik te maken.
De landelijk corruptie-officier van justitie
Op het Landelijk Parket te Rotterdam is een officier van justitie aangewezen als landelijk corruptie-officier. Deze officier heeft specialistische deskundigheid op het terrein van de opsporing en vervolging van corruptiezaken. Hij/zij draagt er zorg voor dat deze specialistische kennis ook voor andere leden van het openbaar ministerie toegankelijk is. De landelijk corruptie-officier verleent het lokale openbaar ministerie gevraagd en ongevraagd bijstand bij de opsporing en vervolging van corruptiezaken en heeft een coördinerende rol bij de aanpak van de door Nederlandse (recht)personen in het buitenland gepleegde corruptie. De landelijke corruptie-officier is ook verantwoordelijk voor projectvoorbereiding, screening van signalen, en onderzoek naar criminaliteitsbeeld, zoals dit gebeurt door de Rijksrecherche. In voorkomende gevallen geeft hij/zij ook zelf leiding aan opsporingsonderzoeken naar gevallen van corruptie. Voorts heeft de landelijk corruptie-officier een initiërende rol bij het ontwikkelen of aanpassen van nieuwe wetgeving en relevant beleid.
Overgangsrecht
De beleidsregels in deze aanwijzing hebben gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.
1
OESO = Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, in het Engels: OECD: Organization for Economic Co-operation and Development.
2
In dit verband heeft de Minister van justitie ook nog overwogen dat een wettelijk onderscheid inzake strafwaardige en niet-strafwaardige giften het onwenselijke effect zou kunnen hebben dat situaties waarbij sprake is van relatief geringe voordelen voor ambtshandelingen die zeker als onwenselijk moeten worden beschouwd, per definitie buiten het bereik van de strafbepalingen zouden komen te vallen (TK, 1999-2000, 26469, nr. 5, blz. 6).
3
NB Het begrip ‘Nederlandse’ ziet in deze context niet op de Nederlandse nationaliteit maar op het feit dat iemand in Nederlandse overheidsdienst is.
4
Zie uitgebreid Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Vertegenwoordiging en Rechtspersoon: H. II, par. 4, 56 – 68 en specifiek voor de NV en BV, H. III par. 4 nummer 26 – 30 en
5
zie bijv. voor de NV en de BV art. 2:66 en 2:177 BW.
6
Zie artt. 6.3.2 en 6.3.3 van genoemd voorschrift.