Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer
Achtergrond
Noodweer is verdediging in een situatie, waarin men onverhoeds wordt aangevallen en waarin alleen zelfverdediging agressie kan afweren. De aangevallen burger die zijn aanvaller weet te weerstaan, wordt niet gestraft. De burger heeft het recht zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. In de gevallen dat de burger van dit recht gebruik maakt, moet achteraf getoetst worden of hij dat heeft gedaan volgens de wettelijke en jurisprudentiële regels.
In het geval er inderdaad sprake is van een situatie waarin de burger zich genoodzaakt ziet zich te moeten verdedigen, dient het openbaar ministerie recht te doen aan de bijzondere omstandigheden waarin betrokkene zich bevindt. Immers, deze burger ziet zich ongevraagd geconfronteerd met een aanranding of dreigend gevaar. Dat doet zich het meest pregnant gevoelen indien de burger wordt geconfronteerd met een aanranding in zijn meest persoonlijke omgeving zoals de woning, het bedrijf of het daarbij behorend erf.
Van noodweerexces is sprake op het moment dat bij de afweer de grenzen van de noodzakelijke verdediging worden overschreden als gevolg van de hevige gemoedstoestand die door de aanranding wordt veroorzaakt. Van noodweerexces is bijvoorbeeld sprake als harder wordt teruggeslagen dan nodig is om de aanval af te weren, een wapen wordt gebruikt waar met minder had kunnen worden volstaan of de situatie waarin langer wordt doorgeslagen dan strikt noodzakelijk is. Er kan alleen van noodweerexces worden gesproken, indien er een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding heeft plaatsgehad. Voorts kan een beroep op noodweerexces alleen slagen indien er sprake was van een noodweersituatie.
In deze gevallen wordt het door de burger wie het overkomt als onrechtvaardig en grievend ervaren dat hij als verdachte wordt aangemerkt, terwijl hij feitelijk slachtoffer is of zich dat tenminste voelt. Het is daarom noodzakelijk meer duidelijkheid te scheppen over de (rechts)positie van degene en over het toepassen van dwangmiddelen jegens degene die zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De politie moet onderzoek doen naar de ware toedracht van het incident. Maar in het geval het vermoeden rijst dat sprake kan zijn van noodweer of noodweerexces, dient terughoudendheid te worden betracht met de aanwending van vrijheidsbenemende dwangmiddelen.
Deze aanwijzing beoogt te bewerkstelligen dat het dwangmiddel ‘aanhouding’ niet op de betrokkene zal worden toegepast in de volgende gevallen:
1.
Er was sprake van een noodweersituatie en betrokkene heeft zich op gepaste wijze verdedigd;
2.
Er was sprake van een noodweersituatie waarbij betrokkene de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat dit is gebeurd als gevolg van de hevige gemoedstoestand die door de aanranding is veroorzaakt.
In het geval er duidelijke aanwijzingen zijn van eigenrichting of van een gedraging die anderszins niet aan de wettelijke of jurisprudentiële vereisten van noodweer of noodweerexces voldoen, dienen deze aanwijzingen getoetst te worden door de rechter-commissaris. Dit betekent dat vrijheidsbeneming van de hierboven omschreven verdachte uitsluitend tot stand kan komen door de toewijzing van een rauwelijks ingediende vordering tot inbewaringstelling.
Welke gevallen?
Deze aanwijzing geldt voor die gevallen waarbij betrokkene geweld heeft gebruikt tegen een persoon, waarbij betrokkene claimt dat hij dit geweld noodzakelijkerwijs heeft moeten gebruiken ter verdediging van lijf, eerbaarheid of goed. Met andere woorden, er dient sprake te zijn van een vermoedelijke noodweersituatie (noodweerexces daaronder begrepen). Niet noodzakelijk is dat betrokkene deze termen met zoveel woorden gebruikt. Het is voldoende als uit feiten of omstandigheden (een door de betrokkene afgelegde verklaring daaronder begrepen) blijkt dat zich vermoedelijk een noodweersituatie heeft voorgedaan.
