Aanwijzing inzake de invordering rijbewijzen
Achtergrond
Deze aanwijzing is aangepast vanwege de wijziging van de
Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van het bromfietsrijbewijs en het nieuwe creditkaartmodel rijbewijs en wijzigingen inzake de gronden voor invordering en inhouding.
De bevoegdheid tot het vorderen van overgifte en inhouden van een rijbewijs ten aanzien van het overschrijden van de maximum snelheid door bromfietsen heeft als gevolg van dit wetsvoorstel een uitbreiding gekregen. Met de introductie van het bromfietsrijbewijs worden de bromfietscertificaten vervangen. Bezitters van een bromfietscertificaat staat op grond van het overgangsrecht een periode van maximaal 3 jaar ter beschikking voor omwisseling van het certificaat tegen een bromfietsrijbewijs met nieuwe categorie AM. Na die periode zijn bromfietscertificaten niet langer geldig en mogen ze niet langer worden gebruikt. Op het ogenblik dat de bestuurder een ander rijbewijs verkrijgt wordt daarop de bevoegdheid van een bromfietsrijbewijs aangetekend.
Samenvatting
De onderhavige aanwijzing bevat een algemene bespreking van de vordering op grond van
artikel 164 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Daarnaast worden de gevallen besproken waarin de overgifte van het rijbewijs moet worden gevorderd en de gevallen waarin de overgifte van het rijbewijs kan worden gevorderd. Tot slot wordt in deze aanwijzing aandacht besteed aan de procedure met betrekking tot de invordering.
artikel 164 WVW 1994 van Aanwijzing inzake de invordering rijbewijzen">
Algemeen
Door het doen van de vordering krachtens
artikel 164, eerste lid, WVW 1994 (vordering tot overgifte) wordt voor de betrokken bestuurder de verplichting in het leven geroepen tot overgifte van het hem afgegeven Nederlandse rijbewijs, van het hem in het buitenland afgegeven rijbewijs en indien hem daar een internationaal rijbewijs is afgegeven, dat internationale rijbewijs.
Een zogenaamd ‘internationaal rijbewijs’ kan nooit afzonderlijk worden ingevorderd van het aan dat rijbewijs ten grondslag liggende nationale rijbewijs. Een ‘internationaal’ rijbewijs is slechts een officiële vertaling van het nationale rijbewijs. Het is van belang onderscheid te maken tussen ‘de vordering tot overgifte’ enerzijds en de ‘invordering’ anderzijds. De invordering is namelijk pas voltooid indien na de vordering tot overgifte het rijbewijs in handen is gekomen van een in
artikel 141 en
142 van het Wetboek van Strafvordering bedoeld persoon.
Eerst bij een voltooide invordering kan de aftrek ingevolge het bepaalde in
artikel 179, zesde, lid, WVW 1994 worden toegepast.
De enkele vordering tot overgifte heeft echter al tot gevolg dat de betrokken bestuurder geen motorrijtuig meer mag besturen (
artikel 9, zevende lid, WVW 1994).
Daar de wetgever geen koppeling heeft aangebracht tussen het besturen van een bepaald motorrijtuig en het daarvoor eventueel benodigde rijbewijs, kan de vordering tot overgifte worden gedaan ten aanzien van de bestuurder van elke categorie motorrijtuigen.
Uiteraard kan de vordering tot overgifte niet worden geëffectueerd ten opzichte van een bestuurder, die in het geheel niet in het bezit is van een rijbewijs. De politie zal hierbij altijd ook het Centraal Register Rijbewijzen (CRR) moeten raadplegen.
a.
artikel 8, eerste lid, WVW 1994, terwijl het resultaat van een ademanalyse ontbreekt en een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 ug/l, en/of;
e.
artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, WVW 1994, terwijl uit het resultaat van de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig, inclusief de bromfiets hoger is dan 350 ug/l;
g.
artikel 8, derde lid, WVW1994, terwijl er – het resultaat van de ademanalyse of het bloedonderzoek ontbreken – een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig, inclusief de bromfiets hoger is dan 350 ug/l, onderscheidenlijk het bloedalcoholgehalte van die bestuurder hoger blijkt te zijn dan 0,8 promille.
