Aanwijzing kinderpornografie (artikel 240b wvsr)
1. Inleiding
Op 1 oktober 2002 is de partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving, waaronder die van
artikel 240b Wetboek van Strafrecht (WvSr), in werking getreden.
Hierdoor is de in het eerste lid genoemde leeftijdsgrens van zestien jaar verhoogd naar achttien jaar. Tevens is met behulp van computertechniek gefabriceerde kinderpornografie strafbaar gesteld, ook als daar geen echt kind voor gebruikt is. Het ‘in voorraad hebben’ is vervangen door ‘in bezit’ hebben. De exceptie van lid 2 (‘dergelijke afbeeldingen in voorraad hebben voor een wetenschappelijk, educatief of therapeutisch doel’) is komen te vervallen.
Daarnaast is aan
artikel 5 WvSr lid 1een nieuw onderdeel, onder 3°, toegevoegd. Dit onderdeel regelt de toepassing van de Nederlandse strafwet op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan onder meer overtreding van
artikelen 240b WvSr en
242 tot en met 250a WvSr gepleegd ten aanzien van een minderjarige.
Geheel nieuw is
artikel 5a WvSr: een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft en zich buiten Nederland schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de
artikelen 240b WvSr en
242 tot en met 250a WvSr , gepleegd ten aanzien van een minderjarige, kan hiervoor in Nederland worden vervolgd, ook als hij eerst na het plegen van het feit een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft gekregen.
De invoering van dit onderdeel/dit artikel biedt politie en justitie een extra instrument om sekstoerisme naar met name derdewereldlanden te bestrijden.
Voor zowel
artikel 5, lid 1, onderdeel 3, WvSr als voor
artikel 5a WvSr is geen dubbele strafbaarheid vereist.
De verhoging van de leeftijd van zestien jaar naar achttien jaar vloeit voort uit de ratificatie door Nederland van het ILO-verdrag uit 1999 inzake kinderarbeid. Dit verplicht de verdragspartijen onder meer tot strafbaarstelling van ‘the use, procuring or offering of a child for the production of pornography’. Artikel 2 van dit verdrag bepaalt dat ‘For the purposes of this Convention, the term “child” shall apply to all persons under the age of 18’.
Het strafbaarstellen van virtuele kinderpornografie is ondermeer een gevolg van de Convention on Cyber-Crime en een kaderbesluit van de Raad ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en van kinderpornografie.
Het vervallen van de exceptie van het
tweede lid van artikel 240b WvSrstaat er niet aan in de weg dat het bezit van kinderpornografische afbeeldingen voor deze doeleinden straffeloos blijft wegens het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Wel is enige controle op dit bezit en gebruik noodzakelijk. De procedure die gevolgd dient te worden, is omschreven in
bijlage 3 .
In deze aanwijzing wordt onderscheid gemaakt tussen (pre)puberale en postpuberale kinderpornografie. In de puberteit treden er lichamelijke veranderingen op zoals het ontstaan van lichaamsbeharing, de ontwikkeling van schouders (jongens) en de ontwikkeling van borsten en heupen (meisjes). In het geval van (pre)puberale kinderpornografie gaat het om kinderen bij wie deze secundaire geslachtskenmerken niet of nauwelijks aanwezig zijn. Na de puberteit lijken kinderen in lichamelijk opzicht op jonge volwassenen en wordt het moeilijk om nog een nauwkeurige indicatie te geven van de leeftijd van de minderjarige.
De grens tussen (pre)puberale en postpuberale kinderpornografie ligt in de praktijk rond de leeftijd van veertien jaar.
Met ‘jeugdige’ wordt in deze aanwijzing gedoeld op iemand die de leeftijd van achttien jaar kennelijk nog niet heeft bereikt.
a.
een jeugdige in een situatie wordt gebracht waarin hij/zij wordt gebruikt voor het op beeldmateriaal vastleggen van een seksuele gedraging in de zin van
artikel 240b WvSr waarbij hij/zij alleen of met een ander/anderen is betrokken,
b.
beeldmateriaal dat onder het bereik van
artikel 240b WvSr valt, na vervaardiging (verder) wordt verspreid, openlijk wordt tentoongesteld, of in bezit gehouden wordt,
c.
jeugdigen worden aangemoedigd of verleid om deel te nemen aan seksueel gedrag en gedrag dat deel kan gaan uitmaken van een subcultuur die seksueel misbruik van kinderen bevordert.