De meest duidelijke gevallen doen zich voor indien het incident zich heeft voorgedaan in de eigen woning of in het bedrijf waar de betrokkene werkt, dan wel op het bijbehorende erf. Dat betekent dat naast de eigen woning ook geweldsdelicten die zich hebben voorgedaan in winkels en bedrijfsruimten onder het bereik van de aanwijzing vallen. Ook in de openbare ruimte, bijvoorbeeld in geval van een straatroof, kan de burger zich genoodzaakt zien zichzelf te verdedigen.
Bij geweldsincidenten die zich in een uitgaansgebied of tijdens een evenement hebben voorgedaan is meestal niet aanstonds duidelijk wie het initiatief nam tot de ogenblikkelijke aanranding of het dreigen daarmee. In dat geval is deze aanwijzing niet van toepassing.
Een verdachte met een bijzondere positie
Terughoudendheid bij de toepassing van het dwangmiddel ‘aanhouding’ betekent niet dat er ook terughoudendheid wordt betracht bij het onderzoek naar het geweldsincident als zodanig. In het belang van de waarheidsvinding zal de betrokkene dus wel degelijk worden aangemerkt als verdachte. Maar het betreft in deze zaken wel een verdachte met een bijzondere positie. Immers, hij is buiten zijn wil in een situatie gebracht waarin hij geweld heeft moeten gebruiken. Niet zelden wordt het door de burger als onrechtvaardig en grievend ervaren: dat hij, juist op het moment dat hij zich genoodzaakt heeft gezien ter verdediging van lijf en goed geweld te gebruiken, door politie en justitie als verdachte van een strafbaar feit wordt aangemerkt. Deze voor de verdachte onaangename ervaring kan voor een groot deel worden weggenomen door goede voorlichting en een zorgvuldige behandeling van het onderzoek.
Het moet betrokkene worden uitgelegd waarom hij als verdachte wordt aangemerkt. Deze uitleg mag niet worden beperkt tot de mededeling van welk delict betrokkene wordt verdacht. Ook de achtergrond, namelijk de waarheidsvinding en dus het onderzoeksbelang van de politie en het mogelijke belang van de verdachte zelf, dient betrokkene duidelijk te worden gemaakt. Voor de politie is het noodzakelijk omdat veel opsporingshandelingen en mogelijkheden tot onderzoek zijn gerelateerd aan het bestaan van een verdenking en dus aan het bestaan van een verdachte. Voor de betrokkene zelf kan het van belang zijn om als verdachte te worden aangemerkt omdat dit zijn positie met de daarbij behorende rechten markeert. Alleen als verdachte heeft hij het recht om te zwijgen en heeft hij recht op bijstand van een advocaat.
Inrichting van het opsporingsonderzoek
Indien de politie op de plaats van het delict wordt geconfronteerd met een verdachte die vermoedelijk uit noodweer heeft gehandeld, dient de volgende werkwijze te worden aangehouden.
De betrokkene, degene die ervan wordt verdacht het geweld te hebben gepleegd en zich beroept op noodweer, wordt ter plekke meegedeeld dat hij wordt aangemerkt als een verdachte in de zin van deze Aanwijzing. Van betrokkene wordt vervolgens verwacht, omdat ook hij belang heeft bij de vaststelling van de juiste toedracht van het feit, dat hij medewerking verleent aan het opsporingsonderzoek. De plaats delict mag niet worden verstoord en betrokkene dient op verzoek van de politie het eventueel gebruikte wapen te overhandigen en mogelijk ander materiaal, zoals kleding waarop zich bijvoorbeeld bloedspatten en/of schotresten bevinden, ter beschikking te stellen ten behoeve van het onderzoek.