h.
artikel 8, vierde lid, WVW1994,(nieuw), terwijl uit het resultaat van de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder, die rijdt zonder rijbewijs op een rijbewijsplichtig motorrijtuig, (inclusief de bromfiets) hoger is dan 350 ug/l of uit het resultaat van de bloedanalyse blijkt dat het bloedalcoholgehalte van de bestuurder, die rijdt zonder rijbewijs op een rijbewijsplichtig motorrijtuig, (inclusief de bromfiets) hoger is dan 0,8 promille;
m.
artikel 6 jo.
artikel 175, derde lid, WVW 1994, mits tevens proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van een hierboven onder a. tot en met l. genoemd misdrijf.
Artikel 8, lid 4 WVW1994 versie, geldend tussen 1.1.2006 en 1.10.2006. heeft een bijzonder gevolg:
Voor bromfietsers jonger dan 24 jaar geldt een grenswaarde van 0,2 promille. Deze bromfietsers kunnen beschikken over een rijbewijs of een bromfietscertificaat. Dit bromfietscertificaat kan niet worden ingevorderd. Indien de bromfietser (vaak tevens beginnende bestuurder) in plaats van een bromfietscertificaat beschikt over een rijbewijs kan dat evenmin worden ingevorderd, omdat
artikel 164 lid 2 onder b WVW1994, slechts invorderen mogelijk maakt op grond van overtreding van
artikel 8 lid 3 WVW 1994 vanaf 0,8 promille en niet op grond van
artikel 8 lid 4 WVW1994.Overgangsregeling
Met de inwerkingtreding van
artikel 8, lid 3 WVW1994 versie geldend na 1.10.2006 ontstaan de volgende situaties:
a.
In de periode van overgangsrecht van drie jaar rijdt een bromfietsbestuurder met een bromfietscertificaat. Zijn bromfietscertificaat is niet invorderbaar gedurende de periode van overgangsrecht.
b.
De bestuurder van een bromfiets heeft het certificaat omgewisseld of haalt gedurende de periode van overgangsrecht tenminste een rijbewijs B en bezit daarmee tevens een rijbewijs AM, dat wel invorderbaar is door de politie en door de officier kan worden ingehouden
2.1.2. Ontbreken van een resultaat van ademanalyse
Het ernstig vermoeden dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 350 ug/l (beginnende bestuurder) of 570 ug/l wordt onder meer aanwezig geacht, indien ten tijde van de ademtest het selectieapparaat de waarde ‘fail’ aangeeft. Bij het ontbreken van een dergelijk onderzoek kan een zodanig vermoeden worden gebaseerd op de toestand en het gedrag van de bestuurder alsmede op verklaringen omtrent de door hem/haar genuttigde hoeveelheid alcoholhoudende drank. De politie dient de bevindingen omtrent het ernstig vermoeden dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 350ug/l (beginnende bestuurder) of 570 ug/l duidelijk in het invorderingsprocesverbaal te omschrijven.
2.1.3. Bloed- c.q. urineproef
Indien er sprake is van een bloed- of urineonderzoek, doet de politie het monster terstond per post toekomen aan het Nederlands Forensisch Instituut. Het monster zal begeleid moeten worden door een kopie van het proces-verbaal van invordering rijbewijs. De uitslag van het onderzoek wordt door het Nederlands Forensisch Instituut binnen zeven dagen na datum van de bloed- of urineafname bij voorkeur per fax doorgegeven aan de officier van justitie onder vermelding van het nummer van het proces-verbaal, naam, geboortedatum en -plaats van de verdachte, opdat de officier van justitie binnen tien dagen kan beslissen tot inhouding dan wel teruggave van het rijbewijs. Daarnaast geeft het Nederlands Forensisch Instituut de uitslag schriftelijk door aan de politie. Deze procedure geldt niet voor de bloedproef als tegenonderzoek op verzoek van de verdachte.
a.
uit het resultaat van de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 785 ug/l onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger blijkt te zijn dan 1,8 milligram alcohol per milliliter bloed, of
b.
bij ontbreken van het resultaat van een ademanalyse of bloedonderzoek een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 785 ug/l, resp het bloedalcoholgehalte hoger is dan 1,8 promille of
c.