Samenvatting
In de aanwijzing wordt na een korte inleiding aandacht geschonken aan de wettekst en strekking van
artikel 240b WvSr. Aansluitend worden in het onderdeel Opsporing de prioriteiten (1.), het verband met het strafrechtelijk onderzoek naar seksueel misbruik (2.), het contact met de politie en het Openbaar Ministerie (3.), beslag (4. & 5.) en kinderpornografie op Internet (6.) besproken. Daarop worden in het onderdeel Vervolging de rechtsmacht zedenmisdrijven met minderjarigen (1.), de tenlastelegging (2.) en de bepaling van de eis (3.) besproken. Ten slotte wordt aandacht besteed aan het overgangsrecht, waarin onder meer wordt aangegeven hoe instellingen die op of na 1 oktober 2002 in het bezit zijn van kinderpornografisch materiaal voor wetenschappelijke, educatieve of therapeutische doeleinden het bezit en gebruik van deze collectie dienen aan te melden bij het Landelijk Parket.
In
bijlage 1 wordt een toelichting gegeven op een aantal voor de opsporings- en vervolgingspraktijk belangrijke delictsbestanddelen van
artikel 240b WvSr (seksuele gedraging, kennelijk de leeftijd van achttien jaar, schijnbaar is betrokken). In
bijlage 2 is vervolgens een vragenlijst opgesteld aan de hand waarvan vastgesteld kan worden of een afbeelding een seksuele gedraging is in de zin van
artikel 240b WvSr.
Bijlage 3 bevat de procedure die gevolgd moet worden met betrekking tot instellingen die kinderpornografisch materiaal wensen te verwerven en gebruiken voor wetenschappelijke, educatieve of therapeutische doeleinden.
Bijlage 4 bestaat uit de Checklist voor kinderporno-onderzoeken. Tot slot bevat
bijlage 5 een korte adressenlijst met voor het onderwerp van deze aanwijzing relevante adressen en telefoonnummers.
1. Prioriteiten
Bij de opsporing en vervolging bij verdenking van
artikel 240b WvSr in en/of buiten Nederland moet een evenwicht worden gevonden tussen enerzijds het belang van de jeugdige en anderzijds de rechten van de verdachte die strafvordering en het EVRM hem toekennen.
Onderscheid wordt gemaakt in (pre)puberale kinderpornografie (leeftijd slachtoffer tot ongeveer vijftien jaar) en postpuberale kinderpornografie (leeftijd slachtoffer van ongeveer vijftien tot achttien jaar).
Hoge prioriteit (in elk geval en niet limitatief):
•
de productie, de verspreiding en het bezit van (grote hoeveelheden) (pre)puberale kinderpornografie (concrete slachtoffers van veertien jaar en jonger),
•
de inhoud, met name afgebeelde en toegepaste gewelddadigheid dan wel een evidente afhankelijkheidsrelatie,
•
de grootschaligheid en toegankelijke verspreiding,
•
de commerciële productie van postpuberale kinderpornografie (slachtoffers 15-18 jaar) waarbij tevens gedacht kan worden aan
artikel 250a WvSr (commerciële seksuele uitbuiting van minderjarigen).
Identificatie van slachtoffers en daders die betrokken zijn bij afbeeldingen die zijn gemaakt en gepubliceerd in de periode van vóór 1980, heeft geen prioriteit.
2. Verband met strafrechtelijk onderzoek naar seksueel misbruik
Bij strafrechtelijk onderzoek naar seksueel misbruik dient men daarnaast te onderzoeken of het misbruik is vastgelegd op beeldmateriaal en of er dus (ook) sprake kan zijn van verdenking van
artikel 240b WvSr. Indien er aanwijzingen zijn dat het seksueel misbruik is vastgelegd op beeldmateriaal, dient de officier van justitie met machtiging van de rechter-commissaris de plaats te doorzoeken.
3. Contact tussen politie en Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie (OM) dient serieuze aandacht te besteden aan elke door de politie gemelde indicatie van vervaardigen, bezit en verspreiding van kinderpornografie en dient de politie te instrueren zulke aanwijzingen diepgaand te onderzoeken en aan het OM te melden. Bovengenoemde prioriteitstelling dient hierbij in acht genomen te worden. Tevens dient gebruik gemaakt te worden van de ‘Checklist voor kinderporno onderzoeken’ (
bijlage 3 ).
4. Beslag
Afbeeldingen of gegevensdragers bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt betrokken is, worden in beslag genomen.
Het is van belang ook de computer van de verdachte in beslag te nemen. Onderzoek aan de computer kan inzicht geven in het gedrag van de verdachte ten opzichte van kinderpornografie. Contacten en eventuele kinderpornografische netwerken kunnen vastgesteld worden.