Indien er op enigerlei moment in het onderzoek aanwijzingen zijn dat de verdachte het opsporingsonderzoek tegenwerkt of de waarheidsvinding belemmert, kan alsnog tot aanhouding worden overgegaan.
Van aanhouding van de betrokkene wordt als regel afgezien. Dit betekent dat dwangmiddelen of bevoegdheden die uitsluitend toegepast kunnen worden op de ‘aangehouden verdachte’ (of op de ‘in verzekering gestelde verdachte’) eveneens achterwege dienen te blijven. Dit betekent dat
artikel 56 Sv integraal buiten toepassing blijft. Voor uitoefening van de bevoegdheden uit
artikel 55b Sv en
artikel 95 Sv, eerste lid, Sv is staandehouding voldoende.
Zo mogelijk wordt de verdachte ter plekke gehoord. Is dat niet mogelijk, dan wordt betrokkene uitgenodigd op het politiebureau om aldaar een verklaring af te leggen. Voorts wordt betrokkene gevraagd zijn medewerking te verlenen aan het opsporingsonderzoek, waaronder mede in het kader van sporenonderzoek het onderzoek aan kleding en lichaam wordt verstaan. Daarbij dient aan de betrokkene te worden meegedeeld dat hij, als verdachte, tot een dergelijke medewerking niet verplicht is. Als de betrokkene vermoedelijk sporendrager is in de zaak tegen de aanrander kan het onder omstandigheden noodzakelijk zijn
artikel 195, derde lid, Sv toe te passen. Daarvoor is de tussenkomst van de rechter-commissaris noodzakelijk.
Van de politie wordt gevraagd om in een situatie waarin vermoedelijk noodweer een rol speelt, omstandig te verbaliseren over de personen betrokken bij de gebeurtenis en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden. Op basis van deze processen-verbaal beoordeelt de officier van justitie of het waarschijnlijk is dat een beroep op noodweer(exces) door de zittingsrechter al dan niet gehonoreerd zal worden. Uitsluitend indien hij tot het oordeel komt dat het waarschijnlijk is dat een dergelijk beroep niet gehonoreerd zal worden, kan de officier van justitie van de rechter-commissaris vorderen dat deze rauwelijks een bevel inbewaringstelling verleent. In dat geval moet, behalve aan de eis van het zojuist bedoelde waarschijnlijkheidsoordeel, vanzelfsprekend ook voldaan zijn aan de vereisten van
artikel 67 en
67a Sv.
Samenvattend: een verdachte met een bijzondere positie als bedoeld in deze Aanwijzing, wordt in beginsel niet aangehouden, in verzekering gesteld of in voorlopige hechtenis genomen. Op deze hoofdregel bestaat een aantal uitzonderingen:
1.
Indien er aanwijzingen zijn dat de verdachte het opsporingsonderzoek tegenwerkt of de waarheidsvinding belemmert, kan de officier van justitie – en bij heterdaad de hulpofficier van justitie – besluiten dat de verdachte wordt aangehouden en (indien nodig) in verzekering wordt gesteld.
2.
Indien de officier van justitie in de loop van het onderzoek het niet waarschijnlijk acht dat een beroep op noodweer(exces) zal worden gehonoreerd, kan de officier van justitie rauwelijks de bewaring vorderen.
3.
In onderstaande situaties blijft deze aanwijzing buiten toepassing en oefent de (hulp)officier van justitie de eigen bevoegdheden uit:
–
Er is sprake van een situatie waarbij de betrokkene een vuurwapen heeft gebruikt.
–
Het onmiddellijk aannemelijk is dat er een relatie met andere strafbare feiten bestaat waarbij de betrokkene als mogelijke dader is betrokken. Bijvoorbeeld wanneer het voorval zich in de eigen woning heeft afgespeeld en zich in diezelfde woning ook een hennepplantage bevindt.
–
Het geweldsincident heeft zich voorgedaan in een uitgaansgebied of tijdens een evenement.
Overgangsrecht
Deze aanwijzing heeft onmiddellijke gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.