uit het resultaat van de ademanalyse van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig (inclusief de bromfiets) blijkt dat het alcoholgehalte van de adem hoger is dan 570 ug/l onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van die bestuurder hoger blijkt te zijn dan 1,3 promille, of
d.
bij het ontbreken van het resultaat van een ademanalyse of bloedonderzoek een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig (inclusief de bromfiets) hoger was dan 570 ug/l resp. het alcoholgehalte van het bloed van die bestuurder hoger bleek te zijn dan 1,3 promille.
e.
er op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw een feit als bedoeld in het tweede lid of het derde lid van
artikel 164 WVW 1994 zal begaan (recidivecriterium).
Het enkele weigeren van medewerking aan de ademanalyse, de bloedproef of de urineproef is onvoldoende grond om het rijbewijs in te houden. Het ernstig vermoeden dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 ug/l (beginnende bestuurder) of 785 ug/l, kan worden onderbouwd met de uitslag van het bloed- of urineonderzoek en met de omschrijving van de toestand van verdachte in het invorderingsproces- verbaal. Aan het recidivecriterium wordt geacht te zijn voldaan indien de bestuurder binnen een periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum van invordering:
•
(on)herroepelijk is veroordeeld ter zake van een alcoholdelict, of
•
een aan hem ter zake van een alcoholdelict uitgevaardigde strafbeschikking onherroepelijk is geworden, of
•
een politie- of een OM-transactie heeft voldaan ter zake van een alcoholdelict, of
•
twee of meermalen eerder is geverbaliseerd ter zake van een alcoholdelict,
•
als verdachte bekend staat als frequent gebruiker van alcohol, drugs of andere stoffen die de rijvaardigheid kunnen verminderen.
2.2.1. Criteria aangaande de vordering tot overgifte
De overgifte van het rijbewijs moet worden gevorderd door een van de in
artikel 141 en
142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen wanneer deze de bestuurder van een motorrijtuig heeft staande gehouden en hij tegen de bestuurder een procesverbaal opmaakt ter zake van een met een motorrijtuig gepleegde snelheidovertreding, terwijl verdachte met dat motorrijtuig anders dan een bromfiets de ter plaatse toegestane maximumsnelheid met 50 km/h of meer heeft overschreden.
Daarnaast bestaat de bevoegdheid tot invordering van een (bromfiets)rijbewijs op grond van het gestelde in lid 2 onder e als de bestuurder van een bromfiets wordt staande gehouden en de toegestane maximum snelheid met 30 km/h of meer is overschreden
a.
de ter plaatse toegestane maximumsnelheid met een motorrijtuig anders dan een bromfiets met 70 km/h of meer is overschreden, of
b.
de ter plaatse toegestane maximumsnelheid met 30 km/h of meer is overschreden door een bestuurder van een bromfiets.
c.
er op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw een feit als bedoeld in het
tweede lid, onder c of het derde lid van artikel 164 WVW 1994 zal begaan (recidivecriterium).
Aan het recidivecriterium wordt geacht te zijn voldaan indien de bestuurder binnen een periode van één jaar na onherroepelijke afdoening van een vorige overtreding, de overtreding begaat waarvoor de overgifte van het rijbewijs wordt gevorderd.
Snelheidsoverschrijdingen die als gedraging in de zin van de
Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften zijn gekwalificeerd, wegen niet mee bij de recidivebeoordeling.
3. Gevallen waarin de overgifte van het rijbewijs kan worden gevorderd
De overgifte van het rijbewijs kan worden gevorderd wanneer tegen de houder van het rijbewijs een procesverbaal wordt opgemaakt ter zake van een met een motorrijtuig gepleegde overtreding van een bij of krachtens de
WVW 1994 vastgesteld voorschrift, mits door deze overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht. Dit geldt zowel ten aanzien van delicten gelegen binnen de sfeer van het rijden onder invloed als ten aanzien van andere delicten.