In geval van een strafbaar feit als omschreven in
artikel 240b WvSr zijn de in
artikel 141 Wetboek van strafvordering (WvSv) bedoelde ambtenaren te allen tijde bevoegd ter inbeslagneming de uitlevering te vorderen en over te gaan tot in beslagneming van alle hiervoor vatbare voorwerpen. Zij hebben toegang tot alle plaatsen waar redelijkerwijs vermoed kan worden, dat een zodanig strafbaar feit wordt begaan (
artikel 551 WvSv). In beginsel wordt in beslaggenomen na voorafgaand overleg met en na toestemming van de officier van justitie. Bij een spoedeisend belang kan rauwelijks – zonder voorafgaand overleg met en toestemming van de officier van justitie – in beslag worden genomen.
5. Behandeling van inbeslaggenomen materiaal
De beoordeling van de elementen ‘seksuele gedraging’ en ‘kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt’ dient zo spoedig mogelijk onder verantwoordelijkheid van het OM te geschieden. In beginsel dient materiaal dat duidelijk niet aan de criteria voldoet, teruggegeven te worden (behoudens het geval dat de verdachte afstand heeft gedaan). De lokale politie dient direct contact op te nemen met het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) te Zoetermeer, groep moord en zeden, en het KLPD inzage te verlenen in het inbeslaggenomen materiaal. Het KLPD vergelijkt het inbeslaggenomen materiaal met de landelijke database kinderpornografie en de database van Interpol. Afbeeldingen waarvan de dader en/of het slachtoffer bekend zijn geworden, worden onmiddellijk aan de database van Interpol doorgegeven.
Het inbeslaggenomen materiaal dient niet in het proces-verbaal opgenomen te worden . In plaats daarvan dient de verbalisant de omvang van het aangetroffen materiaal te omschrijven en een selectie daaruit te beschrijven. De beschreven plaatjes worden beschikbaar gesteld aan de officier van justitie die ze als stuk van overtuiging behandelt.
Met name bij grote hoeveelheden gegevensdragers (videobanden, CDroms, DVD’s) die ook niet pornografisch materiaal bevatten, is zorgvuldige registratie van groot belang om te voorkomen dat ‘verkeerde’ bevelen tot teruggave worden gegeven.
Ter zitting dient onttrekking aan het verkeer van de kinderpornografische afbeeldingen gevorderd te worden. In het geval de afbeeldingen zoals bedoeld in
artikel 240b WvSr op de harde schijf van een computer staan, dient onttrekking aan het verkeer van de harde schijf te volgen Ten aanzien van de computer (als voorwerp waarmee het misdrijf is gepleegd) dient verbeurdverklaring te volgen.
De afhandeling van het inbeslaggenomen materiaal na onttrekking aan het verkeer, wordt in overleg met het KLPD bepaald.
Het spreekt vanzelf dat, gezien de aard van het inbeslaggenomen materiaal, dit met de uiterste zorgvuldigheid wordt behandeld.
6. Kinderpornografie op Internet
Op Internet circuleert een constante stroom van kinderpornografische afbeeldingen. Onderscheid kan worden gemaakt in ‘oude’ afbeeldingen, gemaakt en gepubliceerd in de periode 1970-1980; ‘recente’ afbeeldingen, vanaf 1980 tot de wetswijziging in 1996 en ‘nieuwe’ afbeeldingen, gemaakt en verspreid vanaf 1996 tot heden. Ongeveer 60 tot 70% van de bekende afbeeldingen vallen in de categorie ‘oud’ en identificatie van slachtoffers en daders heeft geen prioriteit. Overigens zal een groot deel van de feiten die in de categorie ‘oud’ vallen, al verjaard zijn.
Het wereldwijde gebruik van Internet maakt een internationale aanpak en coördinatie van onderzoeken naar de verspreiding van kinderpornografie via Internet noodzakelijk. Het KLPD, groep moord en zeden, coördineert internationale onderzoeken naar kinderpornografie en beheert de nationale database kinderpornografie.
Interpol beheert de internationale database kinderpornografie, waarin alle beelden zijn opgenomen waarvan de slachtoffers en daders zijn geïdentificeerd.
Europol coördineert Europese onderzoeken naar kinderpornografie op Internet in netwerken.
Van belang is dat Internetonderzoeken worden aangemeld bij het KLPD, groep moord en zeden, om te voorkomen dat onderzoeken dubbel worden gedaan.
Digitale technieken, zoals het gebruik van een webcam, geven mogelijkheden beelden van actuele seksuele handelingen te verzenden via het Internet. In chatgroepen wordt kinderen gevraagd zich voor de webcam te ontkleden of seksuele handelingen met zichzelf of met anderen te verrichten. De opnamen daarvan verschijnen vervolgens in kinderpornografische netwerken op het Internet. Het bekijken van zo een webcamvertoning in de privé-sfeer is niet strafbaar.