art. 164, lid 3 WVW 1994) van Aanwijzing inzake de invordering rijbewijzen">
3.1. In gevaar brengen van de veiligheid op de weg. ( art. 164, lid 3 WVW 1994)
Bij de inwerkingtreding van de
Wegenverkeerswet 1994 werd invorderingsbevoegdheid gecreëerd ten aanzien van die bestuurders die zich schuldig maken aan verkeersgevaarlijk gedrag. Volgens de Memorie van Toelichting moet daarbij gedacht worden aan ‘gevallen van dood of zwaar lichamelijk letsel door schuld waarbij de bestuurder niet onder invloed verkeerde (zie
artikel 6) of aan ernstige overschrijdingen van de maximumsnelheid op plaatsen waar dit tot bijzondere gevaarzetting leidt, zoals binnen de bebouwde kom.’. De Memorie van Toelichting, noch de
Wegenverkeerswet 1994 , geeft een limitatieve opsomming van de hieronder vallende overtredingen. Ten aanzien van de excessieve snelheidsovertredingen kan verwezen worden naar
paragraaf 2.2 (‘Excessieve snelheidsovertredingen’). Voor de overige overtredingen is het echter moeilijk om een vastomlijnde leidraad te geven. Belangrijk is dat de overtredingen een zwaarwegend gevaarzettend karakter hebben. De enkele omstandigheid dat een ongeval heeft plaatsgevonden is niet bepalend of sprake is van gevaarzettend gedrag.
Criteria kunnen worden gegeven, maar een en ander blijft natuurlijk afhankelijk van de casuïstiek:
•
er dient sprake te zijn van een samenloop van twee of meer overtredingen (in een dergelijk geval hoeft geen sprake te zijn van een verkeersongeval), dan wel
•
er dient sprake te zijn van één zeer ernstige overtreding, waarbij niet sprake is van ‘slechts’ hinder maar van geconcretiseerde ernstige gevaarzetting.
Uitgangspunt bij het doen van een vordering tot overgifte blijft, dat er een inschatting moet worden gemaakt of de officier van justitie tijdens de terechtzitting een onvoorwaardelijk ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal vorderen. In dat licht dient voordat de vordering tot overgifte in een dergelijk geval wordt gedaan, eerst overleg plaats te vinden met de hulpofficier van justitie.
4. Te volgen procedure met betrekking tot de invordering
De politie moet nadrukkelijk de overgifte van het rijbewijs vorderen. Daarbij dient de verdachte erop te worden gewezen dat hij zich schuldig maakt aan het misdrijf van
artikel 9, zevende lid, WVW 1994 indien deze nadien een motorrijtuig op de weg gaat besturen.
De vordering tot overgifte is niet beperkt tot het tijdstip waarop en de plaats waar de (verdachte) bestuurder is aangehouden (Nadat het (hoofd)proces-verbaal is opgemaakt vervalt voornoemde bevoegdheid). Om excessen hierbij te voorkomen dient een uiterste vorderingstermijn van vier weken na de pleegdatum te worden gehanteerd. Uitzonderingen op de laatstgenoemde termijn (van vier weken na de pleegdatum) kunnen uitsluitend ontstaan door omstandigheden die gelegen zijn in de fysieke hoedanigheid van verdachte (bv. verwondingen).
Indien de verdachte niet aanstonds voldoet aan de vordering tot overgifte van het rijbewijs, dan wel er geen andere bestuurder beschikbaar is, kan de politie het motorrijtuig onder toezicht stellen. Wanneer de politie dat nodig acht, kan het voertuig in bewaring worden gesteld (
art. 164, lid 7 WVW 94). De teruggave, tegen een ondertekend bewijs van ontvangst, van het motorrijtuig vindt plaats door de politie. Het motorrijtuig wordt pas teruggegeven, nadat verdachte heeft voldaan aan de vordering tot overgifte van het rijbewijs en na voldoening van de kosten die gemaakt zijn voor het overbrengen en bewaren van zijn motorrijtuig (
art. 170 WVW94 e.v.).
Indien het rijbewijs is ingevorderd, wint de politie op de kortst mogelijke termijn inlichtingen in over eventueel recidivegevaar ten aanzien van de verdachte wiens rijbewijs is ingevorderd, zoals:
a.
Eerdere processen-verbaal c.q. veroordelingen terzake van alcoholdelicten gedurende een periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum van invordering;
b.
de omstandigheid dat betrokkene bekend staat als een notoir gebruiker van alcohol, drugs of andere stoffen die de rijvaardigheid kunnen verminderen.
Deze of andere relevante informatie dient te worden vermeld in het proces- verbaal van invordering (zie hierna onder B). De politie verstrekt de recente recidivegegevens ten behoeve van de officier van justitie. Na invordering dient het rijbewijs evenals het proces-verbaal van invordering uiterlijk de derde dag na de dag waarop het rijbewijs is ingevorderd in het bezit te zijn van de officier van justitie. Het proces-verbaal van invordering dient in tweevoud te worden aangeboden.
Door de politie wordt zowel van de vordering tot overgifte als van de invordering onverwijld melding gemaakt in het Centraal Register Rijbewijzen (CRR). Dit is vooral van belang in verband met de controle op de naleving van het verbod gesteld in
artikel 9, zevende lid, WVW 1994.
Indien de vordering tot overgifte niet heeft geleid tot een invordering van het rijbewijs dient het procesverbaal in de hoofdzaak zo spoedig mogelijk, maar niet later dan na zes weken, te worden ingezonden aan de officier van justitie met een aanbiedingsbrief waarin op duidelijke wijze melding wordt gemaakt van het feit dat de vordering tot overgifte niet heeft geleid tot een invordering. Deze regeling is getroffen teneinde:
•
de officier van justitie er attent op te maken dat wel de vordering tot overgifte heeft plaatsgevonden maar de invordering van het rijbewijs achterwege is gebleven en
•
de verwijdering van de registratie uit het CRR bij de afdoening van deze zaken te kunnen bewaken.
De officier van justitie is er verantwoordelijk voor dat onverwijld de registratie in het CRR wordt beëindigd of de teruggave van het rijbewijs wordt geregistreerd in de hierna onder
4.1. te noemen gevallen, alsmede in de gevallen waarin de zaak om andere redenen niet verder zal worden vervolgd.
a.
het rijbewijs ten onrechte is ingevorderd, of
b.
de officier van justitie niet binnen tien dagen na de dag van invordering over de inhouding heeft beslist (met in achtneming van de
Algemene Termijnenwet ), of
c.
na een beslissing tot inhouding het onderzoek van de zaak op de terechtzitting niet tijdig (d.w.z. binnen 6 maanden na de dag van de invordering) is aangevangen, of
d.
ernstig rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd, of
e.
ernstig rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat een kortere onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid dan de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest, zal worden opgelegd, dan wel
f.
de door de officier van justitie vastgestelde inhoudingtermijn is verstreken.
Bij het onder d. en e. genoemde moet vooral worden gedacht aan rijbewijzen van verdachten die nooit eerder een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd hebben gekregen en die om klemmende redenen van persoonlijke aard hun rijbewijs niet kunnen missen. Het rijbewijs blijft ingehouden totdat de door de officier van justitie bepaalde inhoudingtermijn verstreken is. Daarbij moet worden aangetekend dat die misdrijven zoals genoemd in artikel
164 WVW94 uiterlijk 6 maanden na de dag van invordering op de terechtzitting moeten zijn aangebracht. Voor overtredingen geldt een termijn van 4 maanden.
12[1]
De officier van justitie dient in ieder geval het rijbewijs terug te geven na het verstrijken van de termijn als aangegeven bij de beslissing tot inhouding. Dit geldt ook voor die gevallen waarbij het onderzoek van de zaak op de terechtzitting wel binnen zes maanden na de dag van invordering is aangevangen, doch nog niet heeft geleid tot een vonnis. Indien de rechter in eerste aanleg een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid heeft opgelegd, dient bij het instellen van hoger beroep het rijbewijs pas te worden teruggegeven als de termijn van deze ontzegging is verstreken.
De beslissing over de teruggave wordt namens de officier van justitie door de rijbewijsmedewerker op het parket onverwijld gemeld in het CRR. De houder van het rijbewijs wordt ten spoedigste van de beslissing tot teruggave en van de mogelijkheid het rijbewijs ten parkette in ontvangst te nemen, schriftelijk in kennis gesteld.