Echter, degene die kennelijk het bezit over dit bestand wil hebben, zodat hij het bestand onafhankelijk van het Internet kan bekijken, valt onder de werking van
artikel 240b WvSr.
1. Rechtsmacht zedenmisdrijven met minderjarigen
Aan
artikel 5 WvSr is een derde lid toegevoegd die de Nederlandse strafwet van toepassing verklaart op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan ‘een der misdrijven omschreven in de
artikelen 240b WvSr en
242 tot en met 250a WvSr , voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een minderjarige.’
Deze vervolgbaarheid in Nederland kent niet het vereiste van dubbele strafbaarheid zoals bedoeld in
artikel 5 lid 1, onder 2 WvSr. Met name voor bestrijding van sekstoerisme is dit een belangrijke toevoeging aan
artikel 5 WvSr.
Geheel nieuw is
artikel 5a WvSr. Dit artikel maakt het mogelijk een vreemdeling die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf jegens een minderjarige zoals omschreven in de
artikelen 240b WvSr,
242 tot en met 250a WvSr in Nederland te vervolgen indien hij in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft. De vreemdeling die eerst ná het plegen van het feit een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verkrijgt, valt ook onder de werking van dit artikel. Het vereiste van dubbele strafbaarheid geldt ook hier niet.
2. Tenlastelegging
De Hoge Raad is van oordeel (21 april 1998, NJB 1998, 81/NJ 1998, 782) dat aan de term ‘afbeelding van een seksuele gedraging’ op zichzelf onvoldoende feitelijke betekenis toekomt. Dit betekent dat ofwel een nadere omschrijving van de gedraging vereist is, ofwel de afbeelding(en) opgenomen (‘geïnsereerd’) dient/dienen te worden in de tenlastelegging. Film- en videomateriaal kunnen geen onderdeel uitmaken van de tenlastelegging.
Om ook in het vervolgingsstadium ieder risico van verspreiding van kinderpornografische afbeeldingen uit te sluiten, dient geen gebruik gemaakt te worden van de mogelijkheid kinderpornografische afbeeldingen in de tenlastelegging op te nemen. In de tenlastelegging dient, naast een algemene beschrijving, een selectie van de aangetroffen afbeeldingen omschreven te worden, tot een maximum van 25 afbeeldingen. De selectie dient in ieder geval plaatjes uit de prioriteitenlijst te bevatten én een algemeen beeld van de collectie te geven.
Zonodig kunnen film- en videomateriaal en afbeeldingen ter zitting als stuk van overtuiging getoond worden.
3. Bepaling van de eis
Bij bepaling van de eis dient rekening gehouden te worden met factoren als de aard van de afbeeldingen, het al dan niet commerciële karakter, de mate van verspreiding en de wijze waarop het verspreid wordt. Voor het in beslag genomen materiaal, zie
paragraaf 5 van het hoofdstuk Opsporing.
Overgangsrecht
Voor 1 oktober 2002 was het vervaardigen, verspreiden of in voorraad hebben van pornografie waarbij kennelijk een zestien- of zeventienjarige is betrokken, of van virtuele kinderpornografie, niet strafbaar. Wel strafbaar is degene die dit voor 1 oktober 2002 vervaardigde materiaal op of na 1 oktober 2002 bezit of verspreidt.
Instellingen die op 1 oktober 2002 in het bezit zijn van een collectie kinderpornografie voor wetenschappelijke, educatieve of therapeutische doeleinden, dienen dit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden na inwerkingtreding van deze aanwijzing, te melden aan de landelijk officier van justitie kinderpornografie bij het Landelijk Parket te Rotterdam onder aanduiding van aard, omvang, herkomst en gebruik van de collectie. De landelijk officier van justitie kinderpornografie zal beoordelen of aan de door het Landelijk Parket opgestelde criteria is voldaan, op grond waarvan niet vervolgd zal worden. Indien het Landelijk Parket kan instemmen met het bezit en gebruik door de meldende instelling, zal de instelling op de hoogte worden gesteld van regels omtrent gebruik en beveiliging. Ook deze regels moeten worden nageleefd om vervolging te voorkomen. De coördinator kinderpornografie van de betreffende politieregio en de zedenaanspreekofficier van justitie in het betreffende arrondissement worden in kennis gesteld van de verleende toestemming aan de instelling voor bezit en gebruik van kinderpornografisch materiaal zonder strafrechtelijke consequenties. Het Landelijk Parket verzorgt de landelijke coördinatie.