4.2. Inhouding rijbewijs door de officier van justitie
De officier van justitie beslist zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien dagen na de dag van invordering omtrent de inhouding van het rijbewijs. De beslissing wordt aangetekend en gedateerd op het daarvoor bestemde gedeelte van het proces-verbaal van invordering. Daarbij wordt tevens de maximum termijn aangegeven gedurende welke het rijbewijs kan worden ingehouden. Ter bepaling van die termijn geldt als uitgangspunt de te verwachten duur van de ontzegging van de rijbevoegdheid. Ingevorderde rijbewijzen worden met het procesverbaal onverwijld aan het OM gezonden. De offcier van justitie kan tot inhouding beslissen zie hierboven onder
2.1.4.
Ten aanzien van het verkrijgen van recidivegegevens dient gebruik te worden gemaakt van de justitiële documentatie, alsmede van actuele gegevens van het CRR. Van de beslissing tot inhouding wordt door een medewerker van het parket onverwijld melding gemaakt in het CRR.
Op grond van het gestelde in
artikel 164 lid 3 WVW 1994 bestaat weliswaar voor een politieambtenaar een invorderingsbevoegdheid als door een overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht, maar kan deze grond voor invordering, door het OM alleen dan ten grondslag worden gelegd aan inhouding van het rijbewijs in het geval van recidivegevaar.
Artikel 164 lid 4, onder d, WVW 1994 spreekt immers van: ‘opnieuw een feit als bedoeld in het tweede of derde lid zal begaan’. Als een rijbewijs op grond van
artikel 164 lid 3 WVW 1994 is ingevorderd is de verdachte voor een periode van maximaal 10 dagen zijn rijbewijs ‘kwijt’. Gedurende die periode dient het OM te bepalen of grond voor inhouding bestaat in het geval van recidivegevaar. Als geen sprake is van recidivegevaar dient het rijbewijs door het OM te worden teruggegeven.
4.3. Vermiste en gestolen rijbewijzen
Een aantal bestuurders van motorrijtuigen kan nadat de politie de vordering tot overgifte heeft gedaan geen rijbewijs afgeven, omdat het vermist of gestolen is.
Voor deze gevallen geldt de volgende procedure.
1.
Bij niet voltooide vorderingen tot overgifte moet een proces-verbaal van invordering worden opgemaakt en worden opgestuurd naar de officier van justitie;
2.
Valt verdachte in de categorie ‘teruggave rijbewijs’ dan laat de officier van justitie zo spoedig mogelijk nadat het proces-verbaal is ontvangen, de melding in het CRR vervallen.
In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld bij diefstal van het rijbewijs) kan in geval van onder toezicht stellen of inbewaringstelling van het motorrijtuig, door de officier van justitie tot teruggave van het motorrijtuig worden beslist (
artikel 164 lid 7 WVW1994).
4.4. Afstemming tussen het ressortsparket en het arrondissementsparket
Na de uitspraak in eerste aanleg en dus ook in geval van het instellen van hoger beroep door de officier van justitie of veroordeelde past de rijbewijsmedewerker bij het arrondissementsparket de inhoudingtermijn aan, aan de in eerste aanleg opgelegde (on-) voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Het rijbewijs van veroordeelde blijft onder de officier van justitie.Indien door het verloop van de tijd de aangepaste inhoudingtermijn verstrijkt, wordt het rijbewijs namens de advocaat-generaal door de officier van justitie teruggegeven. Deze beslissing moet worden gemeld aan het ressortsparket.
Na een onherroepelijk arrest van het gerechtshof verstrekt het ressortsparket een extract van het arrest aan het arrondissementsparket. De aanpassing van het CRR geschiedt op het arrondissementsparket.
De berekende begin- en einddatum van de ontzegging van de rijbevoegdheid worden door het arrondissements- parket aan het ressortsparket medegedeeld teneinde aan de executie van de (on-)voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid uitvoering te kunnen geven. ( zie handleiding ontzegging bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, categorie executie)
Overgangsrecht
Deze aanwijzing is geldig met onmiddellijke ingang van de datum van inwerkingtreding.